‘Onbevangen (on)geduld’ bij de leerling: ‘Het is allemaal interessant en dus is het een beetje: wat moet ik doen?’
2 februari 2022
Lisette Bastiaansen promoveerde onlangs op ‘Aandachtige betrokkenheid als pedagogische grondhouding’. De vijftien portretten in haar proefschrift – met schoolleiders, leraren en leerlingen - zetten de lezer gevraagd en ongevraagd aan het denken over het eigen pedagogische zijn en handelen. Het portret ‘Onbevangen ongeduld’ is tot stand gekomen na en via een meeloopdag met Sam, leerling in vwo5. ‘Het is allemaal interessant en dus is het een beetje: wat moet ik doen?’
In dit portret – aflevering 2 in een drieluik dat NIVOZ publiceert met toestemming – lijkt het bij aandachtige betrokkenheid te gaan over ‘zachte’ volharding’, een onophoudelijke inspanning die zich niet door afwijzing of het gebrek aan korte termijn ‘resultaat’ laat weerhouden. Eerder werd het portret Kruimeltjes gepubliceerd.
VRAAG: Wat vraagt aandachtige betrokkenheid kijkend naar de inzet van tijd?
Onbevangen (on)geduld
Ken je dat, van die momenten dat je je lichter voelt, gedragen als het ware? Van die momenten dat een glimlach als vanzelf op je gezicht komt?
Mijn meeloopdag met Sam, leerling in een vwo 5-klas op een grote christelijke scholengemeenschap, bracht me een aantal van deze momenten. Nog niet eerder in mijn zoektocht naar de betekenis van ‘aandachtige betrokkenheid’, ervoer ik door Sam tot in mijn vezels de bij jongeren horende ochtendstemming: een soort voorwaartse energie, alleen toebedeeld aan jongeren, vervuld van moed en grote idealen, die zich ondanks een mogelijk niet al te optimistische wereldvisie – ‘We leven in een fucked-up wereld mevrouw.’ – door niets of niemand lijkt te laten tegenhouden. Het bracht een glimlach op mijn gezicht.
Naast deze van levenslust getuigende slagkracht bracht Sam nog iets anders dat mij blijmoedig maakte. Hij liet een betrokken vorm van aandacht richting de wereld en richting mij zien. Hij vertoonde, zo proefde ik de gehele dag, een in zijn vezels gedragen bereidheid om mij een dag mee op sleeptouw te nemen. Zonder daar overigens al te veel woorden of gebaren aan vuil te maken.
Zijn manier van aandachtig betrokken zijn triggerde me. Hoe komt het en hoe kan het dat dit jong-mens op deze manier in de wereld staat? Het lijkt wel of die aandacht ergens diep in hem gevoed, geworteld is? Gemeend, gegrond, gedurfd... hoe zou ik het omschrijven?
Het lijkt wel of die aandacht ergens diep in hem gevoed, geworteld is? Gemeend, gegrond, gedurfd... hoe zou ik het omschrijven?''
Het werd een dag die voor mij ertoe deed, helemaal los van waar hij voor bedoeld was. Een dag die zich qua blijmoedige energie ergens diep in mijn binnenste nestelde, als ware het een reddingsboei, een baken wellicht, een plek om even (terug) naartoe te gaan op die momenten dat mijn vertrouwen in het leven en de wereld onder druk staat.
Het werd een dag ook waarin ‘oud’ en ‘nieuw’ elkaar ontmoetten. Sam vanuit zijn ochtendstemming levendig, soms zeker wetend, soms weifelend, aandach- tig betrokken, voorwaarts gericht. Ik vanuit mijn avondstemming iets geduldiger inmiddels misschien, me realiserend dat tijd vervliegt, veranderingen langzaam gaan en dat antwoorden slechts zelden gevonden worden.
‘Toppie’ Dat is het berichtje dat ik krijg nadat ik Sam geappt heb – welke jongere leest er nog een mail? – dat ik inmiddels in de hal van de school op hem sta te wachten. ‘Wacht u op Sam, mevrouw? Die komt zo hoor, ik heb hem net zien fietsen’, meldt een voorbijsnellend jong mens me, blijkbaar wetend dat ik die dag met Sam op stap ga.
Een paar tellen later treedt een slanke, boomlange, in hoodie en spijkerbroek geklede jongen, hip kapsel, bruin haar, vriendelijke open blik, mij tegemoet. Een beetje onwennig staan we even in de hal, zijn grote lijf lijkt nog niet helemaal bij hem te passen.
Ik vraag hem kort of hij er zin in heeft. Hij knikt losjes dat hij het oké vindt, me onderwijl een beetje binnensmonds pratend meegevend dat ‘school eigenlijk niet zo belangrijk is hè’. ‘Hè? School niet belangrijk?’ Ook al maak ik de opmerking hardop, ik krijg geen reactie. Ik voel dat het moment (nog) niet daar is om er dieper op in te gaan, dus laat ik het liggen.
Daar staan we dan. En nu? We hebben nog even voor de les van start gaat. Ik weet het ook even niet, ik heb geen concrete plannen en verhoud me dus maar tot wat zich zou kunnen aandienen. Sam weet het wel. Zonder er verder woorden aan te wijden besluit hij dat het een mooi moment is om me even de school te laten zien.
Via de aula en de keuken, onderweg een beetje keuvelend, nemen we een kijkje in het paviljoen. Onderweg wordt Sam aangesproken door iemand die wil dat hij zich meldt. Hij is de afgelopen week ziek geweest en had blijkbaar een getekende groene kaart moeten inleveren. ‘Ja, ik heb nog een absentie open staan van vier weken geleden ofzo. Als je die kaart niet inlevert, moet je een uurtje nablijven.’
‘Oh,’ reageer ik, ‘helpt dat volgens jou dit soort straffen?’ Ik frons verwachtingsvol mijn wenkbrauwen. ‘Nou, dat verschilt haha’, reageert Sam. ‘Want?’, zeg ik. Waarna het stil blijft. Geen antwoord. Wederom. Ik ervaar, meer nog lichamelijk dan met mijn hoofd, een soort appel om de aangegeven grens te respecteren. Wil onze ontmoeting gestalte krijgen, dan is die vrije middenruimte cruciaal. Hij is hij en ik ben ik. En ergens in dat midden, een onvoorspelbaar midden dat iedere keer weer opnieuw gevonden moet worden, zal ons gesprek en ons contact zich aftekenen. We zullen zien...
Hij is hij en ik ben ik. En ergens in dat midden, een onvoorspelbaar midden dat iedere keer weer opnieuw gevonden moet worden, zal ons gesprek en ons contact zich aftekenen.''
We lopen nog even door. Zoals ook eerder ervaar ik dat naast elkaar wandelend babbelen ruimte biedt. Daar waar de frontale confrontatie van een officieel interview via het geschut van vragen haast een bijna gewelddadige toegang tot het binnenste van de ander lijkt te willen realiseren, vormt een wandelgesprek een veel natuurlijkere biotoop voor een eerste gesprek of contact. Geen artificiële afstand noch nabijheid, geen platitudes in de kennismakingsdans, geen al te indringende oogopslagen die vermeden moeten worden.
Wetend dat er in de klas geloot is waar het gaat om wie met mij mee mocht lopen – de docente filosofie, mevrouw Janssens, die me gezegd had mee te willen helpen had de vraag open in de groep neergelegd –, ben ik benieuwd naar zijn beweegredenen om een dag met mij op pad te gaan, temeer daar hij, zonder overleg met mij, me inmiddels mee en route de school door heeft genomen.
‘Zeg Sam, je laat me nu, heel fijn, de school zien, maar weet je eigenlijk wat ik kom doen vandaag?’ Ik ‘weet’ dat het een vraag op het randje is, een vraag die verdergaat dan een eerste oppervlakkig laten-we-even-praten-contact, een vraag die hem uitdaagt om zich uit te spreken. Toch stel ik hem, gemeend benieuwd naar wat zijn antwoord is. Sam: ‘Nou... (stilte)... nee.’ Ik zoek naar een reactie en meen de verbazing in mijn binnenste te mogen laten spreken. ‘Hè? Dat meen je niet? Mevrouw Janssens heeft je toch wel wat verteld? Waarom heb je je dan opgegeven als je niet weet waar ik voor kom?’ Sam, glimlachend: ‘Interessanter dan een gewone schooldag toch?’
Ik ‘weet’ dat het een vraag op het randje is, een vraag die verdergaat dan een eerste oppervlakkig laten-we-even-praten-contact, een vraag die hem uitdaagt om zich uit te spreken.''
Ik glimlach ook. Aha. Dat verklaart de boel. Natuurlijk. Alles beter dan een gewone schooldag. We babbelen even door over dat ik een dagje gewoon naast hem in de klas wil zitten, dat ik voor hem kom en niet primair voor de leraren. Al snel blijkt dat hij, in ieder geval op hoofdlijnen, best inzicht heeft in waar ik mee aan de slag ben, – “Aandachtige betrokkenheid’ van de docenten op mij toch?’ – en dat hij ‘onderzoek doen ook gewoon interessant vindt’.
Al wandelend en keuvelend vervolgen we onze route door de school. Op enig moment voel ik de ruimte om Sam uit te nodigen iets meer over zichzelf te zeggen. ‘Wat wil je zelf worden later, heb je daar al een beetje zicht op’, vraag ik hem. ‘Ik wil een heleboel worden, maar dat ene wat ik dan wil, dat weet ik nog niet.’ Goh, denk ik in mezelf. ‘Wat is een heleboel, waar heb je belangstelling voor in het leven?’ En dan vertelt hij over het feit dat hij denkt mensen te willen helpen. ‘Maar dat kan natuurlijk op allerlei gebied. Leraar, psycholoog, brandweerman, het leger in. Het is allemaal interessant en dan is het een beetje: wat moet ik doen?’
Geraakt door de diepte van zijn opmerking rondom deze behoefte om mensen te helpen, vraag ik nog even voorzichtigjes door, daarbij aangevend dat ik zelf een zoon heb die later in zijn leven ook heel erg graag mensen wil helpen. ‘Weet je waar het vandaan komt, die behoefte om te helpen?’
Mijn opmerking raakt een snaar, zo merk ik in de luttele minuten die volgen. Meer nog dan later op de dag krijg ik plots iets te zien van waar het volgens Sam in het leven werkelijk om draait. ‘We leven een beetje in een fucked-up wereld mevrouw, kijk het nieuws, kijk NOS.nl!’ Hij vertelt gedreven, bewogen, ondersteund door klank en gebaar, over zijn thuissituatie. Het blijkt een gezin te zijn waarin naast het opvoeden van de vijf eigen kinderen tot voor kort veel ruimte was om aan pleegzorg en crisiszorg te doen. Sam: ‘Die kinderen komen gewoon binnen met hun verhalen, gewoon in Néderland, van die gebroken gezinnen, rare dingen allemaal!’
Ik laat het even binnenkomen. Achter deze korte zinnen zitten grote verhalen, zo proef ik. Ergens hebben die verhalen hem in zijn ziel geraakt en voelt hij de noodzaak om daarin iets te betekenen.
Reacties