Was ik goed?
7 november 2018
Vorig jaar kon Rob Bekker de jongen nog observeren, nu is hij zelf aan zet als mentor. De jongen loopt, speelt, doolt, praat, maar van schrijven gruwelt hij. Toen het elastiek strak kwam te staan tussen Bekker en zijn leerling, wist hij: dit wordt een confrontatie of een consensus-moment. ‘Stonden wij samen op de dansvloer met de mogelijkheid om onze stappen op elkaar af te stemmen, of troffen wij elkaar hoog in de lucht en konden we het daar eens worden over wat er precies tussen ons gebeurde?’
Hij kan niet zo goed stilzitten. Een van de dingen die hij heeft geleerd is dat het goed is om af en toe een rondje te lopen. Hij vraagt het meestal zelf, nadat ik hem een keer aansprak op de omleiding die hij nam naar de wc. Als je zegt ‘naar de wc’, dan is dat vanuit het lokaal rechtop rustig rechtdoor en niet ineengedoken sneaky linksaf.
Hink-stap-sprong
Een rondje lopen dus. Dat duurt een paar minuten en hij komt als herboren weer binnen. Althans, ik neem waar dat hij rechtop loopt, een ontspannen blik in de ogen heeft en aan zijn tafel gaat zitten werken.
Waar heeft hij dat geleerd, een rondje lopen? Vorig jaar liep hij constant rondjes in de klas. Lopen was geen adequate aanduiding van zijn hink-stap-sprong, of hoe heet dat tegenwoordig, parcours-en? Hij gebruikte er ook een skateboard voor tussen de tafeltjes tijdens de les van mijn stagiaire. Er ging weleens wat omver, hijzelf ook geregeld. Lachend. Voor dat soort fouten vroeg hij nooit om een gum. Uiteraard bezat hij zelf geen gum, laat staan een pen. Schrijven was niet zijn “ding van favoriti”.
Om mijn stagiaire te ontlasten - ik zag de opwinding stijgen, aan beide kanten, en hoorde hoe de stem van mijn bijna-collega anders ging klinken, zijn handen begonnen meer en meer loze bewegingen te maken - nam ik hem dan onnadrukkelijk even mee naar de gang voor een paar vragen die ik had.
Spelen
Ik kreeg te horen dat de lessen zo saai waren, het was mij wel duidelijk dat hij liever wilde spelen zonder dat we dat zouden labelen als spelen. Hij mocht op sommige middagen ook buiten de les en buiten de school op een andere manier leren, maar hoe dat precies was heb ik van zijn mentoren nooit te horen gekregen. Dus ik vroeg hem zelf maar wat hij dan wel boeiend vond. Die vraag was te open, daar kon hij niet direct op antwoorden. Dan mocht hij het van mij ook opschrijven. ‘Maak een top tien van wat jou boeit als we het in de les doen.’
Op dat lijstje wacht ik nog steeds, dit schooljaar, nu ik zelf zijn mentor ben. Of, nee, ik wacht er niet op, ik weet dat hij niet van schrijven houdt. Dat hij geen pen heeft en zelfs geen potlood, dat is een statement, dat is een mogelijkheid om een rondje te gaan lopen met als bestemming iemand die hem een potlood kan lenen, geven, cadeau doen, nee niet cadeau doen want het is niet zijn bedoeling om eigen schrijfgerei te hebben. Hij gaat geen lijstje schrijven met wat hem boeit. Hij schrijft liever niet. Hij kan niet zo goed stilzitten.
Ik heb vorig jaar veel kunnen kijken naar hoe hij zit en hoe hij dus niet zit. Vorig jaar wist ik meer dan nu. Ik zou in de verslagen die ik voor mijn stagiair schreef veel informatie kunnen sprokkelen om hem nog weer beter in kaart te brengen. De kans bestaat dat de kennis die ik zo opdoe papieren wijsheid blijft, want wat ik over hem kan leren daar moet ik zelf niet buiten blijven zoals ik vorig jaar als observator kon doen, deed, vanaf de tribune, vanaf de jurytafel keek ik toe hoe hij en een bijna-collega met elkaar dansten of boksten.
Valkenoog
Nu ben ik elke dag zelf op de dansvloer. Op een gegeven moment was er de keuze tussen confrontatie of consensus. Hij maakte een opmerking die provoceerde en het elastiek stond strak tussen hem en mij. U kent dat soort situaties. Het was aan mij - misschien was ik me er nog niet van bewust dat ik iets te kiezen had - maar ik had de keuze al sloeg de damp al uit mijn oren. Het was toch een gekozen moment, een moment om te kiezen om even stil te staan en te blijven kijken, om als een valk boven de situatie te blijven hangen en waar te nemen wat er was waar te nemen (het is niet zweverig om tijdelijk een valk te zijn).
Wat de valk zag, was dat er op de dansvloer een machtsstrijd gaande was, maar wie de valk was, dat was niet vanuit één perspectief te bepalen. Was mijn leerling de valk die de hele situatie goed in beeld had, of was ik de valk die het overzicht had? Stonden wij samen op de dansvloer met de mogelijkheid om onze stappen op elkaar af te stemmen, of troffen wij elkaar hoog in de lucht en konden we het daar eens worden over wat er precies tussen ons gebeurde?
Hij keek naar mij en zweeg, ik keek naar hem en zweeg. Alle andere leerlingen keken ook naar mij, geen van hen keek naar hem achter in het lokaal. Werd het spelen of vechten? Hij was de eerste die tot actie overging. Duim, wijsvinger, drie, ringvinger, pink, duim, wijsvinger, acht, ringvinger, pink. Hij keek één keer naar zijn handen en verder die tien tellen naar mij, en hij ademde uit en knikte naar me. Ik voelde mijn gezicht ontspannen, ik ademde mee uit.
Hier hebben we samen na de les ook nog om geschaterd. Aan het eind van een dag vraagt hij me geregeld: Meester, was ik goed vandaag? Dan vraag ik ook of ik goed was.
Rob H. Bekker, Woonplaats, 3/11/18
Reacties