Kun je een opvoeder zijn zonder een Frankenstein te zijn?
12 juli 2021
Pedagogische literatuur wordt soms saai gevonden. Dit boek van Philippe Meirieu, in een vertaling van Wouter Pols, verrast in dat opzicht. Het beweegt zich tussen Pinokkio en Pygmalion, en Meirieu haalt de punten die hij wil maken uit maaksels van o.a. baas Kers, Dr. Higgins en films als Frankenstein. Tegelijkertijd zet hij een nieuwe pedagogische taal neer: over subject of object zijn in de pedagogiek, en over opvoeding en onderwijs in dienst van het verkrijgen van vrijheid voor leerlingen. Met als conclusie dat maakbaarheid in opvoeding en onderwijs niet bestaat: ‘Alleen als je zelf een beslissing neemt, kun je vooruitgaan, alleen door zelf beslissingen te nemen, kun je volwassen worden.’
Vanaf eind jaren ’90 wordt ons onderwijs vooral efficiënt en effectief ingericht. Alle kinderen moeten tegelijk ‘finishen’, terwijl niemand zich druk maakt over hun startplek. Elk kind ontwikkelt zich door middel van onderwijs zodanig dat ze zich allemaal in acht jaar de kerndoelen eigen maken, is de gedachte. Een goede leerkracht die zijn lessen optimaal voorbereidt, krijgt dat voor elkaar, is het sterke geloof. Niet toevallig schrijft Meirieu Frankenstein en de pedagogiek in 1996, waarin hij die maakbaarheidsideologie centraal stelt én bekritiseert.
‘We willen allemaal ‘iets van iemand maken’ nadat we ‘iemand van iets hebben gemaakt’. Dat iets en iemand begrijpen we niet zo goed, maar het moet iets van ons worden, zoveel is wel duidelijk. Daarom willen we Frankenstein en zijn maaksel begrijpen en de pedagogische onderneming daarin typeren. Op zoek naar pedagogische ideeën die we nodig hebben om een opvoedingsrelatie niet in een nachtmerrie te laten eindigen’. De vraag is: kun je een opvoeder zijn zonder een Frankenstein te zijn?
Opzet van het boek
Het eerste deel voert ons langs de mythe van de opvoeding, waarin de opvoeder degene die hij opvoedt poogt te fabriceren, te modelleren. Om dat te doorgronden, leidt Meirieu ons langs een democratische bij (‘een bij is van huis uit een royalist en heeft niet de vrijheid dat te veranderen’), Pygmalion, Pinokkio, de golem en Mr. Higgins en uiteindelijk naar dr. Frankenstein, de creatie van Mary Shelley.
In het tweede deel houdt Meirieu een pleidooi voor de copernicaanse revolutie (radicale heroriëntatie), opdat ‘de pedagogiek de relatie van het subject met de wereld centraal stelt’.
Deel drie staat in het teken van de pedagogiek als praxis. Meirieu schetst twee in zijn ogen ideale lessituaties. De praktijk is echter weerbarstig, want ‘het kind biedt weerstand’. ‘Dat is goed nieuws, want daarmee laat het zien dat het er is’, maar het maakt het voor de leraar complexer om enerzijds op te voeden tot vrijheid en anderzijds met weerstand te maken te krijgen. De auteur leeft mee en biedt een aantal suggesties.
We willen allemaal ‘iets van iemand maken’ nadat we ‘iemand van iets hebben gemaakt'
‘De mens is het enige schepsel dat moet worden opgevoed’
Een kind komt hulpeloos op de wereld en het is de taak van de volwassene om hem in de wereld te introduceren. Het heeft voor zijn ontwikkeling zijn omgeving en educatieve interventies nodig. Opvoeden is inleiden in een cultureel universum, dat wil zeggen greep krijgen op wat ons verwondert, op de hartstocht en de dood; angst voor het oneindige te voelen, de intense behoefte en de immense moeilijkheid om samen te leven; kunstwerken te kennen die houvast bieden en soms om te weten dat je er niet alleen voor staat.
Voorheen leken generaties veel op elkaar, doordat onbewust veel werd overgedragen. De culturele omgeving van de huidige generatie is echter radicaal veranderd: er is nauwelijks meer culturele overdracht (we delen de koelkast!), maar er is ook geen emotionele band meer en er is grotere afstand tussen generaties. Het doet een aantal ‘razende jongeren’ verschijnen, zonder wortels en zonder geschiedenis, vatbaar voor fundamentalisme en najagen wat in hen opkomt. Zonder besef van heden en toekomst, op zoek naar een collectieve (en niet een sociale) identiteit. De ontsporing is duidelijk en daardoor is de auteur gesterkt in de gedachte dat we alleen maar kunnen bestaan als we deel hebben aan een geschiedenis en we ons door culturele overdracht kunnen ontwikkelen. Hier citeert Meirieu Kant: ‘De mens is het enige schepsel dat moet worden opgevoed’.
De mythe van de maakbaarheid
Meirieu voert Pygmalion op om zicht te krijgen op de mythe van de maakbaarheid van de opvoeding. ‘De opvoeder wenst een ander te kunnen voortbrengen, maar hij wenst ook dat die ander zich aan dat voortbrengen onttrekt, zodat hij in vrijheid kan instemmen met het feit dat hij is voortgebracht. De opvoeder wil macht over de ander en dat deze daar in vrijheid mee instemt. Een complex geheel waarvoor andere verhalen ons behulpzaam zijn’. Zoals dat van Pinokkio. Baas Kers geeft de marionet en diens opvoeding aan zijn vriend Geppetto, die vasthoudend is, ondanks de beledigingen en zijn twijfel. Hij leert Pinokkio lopen, die vervolgens ontsnapt. De marionet heeft moeite om ‘zich ergens voor in te zetten’, want hij is gemaakt om gemanipuleerd te worden. Zijn eerste avontuur beleeft hij in een marionettentheater. Pinokkio lijkt op die marionetten, maar er zijn ook verschillen: iemand anders trekt bij hem aan de touwtjes én hij is uit ander hout gesneden. Hij blijkt een gevangene van zichzelf, komt nooit beloftes na en blijft misstappen begaan. ’Kon ik maar op de wereld komen’, verzucht hij. Een tweede keer geboren worden (nataliteit) kan eigenlijk niet, maar aan het einde is er iets dat erop lijkt: hij wordt onafhankelijk, zowel van zijn vader als ook van ‘doen wat zomaar in hem opkomt’. Met ‘ik ga mij ergens voor inzetten’ komt de wil en het ik tevoorschijn en wordt Pinokkio groot.
De mens is het enige schepsel dat moet worden opgevoed
Aan Pygmalion en Pinokkio (en andere voorbeelden) ligt eenzelfde idee ten grondslag, nl. dat iemand van ivoor of hout een betere versie van zichzelf kan maken. “Ik verplicht je in vrijheid eens te zijn met wat ik voorstel”, wordt gesteld. De vraag is of dat ook voor de opvoeding van de mens geldt. Dat wordt onderzocht aan de hand van het verhaal van Frankenstein, waarin de volgende kwestie zich al aandient: “Kan men ervan afzien ‘een ander te maken’ zonder ervan af te zien iemand op te voeden’?
Dr. Frankenstein als schepper en vader
Het wezen, het ‘maaksel’ van Frankenstein, is geen pure reproductie, maar ze lijken wel veel op elkaar. De auteur laat in het Noordpoolverhaal zien dat de relatie tussen de oudere en de jongere versie draait om zowel een kwaadaardige als een onvermijdelijke imitatie. Onvermijdelijk omdat opvoeder en de opgevoede veel op elkaar lijken. Kwaadaardig, omdat geweld tussen beide onvermijdelijk is. Immers: een en dezelfde plaats kan niet door twee identieke en gelijke personen (de opvoeder en degene die opgevoed wordt) worden ingenomen.
Frankenstein laat het wezen meteen na zijn ‘geboorte’ in de steek en neemt geen verantwoordelijkheid, waardoor het wezen zichzelf moet opvoeden. Dat lijkt goed te gaan totdat het wegloopt en de ene na de andere tragedie zich voordoet. De mens (in de persoon van de dokter) heeft dit op zijn geweten door fabricage en opvoeding van een subject (het wezen heeft een lichaam en is dus een subject) door elkaar te halen.
Opvoeding als praxis
Elke pedagogische onderneming wordt diepgaand bepaald door het verschil tussen poièsis en praxis. Poièsis is een proces dat ophoudt als het doel is bereikt. Praxis is een handeling met een doel in zichzelf; het is nooit klaar en er is geen voorafgaand gesteld doel. Opvoeding is nooit poièsis, want dat impliceert dat je het op te voeden subject behandelt als een object, waarvan je van tevoren weet wat het moet worden. Dat is een ontkenning vanwaar het in de opvoeding over gaat: degene die opgevoed moet worden lijkt op zijn opvoeder en dus heeft deze net als zijn opvoeder de vrijheid, die hem in staat stelt anders te zijn dan wat men met hem beoogde. Met andere woorden: iedereen is vrij en nooit af. Hierop loopt Frankenstein stuk en daarom is wat hij doet geen praxis. Praxis veronderstelt twee unieke subjecten die zich inzetten om met elkaar om te gaan, terwijl geen van beide grip heeft op de dingen en geen voorstelling heeft van wat het wordt en wanneer. Frankenstein laat zich verleiden door wat Arendt noemt ‘het vervangen van handelen door maken’. Daarin blijft de opvoeder heer en meester over het doen en laten van de ander. Hij wil verder geen gezeur aan zijn hoofd en snakt naar rust en orde. Opvoeden gaat echter nooit zonder moeilijkheden en tegenslagen: het is een onvoorspelbaar avontuur.
De copernicaanse revolutie
Sinds 1989 staat in Frankrijk ‘de leerling centraal in het onderwijs’. Dat werd in 1892 door Claparede al als volgt verwoord “het onderwijs is voor leerlingen gemaakt en niet andersom”. Daar zitten echter wel haken en ogen aan, want de beslissing over hoe en wat te leren ligt daardoor bij het kind. Die weet echter nog niet wat goed en nodig is voor hem. Dat kan hij slechts duidelijk krijgen in relatie tot zijn omgeving.
De voorgesteld copernicaanse revolutie in de pedagogiek door Meirieu beoogt het kind niet meer als object te zien, maar de relatie van het subject met de wereld centraal te stellen. Het doel van de pedagogische onderneming is 'degene die ter wereld komt in de wereld begeleiden, hem in die wereld deelgenoot te laten van de inzichten die de mensheid verworven heeft, hem er kennis mee laten maken door hen die hem daarin zijn voorgegaan; hem introduceren maar niet vervaardigen, hem helpen maar niet fabriceren. Uiteindelijk gaat het erom, zoals Pestalozzi formuleerde- en wat precies het tegenovergestelde is van wat Frankenstein beoogde- dat hij een werk van zichzelf ‘ kan zijn' (pag. 64)
Autonomie van het subject is het hart van de pedagogische activiteit
Die revolutie kan zich voltrekken, mits aan een aantal eisen is voldaan. Zoals van ouderschap geen bezitsrelatie meer te maken en in te zien dat een mens een ander niet naar zijn hand kan zetten noch iemand kan dwingen tot leren. Dat kan een subject slechts zelf beslissen. Tevens is belangrijk te erkennen dat kennis pas waardevol wordt als het subject die kennis verbonden heeft aan zijn plannen voor zijn eigen leven en begrijpt hoe die kennis bij kan dragen aan zijn ontwikkeling. Dat betekent dat de opvoeder zijn onmacht accepteert om iemand naar zijn hand te zetten, maar, daar hij niet kan besluiten zijn leerling te laten leren, wel de condities schept om zo’n beslissing mogelijk te maken. Daarnaast is relevant dat de autonomie van het subject het hart van de pedagogische activiteit wordt. Grote pedagogen als Korczak, Pestalozzi e.a. erkennen dat zij geen wetenschappelijke gefundeerde theorie kunnen onderbouwen, juist omdat de pedagoog onmachtig is. Hij kan slechts de condities scheppen (= handelen) waardoor de leerling aan de slag kan.
Een goede leraar stelt leerdoelen, oefent zijn opvoedingsgezag uit, biedt uitdagende materialen en zorgvuldig gekozen opdrachten aan
“Alles doen door niets te doen”.
In het derde deel gaat Meirieu in op het handelen in de dagelijkse praktijk met Rousseaus uitspraak als leidraad: 'Alles doen door niets te doen'. Om die bloei mogelijk te maken speelt sindsdien de omgeving een cruciale rol in de zintuigelijke en intellectuele ontwikkeling van kinderen. Hij breekt daarmee ook met het idee dat kennis in de hoofden van kinderen moet worden gegoten (vgl. Montaigne). Nee, het kind is een subject dat in vrijheid leert. Daartoe moet hij goed opgevoed worden, zodat het kan kiezen wat het wil leren en beslissen wat voor hem van belang is. Een goede leraar stelt leerdoelen, oefent zijn opvoedingsgezag uit, biedt uitdagende materialen en zorgvuldig gekozen opdrachten aan. Meirieu illustreert dat met twee voorbeelden uit een kleuterklas (kennismaken met classificatievormen door een dierentuin ontwerp te maken) en een les Frans op een Lyceum om belangstelling te wekken voor literatuur en de juiste teksten te kiezen (pag. 96-99)
Weerstand is verschil tussen object en subject
De dagelijkse praktijk is echter minder romantisch, omdat de wil van het kind in het geding is. Het biedt weerstand en dat is kenmerkend voor opvoeding en onderwijs en het wezenlijke verschil tussen fabriceren van een object, zoals dr. Frankenstein deed, en het zichzelf vormen van een subject. Weerstand moeten we niet willen uitbannen, waarschuwt Meirieu, het is immers een teken dat er iemand is.
Omdat mensen zoveel verschillen in leerstijlen, in wie ze daadwerkelijk zijn en willen worden, is het van belang de school op maat in te richten en methoden te hanteren, die individualisering en daarmee subjectivering mogelijk maken.
'De crux van een pedagogiek die met verschillen rekening houdt is de leraar, die zich steeds weer afvraagt of de methode die hij hanteert past bij de omstandigheden en de leerlingen die hem zijn toevertrouwd'. Gedifferentieerde pedagogiek stelt een leerling in staat zichzelf uit te vinden in een omgeving waarin hij zijn intelligentie kan oefenen en kennis onder de knie kan krijgen. Dit is Het Wonderland van Alice versus het Speelgoedland van Pinokkio.
Transfer van kennis
Om de ander, de leerling, zijn eigen weg te laten kiezen is het van belang om de emancipatorische kracht van de leerstof te versterken. Hoewel het nooit zeker is wat de reikwijdte van het onderwijsaanbod is, is transfer van kennis een duidelijke voorwaarde. De leraar die dat tot kern van het leerproces maakt, neemt afstand van opvoeding tot fabricage. Hij stelt vragen en geeft gelegenheid om kennis te maken met en te onderzoeken hoe de wereld om hem heen is. Daarmee worden bruggen gebouwd tussen de leerling, de leerstof en de wereld. Pas dan wordt leerstof zinvol.
Verantwoordelijkheid en eigenaarschap
Niemand weet wanneer en hoe een kind verantwoordelijk wordt voor wat het doet. Het enige is dat we weten (Levinas) dat hij het vermogen heeft om nee te zeggen, om weerstand te bieden. Het is de taak van de leraar om het mogelijk te maken vrijheid te verwerven voor wie hij verantwoordelijk is. Of hij dat idee omarmt blijkt uit zijn daden. Het kind begrijpen en meevoelen mag er niet toe leiden om de verantwoordelijkheid over te nemen. Integendeel, verantwoordelijkheid nemen is een middel om eigenaarschap te verwerven. Op pag. 121 laat Meirieu zien wat hij daarmee bedoelt, maar geeft hij tevens haarscherp aan hoe je een opvoeder bent zonder een dr. Frankenstein te zijn:
Wouter Pols heeft met de vertaling van dit boek een belangrijke bijdrage geleverd aan de terugkeer van de pedagogiek in Nederland. Immers door dit boek toegankelijk te maken voor Nederlandse lezers weten we en begrijpen we meer over het verschil tussen object en subject, over weerstand en over hoe leraren en leerlingen met elkaar een weg zoeken naar hun vrijheid: het uiteindelijke doel van elke opvoeding- en onderwijssituatie.
Reacties