Jongeren in Rotterdam spelen bij Formaat met identiteit: ‘Via theater kunnen we praten.’
8 maart 2024
In deze reportage – een ingedikte versie uit een hoofdstuk uit het boek Speelruimte voor identiteit - duiken we met de auteurs Femke Kaulingfreks en Stijn Sieckelinck de Rotterdamse wijk Crooswijk in. Daar ontdekken we wat (participatief) theater – gestoeld op het pedagogische werk van Paolo Freire - kan betekenen voor jongeren, voor een samenleving waarin identiteitsvorming niet als een probleem, maar als een pedagogische kerntaak wordt gezien.
Stijn Sieckelink staat op woensdag 25 september a.s. (samen met Melvin Kolf) in theater Maitland in Driebergen, voor een NIVOZ-onderwijsavond. Klik hier voor meer informatie en kaarten. De titel van de avond is 'Pedagogisch verbinden in tijden van polycrisis'.
‘Door middel van theater speel je iets wat je misschien wel bent, maar wat niemand van je wist.’ (Yassine, 20 jaar)
Wanneer we het buurtcentrum in het Rotterdamse Crooswijk naderen om de generale repetitie van een wijkavond bij te wonen, komt de intro van het nummer ‘Lotgenoot’ van de Rotterdamse artiest Winne ons tegemoet gewaaid.
‘Uh (oooooh) / We waren 15 of 16 / jong, zwart en losgeslagen / als we kwamen, in en uit, / schade achterlatend / klachten achterlatend / wervelstorm werkt / de koepel was sterk / ja wij lieten heel de stad praten.’30
Zo dadelijk zullen we bevoorrecht getuige zijn van hoe jonge bewoners uit Crooswijk die veraf staan van de mainstream cultuur en instituties in de stad het podium beklimmen om hun verhalen in beeld te brengen. Een gemengde groep van een vijftiental jongens en meisjes (tussen 14 en 25 jaar) werden tijdens de ramadan geworven en kwamen in tien bijeenkomsten twee uur bij elkaar om theater-scènes te maken. Zo konden zij delen wat er nu echt speelt in de wijk, hoe zij denken over de recente veranderingen en wat er nodig is voor de toekomst van Crooswijk.
Morgen zullen deze verhalen getoond worden aan een ruimer publiek. De spanning is dan ook om te snijden. Na een maandenlang proces waarbij liefde en leed is gedeeld, beseffen de jonge acteurs plots dat er morgen wethouders en politiemensen in de zaal zullen zitten. Zo mogelijk nog beangstigender is het vooruitzicht dat mama’s, papa’s en ooms ook komen kijken.
In de gang is een jongen van een jaar of veertien druk bezig met kabels bevestigen, hij blijkt als ‘kluskanjer’ te zijn geworven om de techniek in goede banen te leiden. Of hij op de hoogte is van het proces dat aan deze avond voorafgegaan is? Ja, hij kent iedereen die meedoet, maar heeft ‘geen tijd’ gehad om erover te praten. Hij vindt het wel heel knap dat Mohamed, een jongen met downsyndroom, meedoet. ‘Die moet al zo vaak apart. Maar die kan prima meedoen.’
De generale repetitie is hard werken. Het stuk dat ze morgen zullen opvoeren bestaat uit maar liefst acht scènes. Allemaal gegrepen uit het leven in Crooswijk, zoals beleefd door de jongeren. Uiteenlopende thema’s passeren de revue: armoede, geloof, etnisch profileren door de politie, afwezige vaders, schaamte en trots, druk om te presteren, gebrek aan stageplekken, discriminatie op de arbeidsmarkt. Er wordt veel gevraagd van iedereen. Een jongen vergist zich van scène. ‘Maakt niet uit! Daar is deze repetitie voor.’
Hoe de bewoners van Crooswijk, die bekendstaat als Nederlands armste wijk, politiek te mobiliseren? In de flyer van het project voor de Wijkdialogen lezen we: ‘Denk en doe mee aan de toekomst van onze wijk!’ Een halfjaar lang is er door Stichting Formaat, in nauwe samenwerking met de jongerenwerkers van welzijnsorganisatie Dock, samen met een groep jongeren gewerkt in deze Rotterdamse wijk met het label ‘achterstandswijk’.
Middel
Anders dan bij culturele gezelschappen is het maken van theater bij Formaat niet het hoofddoel, maar slechts een middel om tot dialoog en participatie te komen. ‘Via theater kunnen we praten,’ vertelt workshopleider Luc Opdebeeck ons. Tijdens het proces van het bedenken en uitspelen van de scènes verbinden de deelnemers persoonlijke ervaringen aan politieke thema’s, waardoor ze reflecteren op hun plek in de samenleving. Door een combinatie van gesprek en theater kan met jongeren in een kwetsbare positie complexe maatschappelijke problematiek bespreekbaar, maar vooral invoelbaar en inzichtelijk worden gemaakt. Zo krijgen collectieve identiteitsvorming en belangenbehartiging vorm in het project.
Anders dan bij culturele gezelschappen is het maken van theater bij Formaat niet het hoofddoel, maar slechts een middel om tot dialoog en participatie te komen.''
Het theaterproject laat jongeren ook letterlijk spelen met hun identiteit. Tijdens de scènes kunnen jongeren uit identificatiepatronen stappen die door de buitenwereld aan hen worden toegeschreven en voor even een andere rol aannemen. Zo kunnen ze met verschillende identificaties experimenteren. Een van de zelfgemaakte scènes gaat bijvoorbeeld over intimidatie op straat: de meiden zijn het zat om nagesist te worden in de buitenruimte. De scène ontstond nadat deelnemers fenomenen in hun wijk hadden ingedeeld in wenselijk en onwenselijk.
In de eerste workshop om de scène te ontwikkelen nodigt begeleider Luc uit: ‘We hebben nodig: drie jongens en twee meisjes!’ Reza speelt een van de jongens en meteen wordt duidelijk dat groepsdruk onder jongens een belangrijke factor is in intimiderend gedrag op straat. Aangemoedigd door zijn vrienden stapt hij op de twee meiden af en vraagt ze opdringerig om hun telefoonnummer. De meiden houden elkaar stevig vast bij de arm en proberen zich van hem weg te draaien. Zo wordt ook duidelijk hoe belangrijk het is dat meisjes steun vinden bij vriendinnen. Luc stelt de voor zijn methodiek kenmerkende vraag: ‘Wat zou je willen veranderen aan deze scène?’
Uit het niets, steekt Amina, een stille tiener met Somalische roots van nauwelijks veertien jaar, haar hand op: ‘Redouan doet het niet goed, zo doen jongens niet. Mag ik de jongen spelen? Ik wil zijn rol!’ De groep kijkt verrast, maar gaat akkoord. Vervolgens gaat Amina helemaal op in haar rol. Ze speelt de macho jongen met verve en doet nog veel vasthoudender en stoerder naar de meiden toe dan Reza. De twee meiden raken toch wel een beetje in de war en zijn overtuigd: ‘Hoor hoe ze praat’. Waarop Luc corrigeert: ‘Het is een hij.’ Wat volgt is een moment van verwarring: iedereen kijkt elkaar even vol ongeloof aan, maar duikt dan weer in de scène.
Dit soort momenten voelt Luc perfect aan: ‘Speel, speel, speel... ga door!’ Luc insisteert, forceert om uit ingesleten patronen te stappen. Het is wellicht deze aanwijzing die het meest typerend is voor de manier waarop hier met jonge mensen gewerkt wordt rond gevoelige onderwerpen. In een mix van spel en werkelijkheid worden aannames bevraagd waar iedereen iets van zijn eigen ervaring in kan leggen. Totdat de scène zo goed gespeeld is dat recht wordt gedaan aan datgene wat men over de eigen geleefde realiteit wil vertellen. Aan het eind van de workshop over straatintimidatie heeft niemand een blad voor de mond genomen en toch zijn zowel de jongens als de meiden tevreden. ‘Deze houden we erin’.
Aan het eind van de workshop over straatintimidatie heeft niemand een blad voor de mond genomen en toch zijn zowel de jongens als de meiden tevreden.''
De armste postcode van Nederland
Crooswijk, met postcode 3034, werd in 2016 bestempeld als de armste wijk van Nederland door het Sociaal en Cultureel Planbureau. Cijfers uit de armoedekaart van het SCP lieten zien dat drie op de tien inwoners leven onder het nationaal gehanteerde welvaartsminimum.
Oud-Crooswijk is de eerste arbeiderswijk van Rotterdam. De arbeiderscultuur zit diep verankerd in de wijk en haar bewoners. Toen de economie na de Tweede Wereldoorlog en de wederopbouw weer aantrok, werden in de jaren zestig veel arbeiders geworven uit landen rond de Middellandse Zee. Inmiddels heeft 58 procent een migratieachtergrond. De grootste groep inwoners is van Marokkaanse origine. In de laatste jaren is de samenstelling van de wijk wederom snel veranderd, omdat er in het kader van herinrichting en herstructurering woningen zijn gerenoveerd en duurdere woningen bij zijn gebouwd.
De jongeren die deelnamen aan het theaterproject vertelden dat ze zich steeds vaker een vreemde in hun eigen wijk voelen door de komst van hippe espressotentjes, expats en bakfietsmoeders. De gentrificatie, of opwaardering van een volkswijk als Crooswijk, brengt niet voor alle bewoners voordelen met zich mee. ‘Laat je door de nieuwbouw niet verblinden,’ stelt een bewoner: ‘In onze wijk zie je veel verborgen armoede. Ouderen, allochtonen. Mensen die leven van hun aow’tje. Ze klagen niet, maar je merkt aan alles dat ze het niet breed hebben.’
De kloof tussen bewoners en de lokale overheid, tussen leef- en systeemwereld is voelbaar, maar ook tussen oud (armer) en nieuw (rijker) Crooswijk. Dit leidt ertoe dat zaken soms sneller op scherp komen te staan en dat polarisatie toeneemt. Er is minder ruimte voor dialoog, begrip voor elkaars situatie en de bereidheid om samen tot oplossingen te komen.
Tijdens de repetities voor de stadsdialoog kwam dit thema regelmatig ter sprake. Alle deelnemende jongeren hadden een migratieachtergrond, de meesten waren van Marokkaans-Nederlandse origine. Ze vertelden dat ze vaak het gevoel hebben dat ze hun bestaansrecht in hun eigen wijk moeten bewijzen.
Alle deelnemende jongeren vertelden dat ze vaak het gevoel hebben dat ze hun bestaansrecht in hun eigen wijk moeten bewijzen.''
De toenadering tussen oud en nieuw Crooswijk verloopt niet gemakkelijk, maar toch zijn er de afgelopen jaren wel wat succesvolle initiatieven geweest, zoals het terugkerende zomerfestivalletje Camping Crooswijk, waarbij bewoners even op vakantie kunnen in eigen stad. De jongeren van het theaterproject waren er echter niet bij. Ze voelden zich niet zo aangetrokken door de sfeer op de buurtcamping, waar voornamelijk carnavalskrakers en smartlappen ten gehore werden gebracht. ‘Het was nogal een wit gebeuren,’ concludeerde een van de jongens, ‘ze hadden er niet echt over nagedacht om wat diversere bewoners aan te spreken.’ Ook de prijzen waren aan de hoge kant voor de jongeren: vijf euro voor een broodje. Alleen een meter bier was goedkoop, maar ja, dat drinken de jongeren niet...’
Dit soort ontwikkelingen zorgen ervoor dat jongeren het gevoel hebben dat er weinig rekening wordt gehouden met hun ervaringen en belevingswereld. Ook de verwachtingen die andere wijkbewoners impliciet of expliciet naar hen uitspreken hebben invloed op hoe de jongeren hun sociale identiteit ervaren. Horen ze nu bij ‘oud’ of ‘nieuw’ Crooswijk? Tijdens de stadsdialoog leidde dit ervaren wantrouwen bij een jongere tot de pijnlijke retorische vraag: ‘Hoe vaak moet ik in Crooswijk geboren zijn om een echte Crooswijker te zijn?’
Op het spel zetten
Participatief drama is een vorm van spelen rond verhalen en identiteiten. Omdat de deelnemende jongeren vaak denken en handelen vanuit rollen die door hun omgeving bepaald zijn, zien zij de wekelijkse bijeenkomsten als een gelegenheid om hun eigen ervaringen te delen en eigen verhalen te vertellen die anders onverteld zouden blijven. Tijdens de oefeningen en het maken van de scènes kunnen ze met hun identiteiten spelen op een manier die de buitenwereld wellicht zou afkeuren, maar ook uitdrukking geven aan de vooroordelen waar ze mee te maken krijgen.
Zo leerden de jongeren spelenderwijs om ook pijnlijke ervaringen aan elkaar te laten zien en konden ze zich uitspreken over voor hen heel herkenbare situaties van uitsluiting. Hun zelfvertrouwen groeide tijdens het proces en de herkenbaarheid van de scènes vormde een tegenwicht tegen ervaren vervreemding. In de context van de workshops werden de deelnemers niet afgerekend op hun prestaties. Het ging er niet om hoe ‘goed’ bepaalde situaties werden nagespeeld, maar vooral om het gevoel dat de gespeelde situaties bij de deelnemers opriep. Het proces gaat over wie je bent, niet over wat je kunt.
Hun zelfvertrouwen groeide tijdens het proces en de herkenbaarheid van de scènes vormde een tegenwicht tegen ervaren vervreemding.''
Maar hun denk- en gedragspatronen werden ook op de proef gesteld. Er vonden regelmatig discussies plaats over wat nu typisch jongens- of meisjesgedrag, typisch tata- of typisch mocro-gedrag is bij het spelen van bepaalde scènes. Door ook van rol te wisselen werden de jongeren vriendelijk uitgenodigd om zichzelf een beetje ‘op het spel te zetten’, om in deze veilige setting een stuk van hun identiteit los te laten, of bepaalde zaken als minder vanzelfsprekend te zien. Zo leerden de deelnemers dat werken aan jezelf op heel verschillende manieren kan worden vormgegeven.
Emancipatorische pedagogiek
Door te werken volgens de methodiek van het Theater van de Onderdrukten, wil Stichting Formaat kwetsbare groepen in de samenleving mondig maken om hun kwaliteit van leven te verbeteren (Boal, 1998). Participatief theater biedt moeilijk bereikbare doelgroepen een gemeenschappelijke taal die aanzet tot verbinden, sociale actie en maatschappelijke verandering (Wieringa, 2013).
Stichting Formaat heeft twintig jaar ervaring met vrijwel alle vormen van participatief theater waarbij het door de Braziliaanse theatermaker en activist Augusto Boal ontwikkelde Theatre of the Oppressed het basisgereedschap vormt. Boal zag dat het uiten van ervaringen mensen helpt om na te denken over hun eigen leven en hun bewustzijn vergroot over onevenwichtige machtsverhoudingen en de onderdrukkende effecten ervan. Ontstaan in een politiek klimaat waarin theater als opruiing werd gezien, bekwaamde Boal zich erin om theater te maken dat niet als dusdanig te herkennen was door de autoriteiten en lokte daarmee sociale actie uit die het politieke bewustzijn voedde.
Boal vertrok eind jaren zeventig naar Europa waar hij liet optekenen dat op ons continent onderdrukking misschien minder zichtbaar is, maar dat oppressie meer dan in Latijns-Amerika geïnternaliseerd lijkt. Denk aan de leerkracht als politieman in de hoofden van scholieren, of aan de afhankelijkheid van onze smartphone die we ervaren en alle nieuwe eisen aan onze sociale interactiviteit en beschikbaarheid. Zijn geloof in de kracht van bewustwording ontleende Boal aan de emancipatorische pedagogiek van zijn landgenoot Paolo Freire.
Op ons continent is onderdrukking misschien minder zichtbaar, maar lijkt oppressie meer dan in Latijns-Amerika geïnternaliseerd. Denk aan de leerkracht als politieman in de hoofden van scholieren.''
Vertrekkend van de kritische theorie in de sociologie gaf Paulo Freire aan de kritische pedagogiek een gezicht, waarbij het uitgangspunt is dat educatieve vraagstukken als maatschappelijke vraagstukken verschijnen en vice versa (2001). Freire bekende zich daarmee expliciet tot een normatieve vleugel van de pedagogiek: elk spreken over opvoeding is een spreken over de toekomst van onze samenleving en vereist daarom een kritische pedagogiek waarin de vraag wordt gesteld: help ik mee aan het behouden van de status quo of help ik mee aan sociale verandering?
Freire was ervan overtuigd dat jongeren én volwassenen op basis van een kritische reflectie op hun levensomstandigheden en maatschappelijke positie in staat zijn om een sterk actorschap te ontwikkelen, en zo samen sociale verandering kunnen organiseren. Freires visie op onderwijs is erop gebaseerd dat mensen zich het beste kunnen ontwikkelen als hun leerproces start vanuit hun eigen ervaringen, niet vanuit kennis die hen door ‘experts’ wordt aangereikt (2005 [1970]).
Voor Freire betekende onderwijs niet ‘volgieten met kennis’, waarbij een docent kennis op studenten overdraagt die deze kennis passief in zich opnemen. Onderwijs moet een dialoog zijn waarin zowel de docent als de studenten van elkaar leren door elkaar te bevragen. Zo ontstaat kritisch denkvermogen en leert de docent ook van het eigen perspectief van studenten op hun levensomstandigheden. Van deze ideeën wordt binnen de theatermethode van Stichting Formaat gebruikgemaakt.
Zo ontstaat kritisch denkvermogen en leert de docent ook van het eigen perspectief van studenten op hun levensomstandigheden.''
Als persoon
De praktijk van het forumtheater is complex. Een aantal inzichten om die complexiteit te duiden vinden we in de theorie over ‘dilemmatic spaces’. In haar werk ‘Applied Theatre: Facilitation’ verdedigt theaterwetenschapper Sheila Preston (2016) het paradoxale standpunt dat men als professionele begeleider in de eerste plaats altijd ‘als persoon’ moet investeren in de bijeenkomsten van sociaal geëngageerde theatervormen. Op de momenten waarop de begeleider een deel van zichzelf in zijn/haar werk ‘laat zien’, toont hij/zij echtheid en creëert de mogelijkheid voor wederkerigheid, zodat ook deelnemers hun façade los kunnen laten.
Deze persoonlijke houding doet ertoe in het licht van het centrale dilemma dat Preston ziet: professionals in educatieve contexten in achtergestelde gebieden moeten voortdurend balanceren tussen gestelde doelen en eisen op het gebied van verantwoording aan de ene kant en de behoefte aan informele relaties en het spontaan kunnen inspelen op de behoeften van hun jonge deelnemers aan de andere kant (pp. 59-61). Dit is een continue spanning die niet eenvoudig kan worden opgelost.
Bij het werken in dergelijke moeilijke omstandigheden is moed nodig om soms ‘tegen de stroom in’ te werken, intuïtieve beslissingen te nemen en ruimte te laten voor verschillende perspectieven, ervaringen en waarden, ook als die afwijken van de norm.
Focus, opwinding en trots
De sociale uitsluiting waar jonge deelnemers vaak mee te maken krijgen doet een appel op de veerkracht van begeleiders om zich staande te houden in een zogenaamde dilemmatische ruimte: om te werken aan sociale verandering en inclusie in het besef dat de weg daarnaartoe moeilijk, rommelig en onvoorspelbaar is. Daarbij is het zaak om als begeleider niet te recht op je doel te willen afgaan, maar ook ruimte te laten voor onzekerheid en omwegen, terwijl je tegelijkertijd scherp houdt wat de gedeelde bestemming zou kunnen zijn.
Het is zaak om als begeleider niet recht op je doel af te willen afgaan, maar ook ruimte te laten voor onzekerheid en omwegen, terwijl je tegelijkertijd scherp houdt wat de gedeelde bestemming zou kunnen zijn.''
Zo ging begeleider Luc tijdens de workshops in Crooswijk moreel gevoelige onderwerpen niet uit de weg en creëerde hij steeds voldoende ruimte om de eigen, soms botsende ervaringen van de jongeren leidend te laten zijn in het bespreken en uitbeelden van deze thema’s. Daarbij bracht hij ook regelmatig zijn eigen visie en ervaringen in in het gesprek, soms op uitnodiging van de jongeren zelf: ‘Wat vind jij hier eigenlijk van Luc? Hoe ging het dan vroeger bij jou thuis?’
Sommige routes die hij met de workshops probeerde in te slaan bleken dood te lopen. Zoals bij het voorstel om een wandeling door de wijk te maken en foto’s te maken van plekken die veel betekenden voor jongeren. Deze opdracht zat de jongeren te dicht op de huid en het spelelement ontbrak. De deelnemers wilden liever niet buiten gezien worden door anderen terwijl ze bezig waren met de workshop en ze waren weinig trots op hun woonomgeving.
Via een omweg
Het spelen van theater bleek bij het zichtbaar maken van hun woonervaringen een veel effectievere manier om een opening te creëren. Soms gaat het bespreekbaar maken van persoonlijke thema’s bij jongeren via een omweg. Ze willen liever niet een te direct inkijkje in hun eigen leven geven, maar via de scènes vertellen ze wel veel over hun ervaringen en over hoe dingen gaan in de wijk.
Zoals een van de jongeren het verwoordde: ‘Ik denk dat we zeer zeker veerkrachtiger zijn geworden. We hebben gezien door dingen bespreekbaar te maken dat je er dan eigenlijk helemaal niet alleen mee kampt. Dat bepaalde problemen, bijvoorbeeld het slapen op een matras in een kamer met zijn vieren – in eerste instantie wist je dat helemaal niet van elkaar, maar op het moment dat jij het speelt, dus niet echt een identiteit op je neemt, maar gewoon een karakter als het ware inneemt dat je dan dat soort dingen kan vertellen zonder dat iedereen denkt van: huh? Slaap jij op een matras in een kamer met z’n vieren? Daardoor krijg je toch al heel gauw het gevoel dat je er niet alleen voorstaat, omdat veel meer mensen bepaalde nare dingen hebben meegemaakt in hun leven.’
De workshops vertrokken nooit vanuit een vooraf bepaald normatief kader waar iedereen zich aan diende te houden, terwijl er toch veel vragen over normen en waarden werden gesteld. Zo bespraken de jongeren samen lastige thema’s, waar ze soms heel verschillend over dachten. Wat zijn de grenzen aan flirten op straat? Waarom willen sommige islamitische meiden mannen geen hand geven? Waarom zijn sommige vaders zo afwezig in het gezin? Waarom laten sommige jongens zich verleiden om mee te doen aan een straatroof? Al deze vragen en nog veel meer kwamen voorbij.
Waarom zijn sommige vaders zo afwezig in het gezin? Waarom laten sommige jongens zich verleiden om mee te doen aan een straatroof? Al deze vragen en nog veel meer kwamen voorbij.''
De veerkracht die Preston voorstaat in dilemmatische situaties zet aan het denken over de wijze waarop weerbaarheidstraining met jongeren vaak invulling krijgt. In de woorden van een van de jonge deelnemers: ‘Als mensen denken aan weerbaarheid creëren, wordt er heel erg gauw gekeken naar rots-en-watertraining en een boksles om emoties te kunnen tonen, terwijl er heel erg weinig wordt gekeken naar de problemen zelf, waarom zo’n persoon zich schaamt. Kijk, om iemand te begrijpen, moet je zelf begrepen worden. En op het moment dat zo’n jongere bijvoorbeeld meedoet aan een rots-en-watertraining, dan krijgt hij wel het gevoel dat hij zichzelf kan uiten en dat hij weerbaarheid opdoet, maar er speelt altijd iets in zijn hoofd van: deze mensen weten echt niet wat ik allemaal meemaak. Terwijl op het moment dat er als het ware een voorzetje wordt gegeven door een voorbeeld te geven of door bepaalde dingen bespreekbaar te maken door er gewoon direct op in te vragen, dan maak je zoiets bespreekbaar en dat kan voor heel erg veel opluchting zorgen.’
Na afloop van de eerste publieke vertoning vond er een evaluatie plaats met de jongeren. Nog natrillend van de opwinding, reflecteerden zij in de eerste plaats op hun prestatie van die avond: de onzekerheid in de aanloop ernaartoe, de focus tijdens de voorstelling, en de trots bij het zien van alle reacties.
Een van de vragen was hoe de jongeren konden verklaren dat ze zo ‘vanuit het diepst van hun tenen’ hadden gespeeld. Antwoord: de vertrouwde omgeving (de meeste workshops vonden plaats in het buurtcentrum), de samenwerking aan de scènes waarbij je zelf zaken mocht inbrengen, een duidelijk doel voor ogen, maar ook de kans om even uit de wijk te gaan (naar de werkplaats van Formaat). Een van de jongeren zei enthousiast: ‘Dit kan je nergens anders doen.’ Een ander beaamde: ‘Dit kan niet als je voor een belhuis hangt.’ Een derde bracht in: ‘Op een gegeven moment verheug je je weer op de maandag. Tegen mijn vriendinnen zeg ik: ik ga vandaag naar m’n psychologische praatgroep, haha. We gaan wel diep, namelijk.’
Tegen mijn vriendinnen zeg ik: ik ga vandaag naar m’n psychologische praatgroep, haha. We gaan wel diep, namelijk.''
Gevraagd naar hoe ze terugkeken op het proces, bleken de deelnemers onder de indruk van hetgeen je met deze manier van werken kan bereiken. Als voorbeeld noemden zij hierbij de openheid in het gesprek naar aanleiding van de scènes. Ze voelden zich serieus genomen en hebben meer inzicht gekregen in hun eigen gedrag en denkbeelden maar ook in de sociale processen die zich afspelen in de wijk. Ook ontstond een voorzichtig besef dat je wel degelijk invloed op je omgeving kunt hebben en verschil kunt maken. Veel van de jongeren hebben dan ook aangegeven betrokken te willen zijn bij het vervolgtraject.
Bottom-up
Het creëren van een veilige, maar ook uitdagende omgeving is een van de belangrijke voorwaarden om goed met jongeren te kunnen werken rond identiteitsvraagstukken. Een belangrijke voorwaarde daartoe is laagdrempeligheid van het aanbod, en aansluiting bij bestaande netwerken is een belangrijke succesfactor (Gielen, 2017). Door in te zetten op gezamenlijke creativiteit, sluit deze praktijk aan bij de nieuwe trend in het sociale domein: inzet op talentontwikkeling en politieke bewustwording. Dat laatste is een onderscheidend kenmerk.
Veel jongeren hebben wantrouwen naar de programma’s die over hun hoofden heen worden bedacht; dit project in Crooswijk organiseerde zich echt bottom-up. Dat maakte het anders, en zorgde ervoor dat jongeren betrokken wilden blijven. Wat men niet mag vergeten: niemand van de deelnemende jongeren was ooit in de buurt geweest van een theater. Niemand was vertrouwd met het podium. Toch werden hier week na week identiteiten getoond, bevraagd, uitgetest en verstevigd.
Het scherp stellen van dilemma’s zorgde ervoor dat het werkelijke gesprek gevoerd werd over maatschappelijke problemen, en dat deze problemen van verschillende kanten werden belicht.
Door de stadsdialogen vond er ontmoeting plaats tussen Crooswijkers die elkaar niet altijd vanzelfsprekend ontmoeten en elkaars belevingswereld niet kennen. Door het uitwisselen van verhalen en het gesprek hierover ontstaat in elk geval kans op meer begrip voor elkaars opvattingen en ervaringen, ook tussen jonge deelnemers en oudere wijkbewoners. Bovendien liet het project zien hoe jongeren door middel van theater inspraak kunnen krijgen in zaken die spelen in hun eigen wijk. De politiek-maatschappelijke thema’s die zij zelf belangrijk vonden werden publiekelijk ter sprake gebracht, bijvoorbeeld aan de hand van de vraag: waar wil je meer en minder van zien in de wijk?
Terwijl de wethouder in de zaal zat benoemden de jongeren hun wens om verlost te zijn van zwerfvuil en jeugdcriminaliteit en hun behoefte aan meer kansen op het gebied van opleiding en stages. Toch bleven de jongeren achter met het gevoel dat de boodschap niet voldoende gehoord werd door de mensen die het meeste invloed hebben op de ontwikkelingen in Crooswijk. De afstand tot de macht is voor hun gevoel niet kleiner geworden. Wel zijn ze zich door het project veerkrachtiger gaan voelen, en hebben ze ontdekt dat het delen van ervaringen kan leiden tot bewustwording.
De afstand tot de macht is voor hun gevoel niet kleiner geworden. Wel zijn ze zich door het project veerkrachtiger gaan voelen, en hebben ze ontdekt dat het delen van ervaringen kan leiden tot bewustwording.''
Boodschap
Twee jaar als deelnemer heeft Yassine gesterkt in zijn overtuiging dat juist deze jongeren baat hebben bij participatief drama: ‘Wat het eigenlijk gewoon wil zeggen, is: speel iets wat je graag kenbaar wil maken. Op het moment dat je iets speelt, dan neem je geen identiteit op je. Dan speel je het, dan ben je gewoon echt aan het acteren. Terwijl in dat acteren alsnog gewoon een prachtige boodschap kan zitten.’
Hij geeft een voorbeeld waaruit duidelijk blijkt dat al onze wensen tot gedragsverandering ten spijt, jongeren altijd een bagage met zich meedragen waar zelden voldoende recht aan wordt gedaan: ‘Bijvoorbeeld: er zijn genoeg jongeren, waarvan bijvoorbeeld beide ouders depressief zijn. Je gaat niet naar buiten om dat even zomaar te vertellen. En het is ook heel erg moeilijk om dat te vertellen. Ik denk niet dat er een jongen is die dat in zijn eerste week meteen al vertelt op school tegen zijn mentor of tegen zijn vrienden op school of buiten. Dat is gewoon iets waar je je voor schaamt, je probeert bij een ander altijd een ideaalbeeld achter te laten van hoe jouw leven in elkaar zit, terwijl...’ Voor Yassine is forumtheater een uitgelezen manier om jongeren te helpen bij het delen van wat hen dwarszit.
Onzegbare aanwezig stellen
De zelfgemaakte theaterscènes helpen om het onzegbare aanwezig te stellen: ‘Ik denk dat dat vooral gewoon heel erg komt door het zien en gezien worden. Iedereen die wil altijd het beste laten zien en zich het beste profileren en dat is niet altijd mogelijk en door middel van theater kan dat wel, want je speelt iets wat je misschien wel bent, maar wat niemand van je weet.’
De zelfgemaakte theaterscènes helpen om het onzegbare aanwezig te stellen. Ik denk dat dat vooral gewoon heel erg komt door het zien en gezien worden.''
Ook de nieuwe groep deelnemers kijkt met positieve gevoelens terug op de eerste sessies: ‘je mocht zeggen wat je wou’, ‘je leert anders kijken’, ‘je bekijkt een situatie van alle kanten’. De jongeren werken met hun eigen verhalen en maken zelf de keuzes welk verhaal ze verder willen uitdiepen. Ze worden daarbij niet gespaard, maar uitgedaagd om verder te kijken. En juist dat blijkt goed te werken. Deze jongeren zijn nieuwsgierig en willen leren, maar wel graag op hun eigen manier.
Dit is een ingedikte versie van hoofdstuk 5 uit het boek Speelruimte voor identiteit. Samenwerken aan veerkrachtige identiteitsvorming van jongeren. Van Stijn Sieckelinck & Femke Kaulingfreks.
Met toestemming van uitgeverij Amsterdam University Press overgenomen.
Reacties