Op De Buitenkans in Heerenveen vertrekt men vanuit het hoopvolle kindbeeld.
9 december 2024
Basisschool De Buitenkans in Heerenveen is geïnspireerd op de pedagogiek van Reggio Emilia. Een leidend principe daarin is het kindbeeld van waaruit men werkt: 'We gaan uit van het competente kind dat zelf in staat is om zijn leerproces en ontwikkeling te ontwerpen en te beschermen. Hoge betrokkenheid hierbij van ons als begeleiders, ouders en de omgeving is daarbij belangrijk' luidt de visie van De Buitenkans. Of zoals directeur-bestuurder Theo Rinsma het tijdens informatieavonden voor geïnteresseerde ouders formuleert: 'Ook al loopt jouw kind twee jaar achter: wij doen niks.' Het team heeft het volste vertrouwen in dat het kind, wanneer het eraan toe is, zelf in actie komt. Dat vertrouwen leverde de afgelopen jaren mooie resultaten en tevreden leerlingen en ouders op. Onderzoekers en redacteuren Farida Yahyaoui, Saar Frieling en Marco Martens namen een kijkje en spraken met diverse teamleden over hoe zij deze onderwijsfilosofie in Heerenveen hebben vormgegeven.
Liever luisteren? Dit schoolportret is ook in audio beschikbaar.
De kapstok
Bij binnenkomst op De Buitenkans tref je kapstokhaken vol luizenzakken aan. Onder iedere zak staat een paar schoenen. De afspraak is dat iedereen deze binnen uitdoet, vertelt mede-oprichter Femke Rinsma-Dijkstra desgevraagd. Het ruikt er huiselijk – de geur van materialen die niet van plastic zijn. Tijdens de wandeling naar de keuken merken we de nodige bedrijvigheid op: overal in de ruimte lijkt iets te gebeuren. Om ons heen lopen groepen kinderen roezemoezend elk hun eigen richting in. Femke glimlacht: 'Als je nou luistert, dan is het net muziek.'
'Reggio Emilia is geen vast of beschreven concept,' trapt Femke af, 'ieder moet het weer op een eigen manier ontwikkelen en ontwerpen. De basis: geen voorbereid programma maar uitgangspunten (zoals vertrouwen en verantwoordelijkheid) en zonder plezier geen ontwikkeling.' Deze onderwijsvorm ontstond na WOII in reactie op de fysieke en vooral sociale ontwrichtingen van het stadje Reggio Emilia door De Tweede Wereldoorlog. Meer hierover kun je lezen in dit portret van bedenker Loris Malaguzzi. Het onderwijs drukt zich vooral uit in onderzoek: niet de antwoorden, de kennis of de oplossingen staan centraal, maar de vragen. Kinderen worden uitgenodigd om steeds nieuwe vragen te stellen. 'De kunst is om die vragen te blijven volgen, en niet in te vullen of te sturen.'
De kunst is om die vragen te blijven volgen, en niet in te vullen of te sturen."
Over kunst gesproken: drie dagen per week heeft De Buitenkans een kunstenaar in dienst. Kunst speelt een belangrijke rol bij het ontstaan en de onderwijsbenadering van Reggio Emilia. De rol van het atelier staat centraal, omdat kinderen volgens deze pedagogiek wel 100 talen tot hun beschikking hebben om zich uit te drukken en te communiceren. Kunstenaars bekijken de wereld onderzoekend, vanuit vragen. Van kunst wordt nooit één oplossing verwacht. In de kunst is de werkelijkheid vaak meerduidig. Het gaat er niet om die meerduidigheid op te lossen, maar juist om via die meerduidigheid dichter bij de werkelijkheid te komen. Kinderen die op deze manier leren kijken, kunnen zich verhouden tot de wereld en het andere, zonder die wereld of de ander te willen controleren (met oplossingen). In die zin sluit de werkwijze van Reggio Emilia sterk aan bij de term ‘volwassenheid’ van Biesta: het leren zich te verhouden tot het andere.
Curry zonder toegevoegde suikers
We lopen een ruimte in, passeren een bouwstation en een wand waaraan een veelheid aan afbeeldingen, vragen en woorden rond het thema ruimte hangt. Op Femkes vraag of een van de leerlingen wil vertellen over het ruimteonderzoek dat ze aan het doen zijn, volgt weinig respons; een jongen wil zijn stop motion-filmpje pas laten zien als het af is. 'In elke groep hebben we één iPad,' haakt Femke in, 'IT is een middel en geen doel. Dus ze kunnen niet zeggen dat ze op de iPad of de computer willen, maar een stop motion-filmpje maken is wel een doel.'
'Het onderwerp komt uit de kinderen zelf', vervolgt ze. 'Wij zeggen niet dat we met het onderwerp ‘de ruimte’ aan de slag gaan. Als we merken dat een onderwerp steeds terug komt, kijken we wat ze er al over weten. Dat schrijven ze zelf op. Als er een fout in zit, schrijven we erbij hoe het wel moet, maar ook de taalfouten laten we staan. Op het moment dat een kind er vatbaar voor is, ziet het de twee woorden en dat het dus anders kan. Ook de vragen schrijven we op. We zien dat de vragen van kinderen groeien en ze gaan zelf op zoek naar de antwoorden. Soms staan er drie antwoorden op een som; de kinderen bekijken dat en zoeken een manier van berekenen die bij ze past en zo komen ze eigenlijk altijd uit bij de manier die het handigste is. Ze overleggen en dan gaan ze als een speer. In de documentatie die docenten en leerlingen verzamelen om de ontwikkeling in beeld te brengen, gaat het om het proces en de bijbehorende vragen, niet om het einddoel. Zo laten we zien dat alle beelden van de kinderen er mogen zijn.'
Als ze na school in de winkel zijn, gaan ze zelf kijken wat er in curry zit. Die betrokkenheid houdt niet op om half drie."
Femke merkt enkele leerlingen op die voorbijlopen met wat lekkers: 'Dat zijn belangrijke zaken', lacht ze. 'En alles zonder toegevoegde suikers, hè', richt ze zich weer tot ons. 'Ze hebben ontdekt hoe ze chocolade kunnen verwarmen en daar dadelstroop doorheen kunnen doen en dan hebben ze cakejes. Hebben ze allemaal zelf uitgezocht. Die onderzoeken zijn essentieel. Ze zijn al twee maanden bezig om te onderzoeken hoe ze curry kunnen maken, zonder toegevoegde suikers. Dan komt er een laptop bij en gaan ze googelen wat er in curry zit. Ze zijn constant bewust aan het leren. Als ze na school in de winkel zijn, gaan ze zelf kijken wat er in curry zit. Die betrokkenheid houdt niet op om half drie.'
Ploep, ploep, ploep: als eieren
'Dit is ons kantoor,' wijst Femke ons op de kleine ruimte die we passeren, 'er is ruimte voor twee personen, maar we zitten er met z'n achten. We hebben een altijd ruimtetekort, maar dat geeft niet.' Het illustreert de werkwijze op De Buitenkans, die al sinds de oprichting laat zien niet in beperkingen te denken. In vogelvlucht: in 2005 is De Buitenkans gestart als kinderopvang. In 2015 kwam daar de basisschoolfunctie bij. Daar ging het nodige voorwerk aan vooraf: 'Er zit vier jaar fulltime vrijwilligerswerk in', neemt Femke ons mee. 'De eerste financiering kregen we een maand voordat werkelijk de school startte, maar we hadden al zes medewerkers aan moeten nemen. We hadden 75 kinderen, maar we wisten nog niet in welk gebouw we kwamen te zitten. En we hadden geen inkomen: die zes handtekeningen waren de spannendste handtekeningen in ons leven.'
Toen de financiering rond was, zaten er dus twee bedrijven in het pand: de basisschool en de kinderopvang. Dat geeft een financieel voordeel: 'Ruimtes worden gedeeld en er lopen meer begeleiders rond. Op 25 kinderen hebben we een PABO'er en een mentor; meestal een pedagoog. Die mentoren – dit is er eentje, wijst ze naar Fleurine, die voorbijloopt met een plukje kinderen – blijven acht jaar bij de kinderen. De leerkracht is de specialist voor een bepaalde groep. Zij weten welke leerdoelen er behaald worden in die periode.'
Omdat we niet duwen, zijn ouders soms bezorgd."
'We gebruiken de 280 leerdoelen primair onderwijs, zichtbaar gemaakt in het volgsysteem Spectrovita', vervolgt Femke. 'Elke tien weken kiezen de kinderen welke leerdoelen zij willen gaan halen en elke tien weken evalueren we met ouders en kind. We zien daarin dat de kleuters veel sneller gaan dan verwacht. Al hoeven ze alleen maar te spelen en zijn we niet bezig met letters: ze gaan als een speer. In groep drie, vier en een stukje van groep vijf lijken ze wel stil te staan. En daarna blijkt er toch van alles in dat koppie te zijn gebeurd en gaan die leerdoelen er ploep, ploep, ploep, als eieren uit. Omdat we niet duwen, zijn ouders soms bezorgd: "Mijn kind leert al een jaar niks." Maar dat ligt genuanceerder, denken wij. Ze krijgen dan ook een goede preek van Theo voordat ze hier op school starten: "Ook al loopt jouw kind twee jaar achter: wij doen niks." Maar als jouw kind twee jaar achterloopt, terwijl het veel moeite doet om bijvoorbeeld te lezen, doen we wel wat. We kijken hoeveel tijd een kind gebruikt. Als er dan resultaten niet komen, grijpen we in. Want dan heeft het bijvoorbeeld niet de juiste leerstrategie of misschien niet de juiste materialen.'
Hoe het strand en het water gescheiden blijven
Aan het leerplein dat we passeren, zitten iedere dag honderd kinderen. Femke wijst naar het workshopbord: 'Kinderen kiezen aan de hand van hun leerdoelen hun eigen aanbod. Klokkijken, bijvoorbeeld, wordt als workshop structureel aangeboden. Je stroomt in en als je het beheerst, stroom je weer uit. Zo wordt afgestemd welke leerdoelen individueel zijn en welke groepsoverstijgend. Maar het is ook belangrijk om te kijken welke doelen nog openstaan. Als je merkt dat er veel kinderen met tafels bezig zijn, kan in elke klas een leerkracht met tafels bezig gaan, maar het is ook mooi om dan juist die kinderen bij elkaar te pakken.'
Het lesmateriaal dat tijdens de workshops wordt gebruikt, is volop in ontwikkeling: 'Leerkrachten hebben de leerlijnen onderverdeeld. We hebben een aandachtsfunctionaris rekenen en een aandachtsfunctionaris taal.Die zorgen dat de materialen op orde zijn. We volgen daarin geen methode, al kan een leerkracht wel uit verschillende methodes putten. Maar dan net met een ander sausje: je gebruikt niet het werkblad, maar sluit aan bij de onderzoeken van de kinderen.'
Dat is moeilijk soms, vertragen. We denken allemaal dat een project of een onderzoek na drie weken of drie maanden wel klaar is."
Onderzoekend leren is dan ook een dragende vorm in het Reggio Emilia-concept: 'Op het bord schrijven kinderen een onderzoeksvraag en daar zetten kinderen deelvragen en thema's in een web omheen', licht Femke toe. 'Het proces van het groepsonderzoek wordt daar zichtbaar.' Zo doen de peuters momenteel onderzoek naar water. Dat betekent dat de vier- en vijfjarigen ook met water bezig zijn: 'In het begin hadden we losse onderzoeken per groep, maar nu zien we de waarde van de verbinding. De ene groep eindigt bij waterdieren en de andere groep vraagt zich af hoe het kan dat op het strand het water en het zand eigenlijk gescheiden blijven. Zes jaar geleden had een kleuter die onderzoeksvraag. We hebben er wetenschappers bij gehad, maar het antwoord weten we nog steeds niet. Het zijn hele processen, maar we gaan door tot we echt snappen hoe dat nou eigenlijk kan. Dat is moeilijk soms, vertragen. We denken allemaal dat een project of een onderzoek na drie weken of drie maanden wel klaar is.'
Wat nu?
We lopen een lokaal binnen waar kinderen aan het lunchen zijn. Op de tafels staan mandjes brood en diverse soorten beleg. 'Met de lunch heeft de leerkracht pauze en is de mentor bij de leerlingen.' Femke wijst naar een achttal geplastificeerde A4'tjes dat boven het bord hangt: 'Regels maken we met de groep. Daarboven hangen onze uitgangspunten, daar wijzen we de kinderen steeds op. Als je denkt dat iets een regel is, houd het dan even langs die uitgangspunten. Dan zie je dat het vaak geen regel is. Tot op metaniveau hebben we daar discussies over. Als kinderen iets doen of iets willen, zeggen we als eerste: wat is het ergste dat er kan gebeuren? Nou, als er geen dooien vallen, vind ik alles eigenlijk wel relatief. En als het niet kan: hoe kan het wel? Pas daarna mag je beginnen met regels. Dat je binnen bijvoorbeeld niet met een baksteen mag gooien, snap ik ook wel. Maar het gaat er niet om dat het niet mag, het gaat erom dat het respectvoller is voor het materiaal en voor de andere kinderen om het niet te doen. Dus dan ga je onderzoeken waar het wel kan. Of je moet met iets anders gooien binnen.'
Vanuit een andere klas hoorden we gerinkel, er viel een bord stuk. Docent Sietske Booisma neemt ons glimlachend mee in dat moment: 'De kleuters springen dan zelf op om een veger en een doekje te halen. Ook als het niet hun eigen bord is. Daar begint het. We hoeven die input niet te geven, ze weten het wel. Het enige wat de begeleidster hoeft te vragen is: wat nu?' Femke vult aan: 'Als oefening voor leerkrachten zeggen we wel eens: zeg eens een dag geen nee. En als ze dat beheersen: stel eens een dag alleen maar vragen. En als bodemregel hanteer ik ook nog: als jij een kind een vraag stelt waarop je zelf het antwoord wel weet, is dat enigszins denigrerend. Een kind weet heel goed dat jij dat wel weet, dus je plaatst ze gelijk in een positie waarin zij de niet-wetende zijn.'
Je kunt het drinken voor de kinderen gaan inschenken, maar als je niets doet, gaan ze elkaars drinken inschenken."
Het vraagt oefening en een voortdurende alertheid op de rol die je als leraar hebt. In het onderwijs gaat het er niet om wat de leraar weet, maar wat het kind ontdekt. De Reggio Emilia-aanpak vraagt van de leraar om vragen te beantwoorden met vervolgvragen die de blik helpen richten op verdieping en een volgende stap: 'Als je alles aanvliegt en wil doen wat de kinderen zelf kunnen, dan wordt het heel druk', weet Femke. 'Als je zorgt dat je documentatie en je ruimte op orde zijn, kun je eigenlijk achterover gaan hangen. Dat is voor een beginnende leerkracht heel hard oefenen. We hebben gelukkig steeds meer tijd om daar goed in te begeleiden. We plaatsen ze eerst een paar maanden naast een leerkracht die ervaring heeft met de Buitenkans-aanpak. Meedraaien, meekijken en praktisch leren: hoe doe je dat dan? Ze moeten vooral veel durven loslaten. Je kunt het drinken voor de kinderen gaan inschenken, maar als je niets doet, gaan ze elkaars drinken inschenken. Die pedagogische instelling richting de kinderen is de basis.'
In de organisatie wordt daar dan ook de nodige ruimte voor gemaakt: 'Nieuwe leerkrachten worden eerst een paar maanden ingewerkt, boventallig. Als je tegen een nieuwe medewerker zegt dat vijfjarigen kaas kunnen schaven, geloven ze dat niet. Maar dreumesen smeren hun eigen brood al, die zijn hierin een stuk verder. We laten dus eerst zien: dit willen we. In het begin hadden we daar te weinig tijd voor, maar het kost ook veel tijd als mensen niet goed zijn ingewerkt. Gemiddeld hebben ze drie jaar nodig om dit in de vingers te krijgen.' Het hoopvolle kindbeeld is daarbij een vereiste: 'Als je een kind te sterk ziet als kwetsbaar en vindt dat je er allemaal informatie in moet stoppen, kun je niet op deze manier werken. We zoeken steeds de randjes op van wat veilig is.'
Betrokken ouders
Linda van der Meulen, directeur pedagogiek, is aangehaakt als we een rondje maken over het buitenterrein: 'Dit is onze vuurplaats, die is door ouders gemaakt, in samenwerking met de tuinmannen. We hadden één keer in de week de workshop 'koken op vuur', die ligt nu even stil. Mede doordat er ouders zijn die zich zorgen maken om de fijnstofdeeltjes die met het vuur vrijkomen. We hebben kritisch denkende ouders die op veel vlakken meedenken. We hebben er wel bij stilgestaan, maar gedacht: ach, het is ook heel mooi dat kinderen leren koken op vuur. Het is niet zomaar even vuurtje stoken, het is een heel proces.'
In de hoek naast de moestuin staat een yurt. Op de deurmat staan kinderschoentjes: sommige zijn netjes naast elkaar gezet, bij andere paren staat de neus van de ene schoen nog op de hak van de andere, achtergelaten in de loop. Er staan twee banken; de yurt wordt ook als rustruimte gebruikt. Op dit moment leest een ouder aan een handvol kleuters voor. Als we weer naar buiten lopen, praat Linda ons bij: 'Jorien, die nu voorleest, is een van onze meest betrokken ouders. Ze is ook talentencoördinator: ze heeft een goed beeld van welke talenten ouders hebben en wat ze wel willen komen doen. Bij de ene ouder is dat heel kleinschalig, die wil een keer per jaar een keer schoonmaken. De ander wil het liefst elke week een workshop geven, of dieren verzorgen. We verwachten dat je betrokken bent, maar wel op een manier die past bij jou.'
ik ga niet de hele dag lopen toeteren dat je je jas aan moet."
Waar betrokken ouders hebben bijgedragen aan het opknappen van het schoolgebouw en in sommige gevallen speciaal naar Heerenveen verhuizen voor De Buitenkans, kent de instroom vanuit de wijk, die sinds kort op gang is, de nodige uitdagingen: 'De eerste paar jaar dacht de wijk ook: wat die lui doen? In de winter lopen ze in hun onderbroek buiten. Die houd je inderdaad aan, maar ik ga niet de hele dag lopen toeteren dat je je jas aan moet. De wijk dacht: die deugen niet. Die kinderen sjouwen met pallets en de boel stort in. Ze zijn de hele dag buiten, alleen dat al. Nu wordt langzaamaan bekend dat de uitstroomresultaten goed zijn, en dan trek je ook weer een andere doelgroep aan die dat belangrijk vindt.'
Directeur Theo zou graag meer diversiteit binnen de school willen, maar ziet dat het in de praktijk nog niet makkelijk te realiseren is: 'Enerzijds krijgen we vooral de kinderen vanuit een kinderopvang in het centrum, omdat dit de enige school is die daar echt goed bij aansluit. Dat zijn allemaal kinderen van tweeverdieners die veel met Tesla's rondrijden. Anderzijds merk ik dat het concept dusdanig afwijkend is dat het mensen aantrekt die heel goed hebben nagedacht over waar ze hun kind naar school willen laten gaan. Daarin hebben we een regiofunctie. Je ziet toch dat het wel de hoogopgeleide mensen zijn die daarover nadenken en zich kunnen informeren.'
Het past bij ieder kind maar niet bij iedere ouder."
De werkwijze van De Buitenkans vraagt dan ook om een goede uitleg, weet Femke: 'Bij de zesjarigen doen we al een extra uitlegavond. Bij de negenjarigen ook weer. Dan krijgen ze weer even te horen waarom we het zo doen. Dan krijg je altijd de vraag: past het dan bij ieder kind? En dan zeggen wij: het past bij ieder kind maar niet bij iedere ouder. Wij krijgen dit voor elk kind passend.' Het is dan ook zaak dat ouders de keuze voor De Buitenkans met overtuiging maken: 'We hebben de regel dat het geen anti-keuze mag zijn. Je kiest vóór De Buitenkans, niet tegen het reguliere onderwijs.' Daarnaast kunnen ze niet alle kinderen kwijt die worden aangemeld: 'Voor de oudere groepen hebben we wachtlijsten, omdat we niet meer dan 25 kinderen per groep willen. Die ruimte hebben we niet. En we willen eigenlijk 25 kinderen per geboortejaar in 9 groepen, dus samen 225 kinderen. Op een gegeven moment moeten we stoppen, anders ken ik de kinderen niet meer en dan ben ik mijn kracht kwijt. Het moet wel een gemeenschap blijven.'
Geen interventie of behandelingsplan
Leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben, kunnen bij intern begeleider Marleen terecht. Zij probeert zoveel mogelijk met de kinderen zelf op te lossen en schakelt pas als het echt niet anders kan ouders of externe partijen in. Linda legt uit waarom ze op De Buitenkans niet van zorgplannen maar aanvullende plannen spreken: 'Een van onze kernwaarden is dat we vertrouwen hebben in het kind. En dat kind heeft misschien iets aanvullends nodig, maar geen interventie of behandelingsplan.' Sietske vult aan: 'We gaan altijd uit van het juiste; we kijken naar wat het kind wel kan en niet naar wat het kind niet kan.'
Omdat het team van De Buitenkans heel erg op preventie zit, is de uitstroom naar speciaal onderwijs dan ook beperkt, stelt Femke: 'Onze mentoren zijn er voor het welbevinden en de betrokkenheid van het kind. Dat zijn vaak therapeuten met psychologische inhoud in huis en die kunnen dus heel laagdrempelig zeggen: hier gaan we even een workshop over doen en we gaan Pietje en Keesje vragen of ze daar niet bij zouden aansluiten. Eigenlijk zit je al heel jong in de hoek van de psycho-educatie. Je leert ze wat helpende gedachten zijn en wat niet helpt. En zo lossen we ook conflicten op. Als er eentje in de groep niet oké is, is iedereen niet oké', haalt ze Kanamori aan. 'Dan gaan we in de kring. En als het moet gaan we wéér in de kring. Want het is niet míjn oplossing hoe we het kind rustig kunnen krijgen. Het is wat er gebeurt in de groep waardoor het kind zo reageert. Hoe kun je er nou als groep voor zorgen dat dat niet hoeft?'
Zelfstandigheidsbewijzen
'Om twee uur is het klusjestijd', vertelt Linda. 'Elke groep heeft dan bepaalde klussen, zoals het legen van de vuilnisbak. Andere kinderen poetsen de wc. Zo merken ze dat je de wc moet schoonmaken als er wc-papier op de grond ligt. Dat werkt het beste als kinderen er samen verantwoordelijk voor zijn. We dragen met elkaar ook zorg voor het lokaal. Je leert hier in interactie met elkaar. Je bent altijd onderdeel van de maatschappij.'
'De kinderen doen alles zelf', gaat Femke verder. 'We hebben zelfstandigheidspapieren, zodat ze van het plein mogen als ze ouder worden. Alles draait om hun eigen verantwoordelijkheid. Er zijn uitgangspunten, we maken niet overal een regel voor. De essentie is: je neemt je verantwoordelijkheid, je bent bezig met onderzoek, maar ook plezier en geluk. Als een kind ergens plezier van heeft, is het legitiem. Naarmate we dit langer doen, zie ik heel goed hoe het reguliere onderwijs de dag splitst in instructie: tien minuten werken, even dit, even dat. Effectief is een kind een uur per ochtend bezig. Dat doen ze hier ook, alleen die andere twee uur zijn ze aan het spelen of buiten aan het rennen. Of de directeur aan het knuffelen,' glimlacht Femke terwijl een meisje haar omarmt, 'door de kinderopvang ken ik de kinderen al sinds ze bij hun moeder in de buik zitten. Dat is handig in de terugkoppeling naar ouders ook. En mijn motto is: houden van heeft geen potje dat leeg raakt.'
Houden van heeft geen potje dat leeg raakt."
Een van de best gewaardeerde zelfstandigheidspapieren die leerlingen kunnen halen, is het keukenbewijs: 'Als ze zelf in de keuken kunnen, kunnen ze bijvoorbeeld soep maken met een groep. We hebben een keukendame die een stappenplan met ze afwerkt. Ze moeten vijf keer bewijzen dat ze het kunnen en dat ze ook alles weer opgeruimd hebben. Laatst was er een leerling om 15:00 nog in de keuken bezig. School was al een half uur uit en haar moeder stond nog op het plein. Het was de laatste keer die nodig was om het keukenbewijs te halen.' Femke lacht: 'Ik heb de moeder een kop koffie aangeboden en gezegd dat het nog wel even zou gaan duren.'
Overgang naar het VO
'De vraag die we veel krijgen van ouders van vierjarigen, is hoe het zit met de uitstroom', zegt Theo. 'Moeten ze dan wel ineens lesjes gaan volgen? Gaat dat goed? Ja, dat gaat goed. Als ze dat kunnen leren als ze zes zijn, kunnen ze dat ook als ze twaalf zijn. Het zijn wel herkenbare kinderen, merken we als ze ergens een kijkdag hebben. Het zijn kinderen die veel vragen stellen. Dat wordt in de les niet altijd gewaardeerd. Het komt voor dat ze de Buitenkans-kinderen irritant vinden.' Theo lacht: 'Maar dat hebben wij zelf soms ook. Dan denken wij: doe het nou maar gewoon even. En dan vragen ze weer: maar waarom dan? Al heb je dan even geen tijd om het uit te leggen: die kritische, zelfdenkende houding is wel wat de pedagogiek voorstaat. Dat lukt dus heel goed, al wil je dat soms eventjes niet.'
Aan die uitstroom zit natuurlijk ook een formele kant. Theo licht toe hoe ze dat aanpakken: 'Van groep 3 tot 7 nemen we netjes een jaarlijkse volgtoets af voor rekenen, begrijpend lezen en spelling. Maar we doen niks met de uitkomst. Dat hebben we in het verleden weleens gedaan, maar dan merk je: oh ja, deze groep is nog helemaal niet zover met rekenen van getallen tot 20, moeten we dat nou gaan aanbieden? Maar dat moeten we dus niet doen. Dat komt wel, op het moment dat dat gaat leven.'
'Aan het begin van groep 8 doen we de proeftoetsen van vier verschillende eindtoetsen met de kinderen. Zo onderzoeken ze zelf welke eindtoets ze willen doen. De enige regel is dat ze gezamenlijk dezelfde eindtoets doen, dat hoeft niet elk jaar dezelfde te zijn. Stiekem leren ze tijdens dat onderzoek ook dat ze bijvoorbeeld de breuken nog niet zo goed kennen -- de ambitie is groot, want de meesten hebben de behoefte om door te leren – dan willen ze die breuken wel aanpakken.'
Onze Buitenkans-kinderen zijn het niet gewend om iets in te vullen als je het niet meer weet."
'Leerlingen schatten zelf in op welk niveau ze een leerdoel beheersen. Dan komt er in het leerlingdossier een profiel uit met wat een leerling op welke leerlijn gemiddeld scoort. Formeel moet je als leerkracht een voorlopig advies afgeven. Als dat een havo-advies is, zou dat onderbouwd moeten zijn met veel blokjes op havo-niveau. Dan komt de doorstroomtoets. Het enige wat we daarmee doen is het advies naar boven toe bijstellen als de toets een hogere score heeft dan wij aan advies hebben afgegeven. Tenzij we écht denken dat het niet goed is voor het kind.'
Sietske: 'Dit jaar hebben we veel met de leerlingen gesproken over welke toets ze wilden maken. Ze mogen hun eigen doorstroomtoets kiezen; een adaptieve of een vastliggende. Veel kinderen wilden een adaptieve, dat hebben we geoefend. Als je alles goed hebt, wordt het moeilijker, dat vonden ze een uitdaging. Maar onze Buitenkans-kinderen zijn het niet gewend om iets in te vullen als je het niet meer weet. Dan gaan ze normaal gesproken hun vriendjes of hun begeleider vragen. We hebben er nu extra energie op om de kinderen toetsvaardig te maken. Ze werden er oncomfortabel van dat ze niet het niveau scoorden wat bij hen past. We merken dat kinderen daar lang last van hebben. Ze vergelijken het toch met de buurkinderen.'
Ze weten heel goed wat ze kunnen, waar ze hulp bij mogen vragen en waar ze zelf goed in zijn."
Dat zit de leerlingen in het VO niet in de weg, merkt Sietske: 'Juist omdat we veel met de kinderen in gesprek zijn, hebben ze er minder last van. We doen natuurlijk wel wat met de ervaringen die de uitgestroomde kinderen ons teruggeven.' Wat dat dan is? 'Frans is hopeloos', merkt Femke. 'Collectief. We moeten toch meer Franse liedjes gaan zingen ofzo.' Verder merkt Sietske niets opvallends; de ene groep heeft meer moeite met taal, de andere vindt rekenen ingewikkelder. Ze glimlacht: 'Eigenlijk krijgen we terug dat het hier heel leuk was en dat ze heel veel meer weten dan hun klasgenoten.' Femke valt bij: 'Ze zitten zo lekker in hun vel.' Linda beaamt dat: 'Ze weten heel goed wat ze kunnen, waar ze hulp bij mogen vragen en waar ze zelf goed in zijn.'
De kindvergadering
In de moestuin lopen kippen en konijnen rond. De tuin grenst aan de bovenbouwlokalen en aan het kantoortje. Voor het raam van het kantoortje staan een aantal Lutje Potje-buitenbedjes. In een ervan ligt een peuter te slapen. 'De loopeenden,' wijst Linda, 'zijn het resultaat vanuit de kindvergadering. Die wordt elke dinsdagochtend georganiseerd en kent een minimale aanwezigheid van twee kinderen per klas. Een meisje had een motie ingediend, ze wilde graag eenden op school. Dus heeft ze onderzoek gedaan naar wat voor verzorging eenden nodig hebben. Dat heeft ze ingediend bij de dierenwerkgroep en nu hebben we drie loopeenden.'
Zo zijn er, vervolgt Linda, meer besluiten genomen naar aanleiding van moties uit de kindvergaderingen: 'De begeleiders drinken thee overdag, de kinderen wilden dat ook. Dat mag nu, in overleg met je begeleider. Smoothies maken mag op vrijdag, als er fruit overgebleven is. Over spullen mee naar school nemen hebben we een duidelijke afspraak: het moet te maken hebben met je onderzoek. Behalve op vrijdag: dan is het knuffeldag. Dat is ook ooit een motie van de kindvergadering geweest.' Femke valt bij: 'Achter de kindvergadering zit eigenlijk het sociocratisch systeem, wat we ook bij democratische scholen hebben gezien. Van het rondkijken daar hebben we geleerd hoe groot het eigenaarschap bij kinderen eigenlijk is.'
Documentatie
Essentieel in de evaluaties met ouders en kinderen is de documentatie. Femke laat ons een portfolio zien: 'Deze komt van Karst. Die is heel onzeker over wat hij doet. Toen ik in groep 8 vroeg van wie ik een portfolio mocht laten zien, zei hij trots: dan moet je die van mij nemen. Die jongen hoor je anders nooit, voor hem is dit écht zijn taal.'
Theo toont ons een map van een leerling in het PO: 'We gebruiken het volgsysteem Spectrovita, ontwikkeld door de school van Natuurlijk Leren. Hier heb je de leerlijn spreken en luisteren. Dat begint met zinnen maken van vier woorden en dan zit er een opbouw in. Op het moment dat we constateren dat een kind zinnen van vier woorden maakt, vinken we 'm af. Eigenlijk zo simpel, gewoon door het observeren, door te luisteren, en door te kijken, zien wij wat een kind beheerst.'
Een leerdoel kan op verschillende niveaus worden behaald: 'Als een kind breuken kan optellen, kan dat doel afgevinkt worden. Voor een ander kind is optellen van breuken iets heel anders, omdat hij echt wil weten waarom en hoe, en wat dan de relatie is tussen optellen en aftrekken. Die differentiatietechnieken passen we toe. Dat doel kun je afvinken op vmbo-basis en op vwo-niveau.' Spectrovita geeft die ruimte, licht Theo toe: 'Er zit een soort van opbouw in, maar het is geen wetmatigheid. Er zijn kinderen die in groep 3 al groep 8-doelen halen omdat ze toevallig bezig waren met kommagetallen.'
Aan het einde van het schooljaar volgt dan ook geen rapport, maar wordt er met ouders en kinderen een ontwikkelschets gemaakt, legt Theo uit: 'Daarin zit een groepsfoto en er staat in wat ze zelf hebben gezien. Er zit vanuit de begeleiders, vanuit het kind en vanuit de ouders een blad in over de ontwikkeling die ze dat jaar hebben doorgemaakt. Ouders mogen dat in een andere taal doen, of knippend en plakkend; de enige instructie is dat het op tijd ingeleverd moet worden.' Sietske vult aan: 'Daar mag je ook als leerkracht een eigen draai aan geven. Voor kinderen die heel erg ontwikkeld zijn op het wetenschappelijke stuk heb ik uiltjes gevouwen en er een leuke tekst bij geschreven. Bij andere kinderen had ik van hun naam een lettergedicht gemaakt en bij sommigen heb ik een poging tot tekenen gedaan, maar dat is niet mijn beste werk.' Sietske bladert door de map, maar de bladzijdes slaan niet gemakkelijk om. 'De map is te dun of het papier is te dik', stelt Theo. Sietske lacht: 'Dat lijkt me een mooi onderzoek voor de kinderen.'
Reacties