Precies goed - Reflecties op pedagogiek voor bestuurders
1 oktober 2025
We zijn net zo mens als andere mensen – precies goed. Ontzettend mens. Gewoon genoeg mens. In die constatering van Babs Gons, Dichter des Vaderlands, zit voor Hartger Wassink, een van de begeleiders in de leergang Pedagogisch Leiderschap voor Bestuurders, de essentie van pedagogiek voor bestuurders. De pedagogiek helpt bestuurders om steeds opmerkzaam te zijn op onze hang naar beheersbaarheid, omdat we anders het menselijke over het hoofd dreigen te zien. Door opmerkzaam te zijn, ons op de relatie te richten, kunnen we de ander ontmoeten. En onderkennen dat we samen één geheel zijn, in de zin dat we allemaal mensen zijn. In de leergang verkennen we thema’s op de verbinding tussen pedagogiek en bestuurlijk leiderschap. Daarvoor nodigen we ook een aantal interessante gastsprekers uit. Vorig schooljaar waren dat Lisette Bastiaansen, Marlies Honingh, Kees Klomp en Jeroen Lutters.
In dit artikel deel ik enkele reflecties naar aanleiding van de vier sprekers in de editie 2025 van de leergang Pedagogisch Leiderschap voor Bestuurders.
Een onderwijs- of kinderopvangorganisatie onderscheidt zich van andere organisaties door de morele, pedagogische kern van haar opdracht. Dat schept een bijzondere verantwoordelijkheid voor de bestuurder. Beslissingen staan in het licht van de waarden, mensbeelden en overtuigingen van waaruit leraren en pedagogisch medewerkers handelen in interactie met hun leerlingen of kinderen.
Ik was een van de begeleiders van het traject, naast Edith van Montfort en Karin van Zutphen. Al jaren hou ik me bezig met de subjectief-normatieve aspecten van besturen. In deze leergang vielen een aantal puzzelstukjes in deze zoektocht voor mij op hun plek. Die inzichten wil ik hier graag delen.
De vier sprekers van afgelopen jaar waren Lisette Bastiaansen, Marlies Honingh, Kees Klomp en Jeroen Lutters (zie dit document voor meer informatie over deze sprekers]
Lisette Bastiaansen
Onze serie bijeenkomsten begon met Lisette Bastiaansen, die ons langs de grondslagen van de pedagogiek leidde. Haar startvraag was: “Pedagogiek, waarom?” Dat is een heel goede vraag, die gelijk een essentie raakt. Een confronterende vraag ook, in zekere zin. Pedagogiek is een keuze, blijkbaar.
Want het hoeft niet, pedagogiek. Hele groepen bestuurders doen gewoon hun werk, ook in onderwijs en kinderopvang, zonder een seconde van de dag stil te staan bij pedagogiek. Het is maar zelden dat een school of kinderopvang acuut moet sluiten vanwege een gebrek aan pedagogisch beleid.
Wel vanwege beheersmatige problemen op het gebied van veiligheid, kwaliteit, financiën, personeel, of huisvesting. (Het schiet me te binnen dat een te veel aan pedagogisch beleid misschien wel een reden tot acute sluiting kan zijn–denk aan de twee besturen die vorig schooljaar het voornemen hadden om de doorstroomtoets niet verplicht af te nemen, en de harde maatregel van het ministerie die daar op volgde).
Het verschil tussen de twee domeinen (ik maak het maar even simpel, met een onderscheid tussen het pedagogische en het beheersmatige domein), is dat we het beheersmatige domein kunnen aantonen, op papier. Terwijl pedagogiek altijd over handelen gaat.
Oefenen en onderbreken
Handelen, dat is het tweede uitgangspunt dat Lisette ons meegaf. Pedagogiek bestaat alleen in het handelen in het hier en nu. Je kunt het nauwelijks vastpakken of opschrijven. Maar je weet dat het er is als je het meemaakt. Zoals een geslaagd toneelstuk of een dansvoorstelling er is als je hem meemaakt. Maar wat er zo goed aan was, is nauwelijks na te vertellen. Het was een ervaring, en die moet je beleefd hebben.
Om pedagogisch te interveniëren, moeten we onszelf, onze handeling, onderbreken. Het moment herkennen waarop er een draai gemaakt kan worden in de situatie. Pedagogiek is de kunst van het onderbreken, zou je kunnen zeggen. Dat gaat niet altijd direct soepel.
Daarom moeten we, net als bij toneelspelen, dansen en muziek, pedagogiek steeds oefenen. Hoe goed we ook al (denken te) zijn, al hebben we het pedagogisch conservatorium gedaan, we zullen het pedagogische in onszelf steeds opnieuw moeten aangaan. We kunnen er nooit vanzelfsprekend vanuit gaan dat het wel goed zal komen.
En dat komt omdat we voor pedagogiek altijd ook die ander nodig hebben. Dat is een derde aspect dat ik meenam van Lisette: haar uitspraak ‘in je eentje ben je geen mens’. Die uitspraak ontleende ze aan het beroemde citaat van Martin Buber: ‘Alle werkelijke leven is ontmoeting.” Met andere worden, pas ontmoetingI met de ander kom je tot leven en ben je mens.
Marlies Honingh
Daar kunnen we het verhaal van Marlies Honingh laten aanhaken. Sturing ontstaat in relatie, vertelde ze ons. Marlies benadrukte hoe we besturen al te snel zien als een beheersmatig proces. Ze nodigde ons uit in te zien dat we steeds een midden moeten zoeken. Tussen de beheersmatige druk die het systeem van buitenaf ons oplegt, en onze eigen ervaringen vanuit de leefwereld, die daarmee in tegenspraak lijken te zijn. Er is op voorhand niet een beste antwoord waar we ons door moeten laten leiden.
Een tweede balansoefening die Marlies ons meegaf, is die tussen de formele kennis en het proces. Aan de ene kant de vraag: wat moeten we volgens het protocol? Aan de andere kant de vraag: hoe gaat het tussen ons, hier en nu? We moeten open blijven staan voor die confrontatie, voor wat er gebeurt als we die vraag stellen. Ook als we met zoiets serieus als besturen bezig zijn. Misschien juist dan.
In het open staan voor de ruimte tussen systeemwereld en leefwereld, tussen kennis en proces, kunnen we met die vraag de menselijke dimensie zichtbaar maken. Door die ruimte op te zoeken, kunnen we voorbij de te snelle focus op de maakbaarheid komen. Maar dat is spannend, dat moeten we uithouden en aan durven gaan, zonder dat we zeker weten of het helemaal goed gaat komen.
Je kunt dat oefenen. Als je merkt dat je iets moet volgens een protocol waar je twijfels over hebt, en je vervolgens aan elkaar de vraag stelt; hoe is dit voor jou? Hoe gaat het hier, nu, tussen ons? Dan merk je dat er ruimte ontstaat. Dan kunnen we elkaar meer zien als gewoon mens. Dat geeft lucht, ruimte, zonder dat we per se een directe oplossing hebben. In die ruimte mogen we onszelf laten zien, met onze twijfels, mogen we even ‘precies goed’ zijn.
De metafoor van het zeilen
Het moeilijke aan besturen is volgens Marlies, en dat is een derde punt in haar verhaal, dat de resultaten pas op langere termijn zichtbaar worden. Terwijl het handelen in het hier-en-nu plaats moet vinden. Besturen is handelen, en niet-handelen is ook handelen. Dus zelfs als je niets doet, bestuur je.
Absolute zekerheid of we het goed doen, of ‘het lukt’, hebben we nooit, en wat we dus moeten doen, is steeds afstemmen. Marlies gebruikte de metafoor van het zeilen. Op een binnenmeer is dat niet moeilijk. Pas buitengaats, met stroming, met getij, met veranderlijke wind, daar komt het op stuurmanskunst aan. Dan moet je steeds opnieuw koers bepalen en afstemmen op veranderende omstandigheden.
Als bestuurders kunnen we op het binnenmeer blijven: overzichtelijk, voorspelbaar. Of buitengaats gaan, de ruimte zoeken. Maar dat vraagt voortdurende afstemming over de koers. Dat afstemmen gebeurt in relatie. Besturen vraagt dus vooral: het vormgeven van relaties. Dat is een en al pedagogiek, omdat dat over mensen gaat.
Kees Klomp
Daarna kwam Kees Klomp. Hij confronteerde ons met de urgentie van wat we te doen hebben. De wereldproblemen kunnen ons overweldigen. Onze instinctieve reacties zijn vluchten, vechten of bevriezen: copinggedrag. Kees reikte alternatieven aan. Niet ‘copen’, maar erkennen dat je urgentie ervaart. Dat je overweldigd bent, desnoods. En dat je vervolgens daar wat mee te doen hebt. Niet vechten of vluchten, laat staan bevriezen, maar handelen. (Pedagogiek is handelen, weten we nog?)
Het gaat om het herkennen van die momenten waarop we een alternatief kunnen zoeken voor vluchten of vechten. Die momenten zijn altijd momenten in ontmoeting. Dan zijn we mens in relatie tot een ander mens en daar kan de pedagogiek ons helpen goed te handelen, het goede te doen.
Dissolutie in plaats van revolutie
Kees liet zien hoe dat wat we aan de buitenkant zien gebeuren (de symptomen) het gevolg is van systemen, die weer gebaseerd zijn op verhalen. Symptoms – systems – stories, in het Engels allitereert het mooier.
Willen we de symptomen veranderen, dan moeten we dus de systemen veranderen. So far so good, dat hoorden we ook bij Marlies. Kees drukt ons daarbij op het hart om niet die systemen omver te willen werpen in een revolutie, maar om nieuwe systemen te laten ontstaan, die de oude systemen eenvoudig weg doen oplossen: dissolutie in plaats van revolutie.
Hij legt daarbij de nadruk op het belang van de onderliggende verhalen. De verhalen die we vertellen, houden onze systemen in stand. Willen we nieuwe systemen, dan moeten we nieuwe verhalen vertellen. En daar komt ook weer een mooie essentie van de pedagogiek om de hoek kijken: wij mensen kunnen creëren, iets nieuws laten ontstaan. We hebben verbeeldingskracht om iets te bedenken dat er nog niet was. Iets dat misschien wel gevolglijk is, maar niet voorspelbaar. Achteraf kun je begrijpen hoe iets ontstaan is (verstehen), maar je kunt niet logisch verklaren hoe het is ontstaan (erklären). Pedagogiek is geen harde verklarende-voorspellende wetenschap, maar een zacht proces van begrijpen en betekenis geven.
Ontmoeten in verhalen
Wat Kees ons meegaf, en wat hij zelf voorleefde met het voorlezen van zijn boek over de vogel Olla, was dat we elkaar verhalen moeten vertellen. Naar elkaars verhalen luisteren, ruimte maken voor ieders verhaal. We ontmoeten elkaar in die verhalen. In verhalen zijn we ‘heel’, daar komen al onze dimensies van het mens-zijn bij elkaar: onze ideeën, onze gevoelens, ons handelen, ingebed in de fysieke wereld. Verhalen gaan niet over het ‘winnen’ van het debat, maar over het begrijpen van onze veelkleurigheid.
In de de uitwisseling van die veelkleurigheid kan iets nieuws ontstaan. Dat noemen we dan emergentie.
Jeroen Lutters
Emergentie zagen we bij Jeroen Lutters voor onze ogen gebeuren. Hij had een verhaal voorbereid op basis van het voorgesprek. Maar in interactie met ons als groep, en geleid door zijn intuïtie, gevoed door jarenlange ervaring, koos hij een ander pad. Hij richtte zich, in zijn eigen woorden, niet op een concept dat hij vooraf bedacht had, maar nam obstakels weg om iets te laten ontstaan.
Met zijn centrale begrip “creativiteit” bracht hij ons nog een stap verder in ons begrip van wat pedagogiek vermag. Creativiteit voegt wat toe aan wat we al weten. In zijn eigen woorden: creativiteit is scheppende rede. Aan wat we al weten, voegen we iets toe, dat ontstaat uit inspiratie.
Voor inspiratie zijn twee zaken van belang. Ten eerste: ontmoeting. Inspiratie ontstaat wanneer werelden elkaar ontmoeten. Bijvoorbeeld als we twee verhalen naast elkaar laten staan, en ruimte maken voor wat er dan gebeurt: wat we voelen, denken, ervaren. Of wanneer we, in de woorden van Jeroen, de ‘ideeën’ confronteren met de ‘materie’. Ideeën zijn mooi, maar krijgen pas betekenis in de realiteit van de echte wereld. Maar een wereld zonder ideeën is kaal, leeg, bar en boos. Door die wereld met ideeën te confronteren, kan kunst ontstaan. In de woorden van Jeroen: “Goede kunstenaars hebben het vermogen heel goed te luisteren naar wat uit de materie naar voren komt.” Luisteren, dat is het tweede dat we nodig hebben voor inspiratie. En vul voor ‘kunstenaars’ gerust ‘pedagogen’ in.
Voor pedagogen betekent het, dat ze de mensen met wie ze werken in de werkelijkheid (‘de materie’ zogezegd) heel goed moeten 'beluisteren', om te weten wanneer ze die kunnen onderbreken. Om iets in te brengen, in dat moment, vanuit hun ideeën als pedagoog. Daar vindt dan een confrontatie plaats waarin iets nieuws kan ontstaan. Het woord ‘confrontatie’ laat zien, dat dat geen vanzelfsprekend proces is, dat er een zeker risico in zit.
Zoals er bij een kunstenaar een risico in zit, om nog een stukje weg te beitelen van een steen, nog een penseelstreek te zetten. Daarmee kan het kunstwerk ook een onverwachte wending nemen, die je niet bedoeld had. Daar zul je je dan weer toe moeten verhouden. En dat geldt ook voor pedagogen, die te maken hebben met een onverwachte reactie op hun interventie.
De rol van intuïtie is daarbij heel belangrijk. Om terwijl je aan het ‘scheppen’ bent, af te stemmen met de materie, om te merken wat zich aandient. Intuïtie is gestolde ervaring, vertelde Jeroen. We moeten blijven reflecteren, om steeds opnieuw, nieuwe ervaring te laten stollen. We moeten nieuwe ervaringen blijven herkennen en er nieuwe betekenis aan geven. Zo voeden en verdiepen we onze intuïtie.
In de woorden van Jeanette Winterson, van wie ik in deze periode een blog las over hetzelfde thema: “We kunnen zeggen, dat we zijn door wat we ervaren hebben. Maar dan doen we onszelf tekort. Want we hoeven niet te stoppen bij de ervaring. We kunnen er onze verbeelding er aan toevoegen, die ook onlosmakelijk menselijk is. Zo komen we voorbij onze ervaringen.”
We kunnen putten uit de rijkdom van verbeelding, die we niet uit kunnen zetten, die bij ons mensen hoort, die er altijd is. Die we zo vaak onderdrukken, omdat het niet effectief lijkt te zijn, niet rationeel, niet realistisch. Maar die we keihard nodig hebben, om in het hier en nu, in de interactie, in het 'tussen ons' iets nieuws te laten ontstaan.
Verbeeldingskracht
Het klinkt bijna verdacht, verbeeldingskracht. Alsof je dan dingen gaat verzinnen. Mag dat zomaar? Jazeker! Sterker nog, het moet! We doen het ook voortdurend. We interpreteren voortdurend de regels uit de systeemwereld. We verzinnen er zelf wat bij, als we denken dat dat beter uitkomt. Die verbeelding wordt aangesproken, als we geconfronteerd worden met de vraag van een ander, iemand die we ontmoeten, die ons hun verhaal vertelt en waarvan we ervaren dat we daar iets mee moeten. Daar, op dat moment. Daar onderbreken we onszelf, de situatie en daar wordt het pedagogisch handelen zichtbaar.
Verbeelding vinden we prachtig als het in de kunst gebeurt. Niemand gaat naar een concertzaal om een robot Chopin te horen spelen. Terwijl die robot dat misschien perfect kan. Maar het is de kunstenaar, de pianist, die er tijdens het spelen, in het moment, in de interactie met het orkest, de dirigent en het publiek iets aan toevoegt, wat het magisch maakt.
Is dat spannend? Zeker. Maar met die spanning kunnen we gewoon leven. Er is de anekdote van een jonge Russische pianist. Een kind nog, een wonderkind weliswaar, die de moeilijkste stukken speelde. ‘Ben je wel eens zenuwachtig?’ werd hem gevraagd voor een televisiedocumentaire. ‘Natuurlijk,’ zei hij. ‘Zo vaak’. ‘En wat doe je dan,’ vroeg de interviewer. De jongen keek verbaasd en haalde zijn schouders op. ‘Niets. Dan ben ik gewoon zenuwachtig.’
Als een kind dat kan, dan kunnen wij volwassenen dat ook. Vertrouwen dat het goed komt. Dat wij goed zijn.
Tot slot
De pedagogiek helpt bestuurders om steeds opmerkzaam te zijn op onze hang naar beheersbaarheid, omdat we anders het menselijke over het hoofd dreigen te zien. Door opmerkzaam te zijn, ons op de relatie te richten, kunnen we de ander ontmoeten. En onderkennen dat we samen één geheel zijn, in de zin dat we allemaal mensen zijn.
In die ontmoeting horen we verhalen en creëren we samen nieuwe verhalen – als we onszelf daarvoor de tijd en de ruimte gunnen. Die verhalen zijn de basis voor de nieuwe systemen die we samen ontwikkelen. En die dan tot nieuwe resultaten zullen leiden.
Getroost gemoed
Om dat te kunnen, open te staan voor ontmoeting, hebben we een ‘getroost gemoed’ nodig, een term die ik van Lisette leen. Als je (nog) te veel van anderen nodig hebt (erkenning, hulp, genoegdoening), kun je de ander niet ontmoeten. Dan wil je vooral zelf ontmoet worden, maar zo werkt ontmoeting niet. Zelfkennis is voor pedagogisch handelen een permanente opdracht en een permanente oefening.
Om nieuwe verhalen te laten ontstaan in ontmoeting, hebben we onze verbeeldingskracht nodig. Die is diep-menselijk, maar we ontkennen hem maar al te vaak en te snel.
Verbeeldingskracht heeft ruimte nodig. Het vraagt moed die ruimte te maken en in te gaan. Die moed ontbreekt ons soms. Vaak. Dan vallen we weer terug op de fictie van beheersbaarheid. Dan is het alsof we alles in gereedheid hebben gebracht: de concertzaal, de partituur, de instrumenten. Maar in plaats dat er een pianist gaat spelen, zetten we een CD op.
Het lijkt allemaal op orde, maar er gebeurt niets. Als publiek zouden we ons bedrogen voelen. Maar in de realiteit van organisaties, ook scholen, kinderopvangorganisaties en andere plekken waar mensen samenkomen, gebeurt dit maar al te vaak. (Soms letterlijk, als, met de beste bedoelingen, een filmpje wordt gestart op het digibord).
Het moeilijke van besturen is dat je de ontmoeting steeds zelf aan moet gaan. Door je positie is er bijna niemand meer die dat voor jou doet, die de ontmoeting orkestreert. Jij bent steeds degene die als eerste bepaalt of er ruimte gemaakt moet worden voor die ontmoeting, en hoe die ruimte gemaakt wordt. Jij bent degene die kan sturen op de relatie, op de interactie in het hier en nu, in plaats van op het voorliggende protocol. Dat is niet makkelijk. Maar de pedagogiek helpt je daarin hopelijk, om het menselijke in jezelf te ontdekken, en dat in te zetten om de fictie van maakbaarheid steeds te doorbreken.
Dan hoef je je niet te voelen zoals de persoon in het gedicht van Babs Gons: iemand die zich alleen voelt staan, die niet in verbinding is met anderen. Die haar hoofd op de aarde legt. Dan kun je je voelen als iemand die teruggeduwd is, met zachte hand, liefdevol, heel voorzichtig, naar die andere mensen, om met hun mens te zijn. Ontzettend mens. Precies goed.
Hartger Wassink is adviseur voor bestuur en toezicht en oprichter van De Professionele Dialoog. Hij richt zich op het versterken van de dialoog op alle niveaus van de organisatie. Zijn meest recente boek is ‘Goed bestuur voor iedereen. Naar maatschappelijk verantwoord bestuur en toezicht.’
Reacties