'Pestalozzi was geen modelpedagoog, maar ook daarin kunnen we misschien van hem leren'
16 oktober 2018
Johann Heinrich Pestalozzi beziet het kind in zijn context. Hij beschouwt het als een geheel: een geheel van hoofd (kennen), hart (gevoel) en handen (kunnen). Dat schrijft Wouter Pols in een bijdrage over de pedagogiek van deze Zwitserse praktijkopvoeder van ruim twee eeuwen terug. Maar Pestalozzi was zeker geen modelpedagoog, hij was onhandig in de omgang, niet altijd een ster in leidinggeven en zijn leven telde de nodige mislukkingen. 'Ook daarin kunnen we misschien van Pestalozzi leren,' zegt Pols. 'Pedagogiek is namelijk denken en doen, is (onder)zoeken hoe en met welke gevolgen bepaalde denkbeelden in praktijk gebracht kunnen worden, is fouten maken, fouten erkennen en van fouten leren, kortom: is mislukken en opnieuw beginnen.'
Dit artikel verscheen eerder in het magazine De wereld van Het Jonge Kind. Het is een lichte bewerking ervan. Wouter Pols sprak eerder in een video over Pestalozzi, zie hier.
Pestalozzi werd in 1746 in Zürich (Zwitserland) geboren. Zijn vader was arts en stierf toen Pestalozzi 5 jaar was. Hij bezocht de Latijnse school en studeerde daarna filosofie en theologie. Die studie maakte hij niet af. Hij kocht een stuk land in Birrfeld, hij wilde boer worden. Inmiddels was hij met Anna Schultthess getrouwd, de dochter van een welgestelde koopman. Op het land liet hij een huis bouwen: Neuhof. Daar ving hij kinderen uit arme gezinnen op. Hij verschafte hun werk en tegelijkertijd gaf hij onderwijs. Armen moest je, zo vond hij, voor de armoede opvoeden en dat betekent: leren jezelf te redden door arbeidzaam te zijn (Pestalozzi, 1996). De onderneming ging failliet.
Natuurlijke opvoeding
Uit het huwelijk met Anna was een zoon geboren: Jakob (roepnaam:‘Jacqueli’). Pestalozzi had veel bewondering voor Jean-Jacques Rousseau – hij had zijn zoon naar hem vernoemd – en probeerde hem volgens Rousseaus principe (‘terug naar de natuur’) op te voeden. Hij wilde geen dwang uitoefenen, hem een natuurlijke opvoeding geven. Maar dat mislukte. Jakob was een moeilijke leerling, hij had leerproblemen, later openbaarde zich epilepsie bij hem. Pestalozzi bleef in Neuhof wonen en begon te schrijven: Avondoverdenkingen van een kluizenaar . En een roman die hem beroemd zou maken: Lienhard en Gertrud. In beide geschriften pleitte hij niet voor ‘terug naar de natuur’, maar voor een rechtvaardige standenmaatschappij, een maatschappij waar elke stand rechten heeft, maar ook plichten, waar de regerende stand voor rechtvaardige verhoudingen zorgt en waar dominee en onderwijzer het volk tot broederschap opvoeden. ‘Vaderlijke gezindheid vormt regeerders, broederlijke gezindheid burgers; beide stichten orde in het huis en in de staat’ (Pestalozzi 1927a).
Ondertussen was in Frankrijk in 1789 de revolutie uitgebroken. De revolutie sloeg naar Zwitserland over. Het leidde tot onrust en opstand. In Stans greep het Franse leger in. Daarbij kwamen mannen, vrouwen en kinderen om. De revolutionaire ontwikkelingen hadden Pestalozzi’s kijk op de geschiedenis veranderd. In Ja of nee gaf hij zijn visie op de Franse revolutie. Hij juichte die toe, voor zover die burgers vrijmaakte, maar constateerde dat de revolutionaire regering snel was afgedwaald en burgers opnieuw in onvrijheid stortte. In Meine Nachforschungen zette hij zijn gedachten over de ontwikkelingsgang van de mens uiteen. De mens is werk van de natuur, maar ook van de maatschappij. Als maatschappelijk wezen kan hij geen natuurmens meer zijn. Sterker nog: de maatschappij heeft – en daarin volgt Pestalozzi Rousseau – de menselijke natuur gecorrumpeerd. Om dat te overwinnen, zal hij een morele kracht in zichzelf moeten ontwikkelen die hem in staat stelt in harmonie met zichzelf en zijn medemensen te leven.
De Zwitserse regering vroeg Pestalozzi in Stans een groep arme en deels ouderloze kinderen op te vangen. Dat deed hij. In een verlaten klooster ving hij tachtig kinderen op. Pestalozzi was een onbekende voor hen, daarom wantrouwden ze hem. Maar na enkele maanden wist hij een vertrouwensband met hen op te bouwen. Zijn opzet was een ‘huiselijke opvoeding’ te geven. Hij praatte veel met de kinderen. Hij wilde eerst een ‘redelike [dat is: rechtschapen] en zedelike gemoedsstemming in hun wekken en doen opleven’ (Pestalozzi 1927a). Dat lukte. Pas daarna zette hij hen tot activiteiten aan die tot morele zelfsturing moesten leiden. De morele boodschap volgde het laatst. Eerst ervaren, dan oefenen en pas daarna de zaak onder woorden brengen. Dat werd Pestalozzi’s stelregel. Na zes maanden kreeg het klooster van de overheid een andere bestemming, hij moest vertrekken. Zo kwam een eind aan dit pedagogisch experiment.
In Burgdorf zette Pestalozzi zijn werk voort. Daar was ruimte voor een school, een internaat, een opleiding voor aankomende leerkrachten en een weeshuis. In Stans had hij alleen met een huishoudster samengewerkt, nu werkte hij ook met andere leerkrachten samen. Die gaven groepsgewijs les. Ook werkte men met een tutorsysteem: oudere leerlingen hielpen jongere kinderen. Pestalozzi begon daar de onderwijsmethode te ontwikkelen die hij in zijn bekende Hoe Geertrui haar kinderen onderwijst uiteenzette. In 1804 moest hij op last van de overheid Burgdorf verlaten. Na een tussenstop in Münchenbuchsee zette hij zijn pedagogische onderneming in Yverdon voort. Kinderen uit binnen- en buitenland verbleven er, voornamelijk uit welgestelde milieus. Pestalozzi’s school werd hét model voor het nieuwe (klassikale) onderwijs dat overal in Europa werd ingevoerd. Uiteindelijk leidden meningsverschillen onder leerkrachten tot de ondergang van het instituut. Pestalozzi keerde terug naar Neuhof. Zijn vrouw was inmiddels gestorven, zijn zoon was al eerder overleden. In Neuhof schreef hij zijn laatste boek: Zwanenzang. In 1827 overleed hij.
Hoofd, hart en handen
Pestalozzi was een man van theorie en praktijk. Hij raakte al vroeg politiek betrokken. Een kleine groep uit de stedelijke elite bepaalde toentertijd het reilen en zeilen in de stad. In Zürich waren niet alleen de overige stedelingen afhankelijk van hen, maar ook de boeren uit de omgeving. Vele van hen verpauperden: de inkomsten van het land waren te gering om van te leven. De boeren compenseerden dat met huisarbeid, weven bijvoorbeeld. Maar ook dat bracht weinig op. Pestalozzi trok zich hun lot aan. Hij kwam tot het standpunt dat de maatschappij niet alleen rechtvaardig moet worden ingericht, maar dat mensen daartoe ook moeten worden opgevoed. ‘De omstandigheden maken de mens’, schreef hij in zijn Nachforschungen , maar ‘de mens maakt ook de omstandigheden’ (Pestalozzi, 1968).
Pestalozzi constateert dat de natuurlijke welwillendheid van de mens door de maatschappij teniet wordt gedaan. De maatschappij wakkert het egoïsme aan, daardoor komen mensen tegenover elkaar te staan. Opvoeding is daarom nodig.
De opvoeding van de mens werd zijn levensdoel. Daarover theoretiseerde hij, maar hij bracht zijn theorieën ook in praktijk. Voor Pestalozzi is de mens een natuurlijk, een sociaal en een morele wezen. De menselijke ontwikkeling wordt allereerst door de wetten van de natuur bepaald, maar de maatschappelijke omstandigheden vormen hem ook. Pestalozzi constateert dat de natuurlijke welwillendheid van de mens door de maatschappij teniet wordt gedaan. De maatschappij wakkert het egoïsme aan, daardoor komen mensen tegenover elkaar te staan. Opvoeding is daarom nodig. Opvoeding dient de natuurlijke ontwikkeling die de maatschappij tegenwerkt te compenseren, ze stelt de mens in staat zichzelf op een hoger moreel plan te brengen. Voor Pestalozzi is pedagogiek altijd sociale pedagogiek. Opvoeding en onderwij kun je nooit los van hun maatschappelijke context zien. Dat betekent ook dat beide niet zonder een ‘welingerichte’ pedagogische omgeving kunnen.
De moeder
Voor Pestalozzi is het gezin de natuurlijke opvoedingsomgeving, de moeder de eerste opvoeder bij uitstek. Daar dienen alle andere (niet-natuurlijke) opvoedings- en onderwijsvormen bij aan te sluiten en op voort te bouwen. Pestalozzi beziet het kind in zijn context. Hij beschouwt het als een geheel: een geheel van hoofd (kennen), hart (gevoel) en handen (kunnen). Het uitgangspunt van de opvoeding is voor hem de natuurlijke ontwikkeling van het kind: de opvoeder zal daarom bij zijn natuurlijke behoeften moeten aansluiten. ‘De bevrediging van de zinnelijke en lichamelijke behoeften is dat wat de eerst vormende indruk maakt op het kind (Pestalozzi, 1927a). Vanuit die behoeften komt het tot activiteiten en doet het ervaringen op. Dat is niet alleen een zaak van het hoofd, maar ook altijd van hart en handen.
Een harmonieuze ontwikkeling van hoofd, hart en handen, dat is het einddoel van opvoeding en onderwijs. Het begint bij het opwekken van het gevoel. Handen en hoofd volgen daarna. Het startpunt is steeds de ervaring van het kind. Door het opdoen van zintuiglijke ervaringen komt het tot ‘aanschouwingen’. Dat zijn innerlijk beleefde waarnemingen die het kind, als het goed gaat, in zijn geheugen opslaat. Pestalozzi benadrukt het met aandacht waarnemen (‘opmerkzaamheid’), om pas daarna tot een oordeel te komen en ten slotte tot inzicht: ‘van donkere aanschouwingen naar duidelijke begrippen’ (Pestalozzi 1927b). Om dat te bereiken, moet de leerkracht ‘kunstmiddelen’ aanreiken die het kind helpen stap voor stap vanuit de opgedane ervaringen (‘aanschouwingen’) een doordacht kennisbestand op te bouwen. Vorm , getal en woord vormen daarbij de grondstructuur.
Het tekenen van lijnen en het schrijven van letters richten zich op de vorm, het werken met hoeveelheden (rekenen) op het getal en het spreken, benoemen en (be)schrijven op het woord. Door aan de hand van de ‘kunstmiddelen’ vorm, getal en woord ‘elementaire’ activiteiten te laten uitvoeren, wilde Pestalozzi een samenhangend op ervaringen gebaseerd kennisbestand laten opbouwen: vanuit lijnen een vormgeheel, vanuit hoeveelheden een getalgeheel, vanuit klanken en letters een woord-, respectievelijk spraakgeheel. Vorm-, getal- en spraakgeheel moesten vervolgens weer tot een groter geheel worden samengevoegd. Zo ging hij ook bij het ontwikkelen van het kunnen en het (morele) gevoel te werk.
Liefde en vertrouwen zorgen ervoor dat het kind uiteindelijk niet alleen het werk van de natuur weet te vervolmaken, maar ook het werk van de maatschappij. Daartoe scheppen ze de mogelijkheid, omdat liefde en vertrouwen het kind in staat stellen ‘een werk van zichzelf’ te gaan maken.
Morele gevoel
Voor Pestalozzi is het morele gevoel het begin en het eindpunt van de opvoeding. De moeder is de eerste opvoeder. In het contact met haar kind weet ze de (morele) gevoelssfeer op te roepen die de basis vormt voor liefde en vertrouwen. Welwillendheid heeft hier haar oorsprong. Ook hier zien we dat ervaring het startpunt is van de verdere (morele) ontwikkeling. ‘De zinnelijke liefde voor en ‘t zinnelijk vertrouwen in de moeder verheft zich op deze weg tot ‘n menselijke liefde en ‘n menselijk vertrouwen’ (Pestalozzi, 1927a).
Liefde en vertrouwen zorgen ervoor dat het kind uiteindelijk niet alleen het werk van de natuur weet te vervolmaken, maar ook het werk van de maatschappij. Daartoe scheppen ze de mogelijkheid, omdat liefde en vertrouwen het kind in staat stellen ‘een werk van zichzelf’ te gaan maken.
Pedagogiek als stukwerk
Pestalozzi ontwikkelde een brede sociale pedagogiek waar de vorming van hoofd, hart en handen centraal stond. Zijn pedagogiek was in de eerste helft van de 19e eeuw in Europa populair, ook in Nederland. Prinsen, de directeur van de Rijkskweekschool in Haarlem, zorgde ervoor dat de belangrijkste boeken van Pestalozzi in het Nederlands werden vertaald. In die periode verscheen ook een handleiding om het onderwijs aan jonge kinderen te verbeteren. Die werd geschreven door schoolopziener Visser. De handleiding ‘ademde geheel de geest van Pestalozzi’ (Van Rijswijk-Clerkx, 1981). Haanstra, de grote vernieuwer van het kleuteronderwijs, liet zich ook door Pestalozzi inspireren. Ook hij stelde de ervaring van het kind voorop.
Uitgaan van de ervaringen van kinderen en hen activeren, is vandaag de dag in het onderwijs gemeengoed. Dat geldt a fortiori voor onderwijs aan jonge kinderen. Dat opvoeding sociale opvoeding impliceert en gemeenschapszin dient te ontwikkelen, is tegenwoordig vanzelfsprekend. Toch zijn er ook elementen in Pestalozzi’s methode waar we het nu niet meer eens mee zijn. Pestalozzi had weinig oog voor de betekenis van ervaringen. Afzonderlijke, voor het kind betekenisloze elementen als lijnen, hoeveelheden, klanken en letters stonden te veel centraal. Dat ging ten koste van de doorleving en doordenking van de opgedane ervaringen. De nieuwe schoolpedagogiek van Ligthart, Dewey en Decroly was daar een noodzakelijk correctie op.
Johann Heinrich Pestalozzi is geen onderwijskundige, maar een pedagoog. Zijn pedagogiek is gebaseerd op een waardengeladen mens- en maatschappijvisie. Hij pleit voor een brede, theoretische en praktische, cognitieve, sociale en morele vorming. De leerkracht is daarbij richtinggevend. Met de verwetenschappelijking van het onderwijs dreigt die benadering meer en meer te verdwijnen. Pestalozzi wijst ons op de noodzaak over de waardengeladen basis van ons onderwijs en de richtinggevende rol van de leerkracht daarbij na te denken. Maar hij wijst ook op nog iets anders. Opvoeding en onderwijs zijn menselijke aangelegenheden. Opvoeders en leerkrachten maken fouten, schatten zaken verkeerd in en mislukken soms. Pestalozzi was geen modelpedagoog, hij was soms onhandig in de omgang, niet altijd een ster in leidinggeven. In zijn Zwanenzang (Pestalozzi, 1927a) schrijft hij: ‘Al ons weten en al ons kunnen is stukwerk, en zal tot ‘t eind der dagen stukwerk blijven’. Dat is ook pedagogiek. Pedagogiek is denken en doen, is (onder)zoeken hoe en met welke gevolgen bepaalde denkbeelden in praktijk gebracht kunnen worden, is fouten maken, fouten erkennen en van fouten leren, kortom: is mislukken en opnieuw beginnen. Vooral dat kunnen we van Pestalozzi leren.
Wouter Pols is werkzaam bij het Kenniscentrum Talentontwikkeling van Hogeschool Rotterdam en is betrokken bij het project ‘Pedagogische empowerment’. In deze video spreekt hij over het werk van Pestalozzi. Het is een bijdrage aan de Pedagogische canon. Dit (licht bewerkte) artikel verscheen eerder in het magazine De wereld van Het Jonge Kind (HJK) en is met toestemming overgenomen.
Literatuur
- Pestalozzi, J.H. (1927a). Uit de werken. Groningen/Den Haag: J.B. Wolters.
- Pestalozzi, J.H. (1927b). De avondstonde van een kluizenaar en Hoe Geertrui haar kinderen
onderwijst. Rotterdam: W.L. & J. Brusse’s Uitgeversmaatschappij. - Pestalozzi, J.H. (1968). Meine Nachforschungen. Bad Heilbrunn/Obb: Julius Klinkhardt.
- Pestalozzi, J.H. (1996). De Neuhof-geschriften. Kampen: Kok.
- Rijswijk-Clerkx, L.E. van (1981). Moeders, kinderen en kinderopvang. Nijmegen: SUN.
- Pols, W. (2016, 4e druk). J.H. Pestalozzi. Dilettant in aanschouwelijk onderwijs en zelfwerkzaamheid. In Kroon, T & Levering, B. (red.) Grote pedagogen in klein bestek. Amsterdam: SWP, pp. 57-62).
- Pols, W. (2018). Op de schouders van … Pestalozzi. In De wereld van het jonge kind (45/5), pp. 10-13.
In de praktijk: vertrouwensband
Eerst een vertrouwensband opbouwen, pas daarna kan er worden opgevoed en onderwezen. Ook dat is een grondgedachte van Pestalozzi’s pedagogiek. Om een vertrouwensband met kinderen op te bouwen, zal een leerkracht veel met haar kinderen moeten praten. Pestalozzi praatte veel met kinderen, maar vaak was het een monoloog. Maar als we echt een vertrouwensband met onze kinderen willen opbouwen, zullen we ons in hen moeten verplaatsen en niet een monoloog, maar een dialoog met hen moeten voeren.
Reacties