Dirk de Wachter over de angst voor falen van kinderen: ‘We praten tegenwoordig al op voorhand over wat er op school mis kan gaan’
29 januari 2025
Een samenleving waar minder goed in theorie zijn of lage cijfers halen, als verliezen wordt gezien. Mag je naar het gymnasium of slaag je cum laude? Dan ben je de winnaar. Wat doet dit gedachtegoed met ons onderwijs, onze leraren, ouders en leerlingen? We vroegen het aan de Vlaamse psychiater Dirk de Wachter, die ons in een uitgebreid interview in ons magazine Vertellen meeneemt in het wel en wee van verwachtingen, prestaties en onnodig labelen én daarmee ook mooie kansen schetst op het gebied van zingeving. “Talenten ontdekken en eigenheid bewaren hoort zowel voor leerkrachten als leerlingen voorop te staan.” De komende tijd publiceren we een serie artikelen uit het Verus-magazine 'Vertellen', waarvan dit de derde is. Het magazine is onderdeel van een campagne om de prestatiefascinatie in ons onderwijs aan te pakken, waarin ook NIVOZ partner is.
Hoe was uw eigen schooltijd?
“Ik denk met genoegen terug aan zowel de lagere school als het middelbaar onderwijs. Ik was geen slechte leerling en had ook wel best leuke vriendjes. Een van de bijzondere herinneringen die er voor mij bovenuit stak, was dat ik door een leraar Nederlands in het vijfde jaar van de Humaniora (het voortgezet onderwijs, red.) psychiater ben geworden. Die leerkracht gaf voor één keer buiten het leerplan les. Ik zeg altijd graag: de beste lessen zijn buiten het leerplan. Wat niet wil zeggen dat het leerplan zelf ook niet nuttig kan zijn. Deze leerkracht gaf een les over de psychoanalyse: over Jung, Freud en Adler. Ik weet dat nog heel goed: ik was van mijn paard gebliksemd. Het bestuderen van het onbewuste van de mens, dat was voor mij echt een eye-opener. Ik kwam uit een klein dorp. Er was nog geen internet in die tijd. Dus ik hoorde iets nieuws, waarvan ik niet van het bestaan af wist. Door die les ben ik uiteindelijk psychiater geworden.”
Wat wilde u daarvoor eigenlijk worden?
“Er was veel twijfel en onzekerheid. Ik wist het allemaal niet goed. En toch werd ik wel van huis uit – ik was een goede leerling – richting de geneeskunde geduwd. Ik was zelf heel erg geïnteresseerd in kunst, literatuur en antropologie. Allerlei dingen die niet rechtstreeks met de klassieke geneeskunde te maken hadden. En toen dus de psychoanalyse. En toen dacht ik: er bestaat dus iets als de psychiatrie. Mocht deze niet bestaan hebben, dan hadden ze het voor mij moeten uitvinden. Tot op de dag van vandaag is dit de juiste keuze, waarvoor ik mijn leraar Nederlands eeuwig dankbaar ben. Hij leeft nog, en is daar erg van geëmotioneerd dat het zo is gegaan. Want leerkrachten denken elk schooljaar: we hebben het beste van onszelf gegeven. Wat komt daar nu allemaal van? Wel: ik kan u verzekeren. Daar komt veel van. Het is cruciaal geweest in mijn bestaan. Die man heeft mijn leven bepaald. Heel mooi.”
Wat staat volgens u een goede leerkracht te doen?
“Ik denk dat het belangrijk is om uzelf te kunnen zijn, wat niet altijd makkelijk is binnen de strikte structuren die tegenwoordig, zeker in Nederland, worden opgelegd. Het gevoel van een stukje autonomie, uw eigen lessen en uw eigen plan kunnen maken is heel belangrijk. Niet elke leerkracht moet er een stand-up show van maken. Sommigen kunnen dat. Anderen zijn wat stiller in het les geven. Dat mag ook. Hoe kunnen we leerkrachten aanzetten om hun talenten en eigenheid zo goed mogelijk te bewaken en zich niet wringen in posities waar ze eigenlijk niet voor zijn gemaakt? Hetzelfde geldt voor leerlingen: ook zij zijn van verschillende makelij.
Maar als ouders hun eigen dromen en verwachtingen projecteren op hun kinderen, dan gaat het niet goed. Wat ík heb
meegemaakt, moet ik niet doorschuiven naar hen
Er zijn filosofen, psychologen en psychiaters die zeggen dat we leven in een diagnosesamenleving. Hoe kijkt u daarnaar?
“Ik behoor tot de groep die dit zegt. We hebben op den duur allemaal een etiketje. Dan gaan mensen die geen etiketje hebben met ons samenzitten en vragen: wat is er toch met ons? Dan worden ze vanzelf depressief en kunnen ze aansluiten bij die groep. Er is dus inderdaad een soort van overetikettering met goede bedoelingen.
Ik ben een grote voorstander van een inclusieve samenleving. Dus ook op school mag er variatie zijn in gedrag en denken, waarbij de wat stillere mensen er even goed bij horen als de wat drukke of lastige leerlingen. Idealiter is er een groot begrip van normaliteit, waarbij elke leerling de nodige aandacht krijgt zonder dat het gedefinieerd hoeft te worden. Maar in het Nederlandse systeem krijgt men pas hulp als ze een etiket hebben. Ik zou er graag voor zorgen dat hulp kan worden geboden als er een vraag is, zonder dat een etiket aan de orde komt. Dus een brede invulling van normaliteit, waarbij ik als psychiater voorbij bepaalde grenzen wel begrijp dat er professionele hulp, bijstand en een diagnose nodig is.”
U zegt: het normale moeten we breder trekken. Wat zou u tegen ouders en leraren zeggen die het normale liever smaller zien?
“Ik zou zeggen: vertel, hoe gaat het? Wat is er juist aan de hand? En hoe kunnen we dat een beetje aanpakken, zonder dat we specifiek pathologisch gaan diagnosticeren. Ik zou proberen te zorgen voor een positieve etikettering. Aandacht voor de talenten, de mogelijkheden, de goede zaken van een kind, juist om te vermijden dat je het probleem nog meer gaat uitvergroten. Dit gesprek voer ik met de ouders, omdat hier de opvoeding in de eerste plaats gebeurt. Sommige mensen zeggen: we gaan onze kinderen in de school droppen, daar moeten ze hen opvoeden. Dat is een vergissing. De school is een belangrijke plek voor socialisering, voor leren en een stukje opvoeding. Maar de opvoeding is wél thuis. Ik vrees dat sommige mensen die thuis het opvoeden niet zo nauw nemen, de school verwijten dat het soms moeilijk loopt.”
U heeft zelf kinderen. Bent u ook wel eens tegen de grenzen aangelopen van wat er van u als ouder verwacht kan worden?
“Ik heb geluk gehad in mijn eigen schooltijd en eigenlijk ook wel met mijn kinderen. Dat is allemaal redelijk gelopen. Zoals ik al zei: ik kom uit een klein dorp. Ik verhuisde naar Antwerpen voor de universiteit en de liefde. Toen we een school zochten voor mijn kinderen, zei mijn vrouw: ‘Ik weet een goede school’. Daar had ze zelf ook op gezeten. Ik vind dat mijn vrouw uitstekend is opgevoed, dus ik had daar geen bezwaar tegen. En dat bleek ook juist te zijn. Nu hadden onze kinderen geen grote problemen, dan is het misschien makkelijk. Maar toch: we hadden een goede verstandhouding met de school en raakten zelfs goed bevriend met een aantal leerkrachten.”
Wat maakte deze school een goede school?
“Voldoende dialoog en vertrouwen tussen school en ouders, zodat leraren kunnen doen wat moet. En dat ouders het thuis ook opnemen voor de leerkracht, in plaats van naar een advocaat stappen om de school op het matje te roepen. Het écht samen partners zijn in het grootbrengen van kinderen. Mijn kinderen zijn nu dertigers. Soms waren er in hun tijd ook leerkrachten waarvan ik dacht: goh, dat is niet helemaal hoe ik het zou doen. Dat is ergens wel plek geven aan diversiteit: leerkrachten doen zaken op hun eigen manier. De ene keer denk ik: dat was minder goed. De andere keer denk ik: dit is ongelooflijk. Heel die variatie: dat is ook het leven, de wereld. Daar moet u als ouder redelijk in zijn. Het lijkt wel alsof we tegenwoordig – niet alleen bij scholen – bijna paranoïde op voorhand praten over wat er mis kan lopen. Nog voordat het eerste leerjaar is begonnen, wordt er al gekeken naar wat mis kan gaan. Alsjeblieft zeg: kijk vol vertrouwen uit naar het schooltraject van uw kind, met het idee dat iedere betrokkene op zijn of haar manier zijn best doet.”
Waar denkt u dat dit gebrek aan vertrouwen vandaan komt?
“Er is veel maatschappelijk wantrouwen. Mensen hebben geen vertrouwen in politici, artsen, enzovoorts. Dit ontstaat al vanaf jongs af aan, als kinderen zien hoe hun ouders spreken over de school en gelijk naar de directie stappen als hun kind ‘stout’ is geweest. Men moet vertrouwen hebben, wetende dat niet alles perfect kan lopen. We kunnen een klas hebben waar een beetje gedoe is, wat voor leerkrachten niet makkelijk is. Ouders moeten dan niet meteen naar de school stappen en zeggen: mijn kind moet naar een andere klas. Het kan een goed leren zijn om daar later, met het rafelige van het leven dat er zeker gaat zijn, mee om te gaan. Maar het lijkt alsof elk kind vandaag de dag in een soort hoogbegaafdheidstraject terecht moet komen om later hoogleraar in de psychiatrie te worden. Laten we hier ook eens de grote variatie koesteren die we vele generaties al hebben gehad. De maatschappij creëert een systeem, waar iedereen in de hoogste niveaus van de studies moet slagen en waar andere studiekeuzes niet worden gewaardeerd voor wat ze waard zijn. Waar komt een kind goed terecht? Dat is zeker niet allemaal met een doctoraat op zak. Dat is soms in het beroepsleven, bij heel handige beroepen. Of in de zorg, het onderwijs, in alle variaties van de maatschappij.”
Laten we een beetje meer elkaars psychiater zijn, meer luisteren zodat de miserie zich niet te veel opstapelt
Hoe kijkt u naar deze nadruk op prestaties?
“Ik verbaas me telkens weer over hoe steeds meer leerlingen met burn-outklachten, depressies, middelengebruik of suïcidale gedachten rondlopen. Dit heeft te maken met het omgaan met kinderen. In principe staan falen, tekorten of moeilijkheden de liefde voor een kind niet in de weg. Als Bram slechte punten op school scoort, en wij zeggen: ‘We weten dat hij zijn best heeft gedaan, we gaan met hem samen kijken hoe het goed kan zijn’, dan creëer je geen verwachtingen. Maar als ouders hun eigen dromen en verwachtingen projecteren op hun kinderen, dan gaat het niet goed. Wat ík heb meegemaakt, moet ik niet doorschuiven naar hen. Ik ben geen kinderpsychiater, maar zie wel ouders in mijn praktijk. Ik zie daar toch vaak als er grote problemen zijn, dat ouders deze mislukking wegprojecteren van zichzelf naar de maatschappij, leerkrachten en de school. Mijn kind is niet geslaagd? Dan is het een slechte school. En dat terwijl wij in onze landen met een – op dat gebied – een vooralsnog bijzonder goed systeem werken. Dat moeten we volhouden.”
Heeft u zelf momenten meegemaakt in uw leven dat u dacht: ik heb gefaald?
“Ja, natuurlijk wel. Ik ben een gelukkig mens, en heb het goed gehad. Maar als jonge jongen wilde ik graag voetballer, muzikant en kunstenaar worden. Ik kon niet voetballen, wat voor een voetbalcarrière een groot nadeel is. Voor een jongetje van acht jaar, is dat erg verdrietig. Toen ik enkele jaren later naar de muziekschool ging, bleek dat ik geen muzikaal gehoor had. Wederom een mislukking. Die examens gitaar waren de meest zenuwachtige momenten in mijn leven, zo voor een publiek spelen. Verschrikkelijk. Toen rond mijn 16e bleek dat ik goed kon tekenen, ging ik naar de academie. Na enkele weken kwam de leerkracht, een bekende kunstenaar, naar mij toe en zei: ‘Dirk, stop met mooi te tekenen. Kunst is heel iets anders dan mooi tekenen.’ Dat was een hele ontgoocheling, maar hij had natuurlijk wel gelijk: dat maakt je geen kunstenaar. Telkens had mijn moeder gezegd dat het niet erg was, dat er meer in het leven was. Na het tekenen, zei ze: als geen van deze talenten het is, ga dan gewoon studeren. Voor een 17-jarige jongen klonk dat natuurlijk niet heel spannend. Ik ben toen gaan kijken wat het langste is dat men kan studeren. En u mag het nakijken: maar als men heel lang studeert, wordt het psychiater. Dus geneeskunde, psychologie, filosofie en neurologie. Ik heb heel veel gedaan. Ik ben nog niet zo lang afgestudeerd, zeg ik altijd.”
Wat voor effect hebben deze ervaringen op u gehad?
“De ontgoochelingen, lastigheden in mijn leven, die werden goed opgevangen zonder dat ze werden ontkend. Ik ben geen kunstenaar, ik heb geen muzikaal gevoel, ik kan niet voetballen. Dat is lastig, maar daar moet ik mee leven. De kunst van het ongelukkig zijn is daar ontstaan. En nu heb ik mijn eigen praktijk, in het mooiste beroep dat er bestaat. En wat zie ik nu? Voetballers, muzikanten en kunstenaars die naar mij toe komen en zeggen hoe moeilijk het leven is, hoe lastig en onmogelijk het kan zijn. Ik luister met veel bewondering, want ik hoef geen afgunst te hebben voor de mensen die iets kunnen wat ik niet kan.”
Bij Verus zagen we een casus voorbijkomen over de master Geneeskunde aan de VU Amsterdam. Zij zijn gestopt met het geven van cum laude, omdat de focus bij studenten te veel lag op het halen van het hoogst haalbare resultaat. Wat vindt u daarvan?
“Ik kijk daar met een dubbel gevoel naar. Ik ben zelf gepromoveerd aan de Universiteit van Amsterdam, geen cum laude. Ik ken het Nederlandse systeem, dat soms heel prestatiegericht is. In de geneeskunde is dit een probleem. Zo ook in België, waar door het zeer zware toelatingsexamen bijna alle studenten magna cum laude hebben. Er zijn dan studenten die bij mij komen, met een 14 (een 7, red.) op hun vak. Zij willen dan in een herkansing terugkomen om er een 16 (een 8, red.) van te maken. Dan schiet het zijn doel voorbij.
Aan de andere kant moeten we ook jongeren die echt wel excelleren, honoreren voor hun talenten. We moeten opgeklopte prestatietoestanden temperen, maar ook waakzaam zijn dat we niet vervallen in een attitude van anything goes. Laten we ook uitzonderlijke talenten van mensen in hun waarde zetten.”
U sprak net al over eigen talenten en passies ontdekken. Hoe kunnen we elke leerling - ongeacht talent, achtergrond of sociaal-economische positie - daadwerkelijk laten meetellen op school?
“Door écht contact te maken. We hebben een heel jaar lang de tijd om leerlingen te leren kennen buiten hun resultaten om. Maak contact met het jonge mens en de context eromheen. Heb oog voor hun (gezins)situatie, luister en heb geduld. Dat gebeurt nu nog te weinig in onze maatschappij. Dat is ook een verschil tussen de Nederlanders en de Vlamingen. Het is een beetje karikaturaal, maar jullie kunnen makkelijker praten. Ook als dingen moeilijk zijn. Nou, de Vlaming zwijgt. Daar hebben jullie een stapje voor. Maar wat voor jullie een grotere uitdaging is, is luisteren en geduldig naast elkaar zitten. Gewoon vragen hoe het gaat, zonder gelijk een antwoord te verwachten. Laten we een beetje meer elkaars psychiater zijn, meer luisteren zodat de miserie zich niet te veel opstapelt. Als het te ziekmakend wordt, komt men namelijk bij mij terecht. Zodra ik in mijn werk een intakegesprek heb met een patiënt, vraag ik altijd: wat doet u graag? De meeste psychiaters vragen: wat gaat er mis? Wat is het probleem? Ik benader het graag positief. Wat doet u graag? Wie ziet u graag? Wat is aangenaam? Zo moeten we ook leerlingen in hun kracht zetten. Kijk naar de mogelijkheden, niet beperkingen. Ik denk dat leerkrachten dit juist heel goed kunnen, zonder een aparte cursus psychiatrie te volgen. Bij een leerling waar thuis problemen zijn, kan men vragen wat er aan de hand is. De leerling zwijgt, maar dat is geen probleem. Wees geduldig en vraag volgende week nog eens hoe het gaat. Dat is het voordeel van de leerkracht: zij kunnen in een niet-therapeutische setting vragen hoe het gaat. Heel veel oplossingen in het leven zijn te vinden in de gewone contacten, zonder dat het direct professioneel moet worden aangepakt. Ik hoop dat we een wereld kunnen creëren waar problemen die onvermijdelijk zijn, ook in de normaliteit bespreekbaar zijn. Denk aan een scheiding van ouders, het overlijden van een grootvader of een financieel moeilijke situatie. Daar kunnen we toch gewoon over spreken?”
De vraag naar zingeving is er, alleen de aanknopingspunten ervoor zijn veel minder dan vroeger. Hoe kijkt u daarnaar?
“Ik denk dat de mens een zinzoekend dier is en dat de zingevingsstructuren, zoals kerken, op de achtergrond komen. Hier in Vlaanderen is het nog lang heel katholiek geweest, maar de laatste decennia is dat erg verbleekt. In Nederland is er een dubbel contrast: enerzijds een zeer contrachristelijke beweging en anderzijds een belangrijke Biblebelt met veel geloof. Dat is bijzonder. Ik vind het de taak van de school om op zingeving in te zetten. Dat kan natuurlijk in de lessen godsdienst, maar ook meer lessen in een bredere context van zingeving. Een soort breder filosofisch nadenken, waar ook een stukje uit de christelijke traditie opgevoed mag worden. Ik denk dat zingeving in alle vakken eigenlijk wel te pas kan komen. Zog af onze – ietwat saaie – leerkracht wiskunde in het Rubensjaar (1977) een les over Peter Paul Rubens. Niemand wist dat zo’n man, die alleen maar formules leek te kennen, zo gefascineerd kon zijn door Rubens. En die gaf toen ineens hele wiskundige analyses rondom de verhoudingen in de schilderijen van Rubens. Dat bleek heel boeiend te zijn, door de schoonheden die hij in de schilderijen vond.
Wat betreft deze schoonheid en dieperliggende structuren: deze zijn ook in alle andere lessen te vinden. Daarbij kom ik terug op wat ik eerder zei: hoe kunnen leerkrachten autonoom hun eigen ding doen? De gedrevenheid van de leraar wiskunde tijdens deze bewuste les was totaal anders dan zijn gewone lessen wiskunde. Overal, in elk vak, zijn mogelijkheden om leerlingen iets te laten proeven dat meer is dan het leren om een goed punt te halen. Het is een soort levensbelangrijkheid.”
Een eigen persoonlijke zingeving laten doorschemeren in het vak leerkracht, dus?
“Ja. Ik denk dat dit beter werkt dan een vak zingeving. Een sportleraar kan ook de niet-sportieve kinderen tonen hoe verliezen een heel interessant moment kan zijn om stil te staan bij hoe het leven loopt. De ploeg verliest, we zijn geen kampioen. Wat nu? Verliezen is eigenlijk interessanter dan winnen om de zin van het leven te bespreken. De mooiste momenten, vol liefde en barmhartigheid, zijn degenen die volgen op ontgoocheling, verlies en moeilijkheid. Er zegt dan iemand: ik ben hier voor u, vertel, ik luister. Dat is heel essentieel.”
Stel: u mag iedere lesweek één uur toevoegen, waarvan u vindt dat leerlingen dit moeten horen. Wat zou het zijn?
“Zeker iets rond zingeving. In Frankrijk gebeurt dat al met een uur filosofie in het middelbaar onderwijs. Dat lijkt mij in seculiere tijden heel relevant. Ik denk eveneens dat het goed is om vanaf jongs af aan ook met kinderen in een kring te zitten en te praten over dat opa is gestorven. Waar is opa nu? In de hemel? En waar is die hemel dan? Wat kinderen vertellen, is formidabel. Zij zijn op dat moment nog niet vastgeroest in structuren en hun creativiteit gaat alle kanten uit.
Maar ook later kun je met leerlingen reflecteren op de zin van het leven. Wellicht werkt het niet bij iedereen zo goed, maar voor velen kan het van grote betekenis zijn. Stel de vragen als: wat is falen? Wat is goed lesgeven? Wat moeten we met de wereld en de politiek? Er zijn veel standpunten die elkaar tegenspreken en in de school mogen leerlingen deze tegenspraak oefenen. Dat is toch een fantastisch idee, waar leerlingen leren op een respectvolle manier met verschillende meningen en waarden om te gaan.”
Interview: Mark Buck | Tekst: Eveline Verwater | Fotografie: Folkert Rinkema | Videostills Casper van Dorp
Reacties