Stichting Nivoz logo
Sterkt leraren, schoolleiders en betrokkenen bij de uitvoering van hun pedagogische opdracht

Nivoz platform hetkind

Femke Kaulingfreks over vertrouwen van en in jongeren: 'Een benadering vanuit respect en kracht kan een deur openen'

5 maart 2024

Op woensdag 20 maart verzorgt politiek filosoof en antropoloog Femke Kaulingfreks een NIVOZ-onderwijsavond in het Rotterdamse Dokhuis. Ze pleit voor een pedagogiek van solidariteit, waarin we de stem van jongeren serieus nemen en hen niet alleen op onze voorwaarden laten participeren. ‘Jongeren vinden het instinctief belangrijk om iets voor een ander te kunnen doen, maar daar moet je ze wel op aanspreken.’ Leone de Voogd en Farida Yahyaoui spraken Femke in aanloop naar de onderwijsavond.

De titel van je lezing luidt: 'Geen kansengelijkheid maar keuzegelijkheid. Naar een pedagogiek van solidariteit.' Wat bedoel je daarmee?


‘Dat is een quote van Massih Hutak. Hij is community organiser in Amsterdam Noord, waar ik zelf ook woon, en ik had hem uitgenodigd voor een voordacht bij mijn Participatielezing. Hij zei daar dat hij niet houdt van de term kansengelijkheid, omdat een kans iets is dat jou door een ander gegeven wordt. Het zijn dan mensen met macht, uit dominante of mainstream groepen, die kansen geven aan mensen met een gemarginaliseerde positie of een minderheidsidentiteit. Daarmee ben je alsnog afhankelijk van wat de dominante groep in de samenleving jou gunt of niet. Terwijl je voor keuzegelijkheid de randvoorwaarden in de samenleving zo moet creëren dat iedereen de ruimte heeft om zijn eigen keuzes te maken en daarin in principe gelijk is. Dan is er natuurlijk veel diversiteit en verschil in welke keuzes we maken, maar onze uitgangspositie is dan gelijkwaardig’.

Dat doet me denken aan de neiging om te spreken over ‘een stem geven aan jongeren', terwijl zij natuurlijk allang een stem hebben, waar we misschien niet naar luisteren?


‘Ja, ook bij de participatie van jongeren zie je heel vaak dat ze wel mee mogen doen, maar alleen onder de voorwaarden van volwassenen, binnen een soort hokje van vormen en kaders dat wij voor ze gecreëerd hebben. Dus hebben ze al recht van spreken of moeten ze wachten tot ze het door ons krijgen aangereikt? In hoeverre geven we echt ruimte aan hun stem en vrijheid om op hun eigen manier over dingen te spreken? Ook als het gaat over kansengelijkheid is de vraag vanuit wiens perspectief en op welke grond we daar eigenlijk naar streven. Het gaat dan vaak over een soort carrièrepad dat we voor ogen hebben om een succesvol burger te worden. Maar als jongeren daarvan afwijken, bepalen wij dan voor ze of dat goed is of niet, of mogen ze dat zelf bepalen?’

Ook als het gaat over kansengelijkheid is de vraag vanuit wiens perspectief en op welke grond we daar eigenlijk naar streven.

Als jongeren ook medevormgever van hun onderwijs zouden zijn, hoe zou dat er dan uitzien?


‘Docenten doen natuurlijk wel erg hun best, maar ik denk dat jongeren nu toch weinig worden aangesproken op hun persoonlijke motivatie, op waar ze zelf echt nieuwsgierig naar zijn. Idealiter zou je op school ook leren hoe je de wereld het hoofd kunt bieden, maar dat vraagt wel wat. Dat vraagt dat je kritisch leert kijken en je kritisch leert uitspreken, ook ten opzichte van wat je krijgt aangereikt. Dus eigenlijk dat je leert nadenken over de inrichting van de samenleving, je mening vormt en leert uitdragen, in gesprek gaat met wie een andere visie heeft, en daarin leert navigeren. Ik zie dat weinig terug in het onderwijs, terwijl ik denk dat dat heel belangrijk is om je eigen levenspad te kiezen, maar ook om een aandeel te kunnen hebben in het vormgeven van het onderwijs.’

Hoe kunnen docenten jongeren dan leren navigeren?


‘Uit onderzoek van mijn collega's komen eigenlijk twee dingen naar voren die heel belangrijk zijn. Enerzijds dat jongeren heel veel verschillende verhalen aangereikt zouden moeten krijgen, niet alleen waar ze zichzelf in herkennen, maar juist ook heel andere verhalen. Vervolgens hebben ze tools nodig om zich tot die verschillende verhalen te verhouden en te onderzoeken wie zij dan zijn in dat geheel. Waar wil ik bij horen, wat zijn de verhalen waar ik voor wil gaan staan? Wat vind ik van andere verhalen? Dat navigeren is alleen mogelijk als je bekend bent met veel opties en leert om eigen keuzes te maken. Vaak missen ze de tools om die keuzes te maken, want die veelheid aan opties krijgen jongeren eigenlijk vanzelf al aangereikt online. Wat nodig is, zijn allerlei onderzoekende vaardigheden: goede vragen leren stellen, nieuwsgierigheid en luisteren naar de ander.’  

Jongeren zouden heel veel verschillende verhalen aangereikt moeten krijgen, niet alleen waar ze zichzelf in herkennen, maar juist ook heel andere verhalen.''

En jongeren hebben pedagogische bondgenoten nodig op hun pad, zeg je. Hoe kun je dat zijn?


‘Het mooie van de term bondgenoot vind ik dat je daarmee uitspreekt dat je niet hetzelfde hoeft te zijn of hetzelfde meegemaakt hoeft te hebben. Ook vanuit een heel andere maatschappelijke positie kun je je steun betuigen. De term komt veel voor in het debat over racisme: ook als wit persoon met meer privileges kun je zeggen “het is niet alleen maar de strijd van mensen van kleur, ik voel verantwoordelijkheid om racisme te bestrijden, ook al deel ik niet jouw ervaring”. Zo kun je als volwassene in het onderwijs ook de bondgenoot van jongeren zijn, al zit je in een heel andere levensfase en heb je andere kennis en ervaring. Het gaat om betrokkenheid, dat je laat zien ‘ik voel met je mee, ik geef om jou en ik wil er zijn voor jou'. In een project dat we net hebben afgrond met jongeren die in de drugscriminaliteit zitten of dreigen terecht te komen, vertelden ze dat ze school niet als veilige plek ervaren en daar dus niet die bondgenoten tegenkomen. Ze worden daar vooral gezien als risico of verstorende factor. Bij projecten van jongerenwerk vonden ze soms wel de individuele aandacht waar ze zo naar verlangden. Het gevoel dat iemand om ze geeft en altijd voor ze klaarstaat. Wat misschien nog wel belangrijker is, is dat de professionals zeiden dat zij die jongeren ook nodig hadden. Dat bedoelden ze bijna in existentiële zin: ze ontlenen betekenis en voldoening aan het werken met deze jongeren. Het is een wederzijdse betekenisrelatie en precies die betrokkenheid hebben jongeren nodig om te kunnen groeien.’

Het is een wederzijdse betekenisrelatie en precies die betrokkenheid hebben jongeren nodig om te kunnen groeien.''

Kunnen leraren ook op die manier bondgenoot zijn?


‘School is natuurlijk een instituut dat aan de ene kant voor iedereen gelijk moet zijn, maar waar je ook ieder kind zoveel mogelijk individuele aandacht, liefde en geborgenheid zou willen geven. Dat is een moeilijke opgave voor een leraar met een hele groep. Een mooie ontwikkeling is wel dat er steeds meer wordt samengewerkt tussen scholen en jongerenwerk. Jongerenwerkers zijn vaak mensen met ervaringskennis, of met een vergelijkbare achtergrond qua sociaal-economische klasse of etnisch-culturele achtergrond als de jongeren waar ze mee werken. Dat kan helpen om vertrouwen te kweken en inzicht te krijgen in de dynamiek waarbinnen een jongere opgroeit. Als je die gedeelde geschiedenis niet hebt, kan het helpen om een bondgenootschap te vormen met iemand die dat wel heeft en zo de afstand te overbruggen. Ik noem dat de keten van vertrouwen, waarin een jongerenwerker dan een schakel kan zijn tussen bijvoorbeeld leraar en leerling.’

Heb je zelf zo'n pedagogische bondgenoot gehad als jongere?


‘Goeie vraag. Nou, ik had een bijzondere schoolloopbaan. Tot en met de derde klas gymnasium was ik heel braaf en haalde hoge cijfers, maar ik groeide alleen op met mijn moeder die borderline had en zij werd toen ik in de vierde zat met een psychose opgenomen in een psychiatrische instelling. Van het ene op het andere moment veranderde mijn leven en stond ik er eigenlijk alleen voor. Ik moest mijn eigen geld verdienen en kwam eigenlijk niet meer op school. Ik heb toen een gesprek gehad met de conrector, waarin ik vertelde hoe mijn leven eruitzag en zei dat ik voortaan goede cijfers zou halen tot mijn eindexamen als hij me niet lastig zou vallen over het spijbelen. Toen heeft hij gezegd “Dat is goed, we hebben een deal”. Dat mocht natuurlijk helemaal niet, maar dit is dan zo iemand die en olifantenpaadje durft te bewandelen, omdat hij vertrouwen in me had. Ik had die ruimte nodig en hij heeft goed ingeschat dat ik die kon nemen en geen misbruik zou maken van het vertrouwen. Ik waardeer dat heel erg. Het belangrijkste is denk ik dat hij me serieus nam en ook echt geloofde in mijn kunnen. Hij vond mij niet zielig, terwijl veel docenten toch een beetje meewarig naar mij keken. Terwijl ik ook veel vrijheid voelde, het was ook een tijd van avontuur en experiment. Ik herken het gevoel bij jongeren waar ik nu mee werk, met heel andere problematiek, dat ze niet als een probleem gezien willen worden, dat volwassenen er maar één aspect van hun leven uitpikken. Dan klappen ze dicht. Terwijl je vertrouwen kweekt als je interesse toont in wat ze belangrijk vinden en wat er speelt in de rest van hun leven. Ik had graag iemand gehad die vroeg “Hoe doe je dat nou eigenlijk, met je baantje, en je vriendje en je school? Hoe zien je dagen eruit en wat doe je met je vrienden?” Gewoon die oprechte interesse in wat een jongere bezighoudt. De benadering vanuit respect en kracht kan wel een deur openen om het vervolgens ook over kwetsbaarheid te hebben.’

Is dat ook hoe je zelf jongeren benadert in de onderzoeken die je doet? Je spreekt ze vaak over gevoelige onderwerpen.


‘Ja, ik begin gewoon heel laagdrempelig. Dan vraag ik welke muziek ze luisteren, of ze op Tiktok of Instagram zitten en of ze iets willen laten zien van wat ze daar leuk vonden die dag. Dus vanuit de vraag “wat vind jij nou tof en waarom?”’Ik vertel ook best vaak dingen over mijn eigen kwetsbaarheid. Als je dat doet op een manier die bij jou en je rol past, geef je ze ergens ook de kans om jou advies te geven, waarmee je ze in hun kracht zet. Jongeren vinden het instinctief belangrijk om iets voor een ander te kunnen doen, maar daar moet je ze wel op aanspreken.’

Jongeren vinden het instinctief belangrijk om iets voor een ander te kunnen doen, maar daar moet je ze wel op aanspreken.''

Is dat wat je bedoelt met solidariteit?


‘Ik denk dat solidariteit naast die betrokkenheid bij elkaar ook heel erg gaat over dat je gezamenlijk iets kunt betekenen voor de rest van de wereld. Dat er een bepaald idealisme aangesproken mag worden en dat je daarin met z'n allen een aandeel kunt hebben. Het gaat om een ideaal van verandering, dat kan klein of groot zijn, waarin jongeren de lead nemen. Een collega van mij heeft bijvoorbeeld een school gevolgd waar ze jongeren meer zeggenschap wilden geven. Leerlingen waren ontevreden over het aanbod in de kantine en een groepje had bedacht om zelf te gaan koken. Dat was heel ingewikkeld vanwege allerlei hygiëne- en veiligheidsvoorschriften, dus in eerste instantie zei de schoolleiding “nee, dat past niet binnen de regels”. Toen zijn er docenten opgestaan die het zo goed vonden dat de leerlingen met een eigen plan kwamen. Uiteindelijk is het toch gelukt en dat heeft veel zelfvertrouwen gegeven. Dus volwassenen kunnen hun solidariteit en bondgenootschap betuigen door jongeren serieus te nemen in wat ze zelf kunnen en willen veranderen, en te zeggen “hé, ik wil jou ondersteunen, wat heb je van mij nodig?”’

Solidariteit heeft natuurlijk ook te maken met kansengelijkheid, of keuzegelijkheid, zoals je het noemt, en ongelijke omstandigheden. Je schreef eerder over het belang van veerkracht; zijn het dan de jongeren die opgroeien met de meeste tegenslag die ook het meest veerkrachtig zijn of moeten zijn?


‘Moeten zijn of al zijn, ja. Ik vind veerkracht een ingewikkeld concept, omdat het ook een excuus kan worden om de verantwoordelijkheid voor het doorbreken van ongelijkheid te leggen bij degene die er het meeste last van heeft. Als je zegt dat mensen in moeilijke omstandigheden superveerkrachtig zijn, is het risico dat de nadruk op veerkracht een pleidooi wordt om mensen het zelf maar op te laten lossen. Dus het is enerzijds belangrijk om hun veerkracht te erkennen en ook wat we daarvan kunnen leren, maar anderzijds ontslaat dat instituties of degenen met meer privileges niet van de verantwoordelijkheid om een waardig bestaansminimum voor iedereen te garanderen. In die zin gaat het ook niet om individuele veerkracht, maar om de veerkracht van het hele ecosysteem: van het gezin, de wijk en de hele samenleving. Je moet als overheid dus ook investeren in het inkomen van ouders, in huisvesting en infrastructuur, in het toegankelijk maken van gezonde voeding en heel veel meer.’

Het is enerzijds belangrijk om hun veerkracht te erkennen en ook wat we daarvan kunnen leren, maar anderzijds ontslaat dat instituties of degenen met meer privileges niet van de verantwoordelijkheid om een waardig bestaansminimum voor iedereen te garanderen.''

Tot slot, waar zou je op de onderwijsavond verder over in gesprek willen?


‘Ik wil natuurlijk graag in gesprek over de toepassing van mijn inzichten op de specifieke onderwijscontext, maar ook het thema solidariteit verder uitdiepen, zeker in de politieke situatie waar we nu in zitten. Hoe kun je aan solidariteit werken in de context van polarisatie? Dat raakt natuurlijk ook aan de vraag hoe je omgaat met jongeren die niet zo'n ideaal van solidariteit hebben, of misschien een stem hebben die heel uitsluitend of polariserend is. Daar wordt het vraagstuk van emancipatie echt spannend.’

 

Reacties

0
Login of vul uw e-mailadres in.


Er zijn nog geen reacties
Delen:
Op de hoogte blijven?
Schrijf je in voor de nieuwsbrief