Stichting Nivoz logo
Sterkt leraren, schoolleiders en betrokkenen bij de uitvoering van hun pedagogische opdracht

Nivoz platform hetkind

Pedagogisch bondgenootschap en een pleidooi voor radicale liefde

21 maart 2024

"Wat is de verhouding tussen emancipatie en socialisatie in het onderwijs? In hoeverre moet je mensen dingen opleggen omdat je denkt dat het goed voor ze is (dus zwemles omdat je niet wilt dat er kinderen verdrinken) en in hoeverre moet je helemaal uitgaan van emancipatie en uitgaan van de mensen met ervaring die weten wat goed voor ze is?". Femke Kaulingfreks gebruikte tijdens haar onderwijsavond een zeer herkenbare anekdote over de zwemles van haar zoon van zeven als leidraad voor een verhaal over kansengelijkheid en keuzegelijkheid. Wat vraagt dat van een samenleving, wat vraagt dat van onze solidariteit, onze pedagogische vermogens en ons bondgenootschap? Het werd een boeiende avond, waarvan redacteur Joyce van den Bogaard hier verslag doet.

Femke begint met vertellen dat haar zoon van zeven op dit moment haar belangrijkste leermeester is als het gaat om de pedagogiek van solidariteit. Ze vertelt over zijn zwemlessen, die hij kreeg op een kleine (maar dure) zwemschool, zodat hij niet op de wachtlijsten van de grotere zwembaden hoefde. Haar zoon vond die zwemlessen heel leuk en gezellig, vanwege de kleine groep kinderen en de leuke zwemjuf, die de kinderen speelse opdrachten gaf, bijvoorbeeld om als je favoriete zeedier in het water te springen. Twee jaar later had hij zijn zwemdiploma. Femke stelt zich kwetsbaar op als ze vervolgens vertelt dat ze zelf opgroeide in een kwetsbare thuissituatie, met een moeder met problemen, waarin geen geld was voor zwemles, en dat ze zelf daarom pas op haar twaalfde haar zwemdiploma haalde. Haar zoons zwemlessen voor diploma B waren in een ander, veel groter, zwembad, met rijen kinderen die door badmeesters en -juffen het bad in gedirigeerd werden. En haar zoon gaf na de eerste les aan dat hij daar geen zin in had, dat hij naar huis wilde.

In alle eerlijkheid geeft Femke hier aan dat ze allerlei onpedagogische dingen gezegd heeft om hem te bewegen toch naar die zwemles te gaan. Maar hij was niet in beweging te krijgen. Dus besloot ze hem weer uitschrijven bij het zwembad. Bij de balie aangekomen bleek hij het enige witte, blonde kindje te zijn van de hele groep kinderen, en ze zag de mevrouw achter de balie al denken: “Oh ja, daar heb je weer zo’n middenklasse moeder die vindt dat haar kindje te goed is voor onze zwemlessen”. Uiteindelijk in de auto terug kwam ze tot het besef: waar ben ik eigenlijk mee bezig? Mijn zoon heeft natuurlijk gewoon gelijk. Hij verdient gewoon een leuke zwemles met tijd en aandacht en geen haast en zonder rekening te houden met wat ik wil. Dat verdienen alle kinderen!

Waarom Femke dit vertelt? Omdat het gaat over kansengelijkheid en keuzegelijkheid en een pedagogiek van solidariteit. Er zijn nl. steeds meer kinderen in Nederland die geen zwemdiploma hebben, vooral onder lagere inkomensgroepen. Zij hebben niet de mogelijkheid (financieel of qua tijd) om wachtlijsten te ontlopen via particuliere zwemscholen. Daarom is er nu ook weer vanuit de politiek en de samenleving de roep om schoolzwemmen terug te brengen, want het onderwijs is bij uitstek de plek om gelijke kansen te bieden aan alle kinderen, waarmee we hopen op een gelijke uitgangspositie.

Kansengelijkheid of keuzegelijkheid
In een eerder interview met Nivoz legde Femke al uit wat volgens haar het verschil is tussen de begrippen kansengelijkheid en keuzegelijkheid:  ‘[...]  omdat een kans iets is dat jou door een ander gegeven wordt. Het zijn dan mensen met macht, uit dominante of mainstream groepen, die kansen geven aan mensen met een gemarginaliseerde positie of een minderheidsidentiteit. Daarmee ben je alsnog afhankelijk van wat de dominante groep in de samenleving jou gunt of niet.’ Mensen willen autonomie om zelf een keuze te kunnen maken vanuit een gelijkwaardige uitgangspositie.

Je krijgt daarbij te maken met twee dilemma’s. Het eerste, de neoliberale gedachte, legt de nadruk op keuzevrijheid. Zoveel mogelijk keuzevrijheid is ideaal. Dus denk aan minimale overheidsbemoeienis en zoveel mogelijk individuele keuzes. Maar hiermee kun je niet structureel de gegroeide ongelijkheid veranderen.

Het andere dilemma ontstaat als er veel vertrouwen is in instituties: de overheid moet die gelijke uitgangspositie bewerkstelligen en waarborgen. Instituties moeten voor iedereen hetzelfde functioneren en moeten neutraal en objectief zijn (een meer socialistische gedachte). Het probleem daarbij is dat iedereen altijd een bepaalde bril op heeft, ook mensen die voor de overheid werken, waardoor er een dominante mainstream norm ontstaat waar mensen zich dan aan moeten houden. Daar mist de menselijke maat en dat tast het vertrouwen in de overheid juist weer aan. Met de Toeslagenaffaire als misschien wel meest beruchte voorbeeld hiervan.

Om institutioneel vertrouwen terug te winnen hebben we dan ook geen gelijkheid (“equality”) nodig, maar “equity”, wat zoiets betekent als “gelijkwaardigheid”

Institutioneel vertrouwen
Om institutioneel vertrouwen terug te winnen hebben we dan ook geen gelijkheid (“equality”) nodig, maar “equity”, wat zoiets betekent als “gelijkwaardigheid”. Want een neutrale, gelijke behandeling leidt niet altijd tot gelijke mogelijkheden / uitgangspositie.

Dus we hebben twee dingen nodig: een herverdeling van middelen, zodat historisch gegroeide ongelijkheden hersteld kunnen worden, en een erkenning van verschillen. Omdat ook degenen die zich niet (kunnen) aanpassen aan de dominante normen ondersteuning verdienen.

Van liefdadigheid naar solidariteit
Solidariteit gaat over gelijkwaardigheid, over equity, zonder in de valkuil van de dominante norm vast te blijven zitten. Solidariteit is dus zeker niet hetzelfde als liefdadigheid. In Nederland zie je toch vaak, in bijvoorbeeld welzijnswerk maar ook in onderwijs, die wens om “het volk te verheffen”, maar dat gebeurt dan vaak vanuit die witte, middenklasse norm over wat bijvoorbeeld goed burgerschap is. Dan gaat het over kansen op basis van wat de mainstream goed vindt. Dat is wat anders dan solidariteit. Solidariteit gaat meer over de samenleving, waarin verschillende groepen met elkaar proberen om gelijke toegang tot voorzieningen te krijgen en een herverdeling van middelen te realiseren. En daarbij niet per se ervan uit te gaan dat je het altijd eens bent met elkaar, dat er altijd een gedeelde norm is, maar dat je wel uitgaat van een gedeelde kwetsbaarheid om dingen kwijt te raken of te verliezen, of de angst om onder het bestaansminimum terecht te komen. De mensen die daar de meeste ervaring mee hebben, die dat laatste al eens aan den lijve ondervonden hebben, hebben meestal ook de beste ideeën over hoe het anders kan. Hoe organiseren we die saamhorigheid? We zitten allemaal in hetzelfde schuitje en we willen er samen het beste van maken, omdat we elkaar het beste gunnen. Overheidsinstanties zouden dus minder top-down moeten bepalen wat goed is voor de maatschappij en juist meer faciliterend moeten zijn aan een beweging van onderop, die door mensen onderling in gang wordt gezet. Dus het gaat ook over zeggenschap van mensen: dat je als eerste luistert naar de mensen die het het hardst nodig hebben en dat je daar ook open naar durft te vragen.

Hoe organiseren we saamhorigheid? We zitten allemaal in hetzelfde schuitje en we willen er samen het beste van maken, omdat we elkaar het beste gunnen

Empathie: scaling the empathy wall
Het gaat dus veel meer om een horizontale uitwisseling tussen mensen onderling, met mensen met ervaringskennis. Een ander belangrijk aspect van solidariteit is empathie. In het voorbeeld van de zwemles gaf haar zoon aan dat hij de badmeesters en -juffen helemaal niet aardig vond, hij voelde zich niet gezien en miste persoonlijke aandacht. Dat ziet Femke ook vaak terug bij jongeren die dreigen uit te vallen uit het onderwijs: ze geven aan zich niet gezien te voelen op school en altijd als ‘probleemgeval’ betiteld te worden. Wat deze kinderen missen is empathie. Empathie betekent dat je je kunt verplaatsen in het perspectief en het gevoel van iemand die heel anders is dan jij. Iemand met wie je je niet vanzelfsprekend identificeert omdat hij hetzelfde is als jij, maar die juist “de ander” is.

Maar hoe kun je nou empathisch zijn in tijden van polarisatie? Hoe kun je luisteren naar mensen met wie je het fundamenteel oneens bent? Arlie Hochschild, een Amerikaanse sociologe die veel onderzoek deed naar genderverhoudingen in de samenleving, schreef daar in 2016 een boek over, getiteld “Vreemdelingen in hun eigen land”, net na de verkiezing van Trump als president van de VS. Zij is gaan onderzoeken wie die Trump-stemmers nou waren en vertrok naar Louisiana, in het zuiden van Amerika, waar ze verkeerde in rechtse kringen van mensen die voor Trump hadden gestemd en die tegen de komst van migranten waren. In dit boek zegt ze: wat we nodig hebben om elkaar weer te kunnen begrijpen, is empathie, “scaling the empathy wall”. Dat vraagt dat je open en nieuwsgierig luistert en echt probeert te begrijpen hoe het is om in de schoenen van die ander te staan. Kijk voorbij de façade en vraag je af hoe iemand tot bepaalde opvattingen is gekomen. Empathie en liefdevolle betrokkenheid betekenen niet dat je het altijd met elkaar eens bent of moet zijn, maar de gesprekken gaan dan echt over de inhoud.

Als het dan gaat over het opvoeden van kinderen / jongeren, hebben we een pedagogiek van solidariteit nodig

Naar een pedagogiek van solidariteit
Als het dan gaat over het opvoeden van kinderen / jongeren, hebben we een pedagogiek van solidariteit nodig. De Braziliaanse pedagoog Paulo Freire heeft geschreven over een pedagogiek die gaat over machtsverhoudingen: het moet in het opvoeden niet gaan over persoonlijke ontwikkeling, maar over maatschappelijke verhoudingen, over het kunnen adresseren van ongelijkheid. Je moet jezelf leren zien in relatie tot de ander, in relatie tot de samenleving, en de ongelijkheid die je dan ziet leren te benoemen, je ertoe leren verhouden en er kritische vragen over durven en mogen stellen. De pedagogiek van solidariteit is er dus niet alleen voor mensen in gemarginaliseerde groepen, maar ook voor mensen met privileges, omdat we er allemaal beter van worden. Uiteindelijk is dat verbindend en juist niet polariserend.

Hoe ziet “pedagogisch bondgenootschap” er dan uit?
Bondgenootschap is niet dat je hetzelfde bent als de ander, maar dat je aangeeft je te realiseren dat je niet hetzelfde bent, maar wel wilt opkomen voor de ander, ook al heb je niet dezelfde ervaringen. Een aantal tips:

  • Geef jongeren een stem, geef ze zeggenschap over beslissingen die ze aangaan.
  • Bied ruimte voor eigen-wijsheid. Het mag schuren. Neem jongeren serieus in hun ervaringskennis in plaats van ze op de regels te wijzen. Neem de levenskennis van jongeren als basis voor de pedagogische relatie, want dat kan heel veel openheid en betrokkenheid geven.
  • Niet proberen te normaliseren, ook al heb je de wens dat alles “normaal” is en dat de ander niet afwijkt van de norm. Zie anders-zijn als kracht.
  • Verandering in gang kunnen zetten. Het kunnen afwijken van het gebaande pad gaat ook over het uitnodigen van jongeren om na te denken over sociale veranderingen, niet alleen in hun eigen leven maar ook in de samenleving. Hoe zou de wereld er ook anders uit kunnen zien?

Solidariteit moet je misschien nog niet verwachten van mensen die aan het overleven zijn. Mensen met meer privilege moeten het op zich nemen meer te gaan luisteren naar mensen die minder kansen en middelen hebben. Het bondgenootschap van pedagogen zou dus ook moeten bestaan uit een uitnodiging aan volwassenen om voorbij het eigenbelang te kijken, zeker bij de meer geprivilegieerde groepen, in de schoenen van een ander te gaan staan en privileges en middelen te delen, zodat alle kinderen dezelfde kansen kunnen krijgen en niet alleen jouw eigen kind. Als je dus in een positie zit waarin je de kans hebt mogelijkheden te creëren voor alle kinderen en niet alleen voor jouw eigen kind, doe dat dan.

Solidariteit in tijden van polarisatie
Wat is de verhouding tussen emancipatie en socialisatie in het onderwijs? In hoeverre moet je mensen dingen opleggen omdat je denkt dat het goed voor ze is (dus zwemles omdat je niet wilt dat er kinderen verdrinken) en in hoeverre moet je helemaal uitgaan van emancipatie en uitgaan van de mensen met ervaring die weten wat goed voor ze is? Is schoolzwemmen dan een belangrijke prioriteit, of misschien eerder een gratis schoolontbijt, of nog iets anders? Hoe vinden we die middenweg? Die belangenafweging tussen eigenbelang en maatschappelijk belang moeten we met elkaar maken.

Uit je bubbel stappen en jongeren ook daartoe uitnodigen is belangrijk

Hoe ga je dan om met polarisatie in de klas, met jongeren die ondemocratische of uitsluitende ideeën hebben? Uit je bubbel stappen en jongeren ook daartoe uitnodigen is hierbij belangrijk. Ze de wet voorschrijven werkt hierbij niet: wat je wel kunt doen en wat helpend kan zijn, is de jongeren veel verschillende verhalen aanreiken, bijvoorbeeld door allerlei films te laten zien of diverse gastsprekers uit te nodigen, zodat er een rijk palet aan perspectieven ontstaat. En dan jongeren te helpen daarin te navigeren om hun eigen weg te vinden. Ze moeten weten dat er naast hun verhaal ook andere verhalen bestaan waarin ze zich ooit kunnen herkennen. Daarnaast moeten we ze ook de vaardigheden aanleren om die weg te vinden: hoe ga je het gesprek aan met familie of vrienden die fundamenteel anders denken dan jij? Hoe ga je om met moeilijke online discussies? Hoe kun je goed luisteren of leren debatteren? Hoe kun je zoeken naar het diepere verhaal achter een extreme opvatting?

De socioloog Durkheim zei ooit: solidariteit gaat over wederzijdse afhankelijkheid. We zijn in een samenleving allemaal van elkaar afhankelijk.

Opmerkingen uit het publiek
Hierna volgen er een boel interessante opmerkingen vanuit het publiek. Twee hiervan deel ik hier, omdat ze mij in het bijzonder bijgebleven zijn. De eerste opmerking kwam van Jorus Rompa, en ik verwoord zijn opmerking hier zoals ik hem gehoord heb: ‘Het mondige kind is belangrijk, maar ik ben ook bezig met: hoe kunnen we komen tot het luisterende kind, de luisterende ouder, opvoedprofessional of leerkracht? En dan gaat het niet om luisteren in de zin van gehoorzamen, maar in de zin van betrokkenheid tonen.’

De tweede opmerking uit het publiek die me bijbleef en die ik in mijn eigen woorden weergeef: ‘Je moet je als pedagoog bewust zijn van het feit dat je werkt in een machtsstructuur en dat is wat anders dan klassemanagement of didactiek. Je moet organiseren dat je leerlingen zeggenschap krijgen en ze die zeggenschap vervolgens ook echt geven op alle onderwerpen die hen aangaan, maar daar zelf dus ook een aandeel in hebben als pedagogisch bondgenoot.’

Slotsom: pleidooi voor radicale liefde
Femke besluit een mooie en boeiende avond met een pleidooi voor radicale liefde, een begrip dat afkomstig is van bell hooks, een feministische denker uit de VS, die vindt dat liefde het ethisch fundament van elk instituut moet zijn, dus ook van onderwijs.
Het gevoel dat je geliefd bent, dat je liefde mag ontvangen, is voor alle kinderen en jongeren belangrijk, hoe afwijkend ze ook zijn, hoe ondemocratisch ze zich ook opstellen. Want als je elkaar liefhebt, ben je per definitie tegen machtsongelijkheid en tegen uitsluiting, en per definitie vóór inclusie. Liefde is een ‘tool’ om te strijden tegen ongelijkheid. Niet de liefde in particuliere zin, maar liefde omdat we met elkaar een wereld delen waarin we allemaal van elkaar afhankelijk zijn en waarin we het ook de ander gunnen dat die krijgt wat voor diegene het beste is om tot wasdom te komen. Dat we elkaar respecteren, maar ook zorgen voor elkaar, bereid zijn om iets te doen voor elkaar of juist op te geven voor elkaar, omdat we elkaar liefhebben.

Reacties

0
Login of vul uw e-mailadres in.


Er zijn nog geen reacties
Delen:
Op de hoogte blijven?
Schrijf je in voor de nieuwsbrief