Stichting Nivoz logo
Sterkt leraren, schoolleiders en betrokkenen bij de uitvoering van hun pedagogische opdracht

Nivoz platform hetkind

Autonomie in het onderwijs

28 augustus 2024

“Luc Stevens heeft altijd consequent benadrukt dat autonomie verwijst naar relatie: zelfstandigheid betekent niet dat het individu centraal staat. De wereld kan niet om elk individu draaien: daarom moeten alle individuen (leren) rekening (te) houden met anderen en de wereld om hen heen.” Twee jaar geleden verscheen het boekje Autonomie. Een Zelfhulpgids van filosoof Miriam Rasch. Rasch had dit boekje geschreven als onderdeel van de pamfletreeks Nieuw Licht. Daarin bezien hedendaagse denkers een actueel maatschappelijk vraagstuk vanuit de optiek van een ouder filosofisch fragment. Fifi Schwarz, zelf werkzaam in het onderwijs, las het boek en schrijft over waar het raakt aan autonomie in het onderwijs.

In het kader van de pamfletreeks kiezen filosofen Coen Simon en Frank Meester een onderwerp en een filosofisch fragment en vragen zij aan een moderne denker daar diens licht op te schijnen. Aan Miriam Rasch vroegen zij of de mogelijkheid van individuele autonomie zoals Immanuel Kant die voor ogen had ook nog kan leiden tot werkelijke vrijheid in tijden van big data en nieuwe media.

Autonomie in het onderwijs
De reden dat ik benieuwd was naar Rasch' insteek, was omdat de term autonomie op mijn werk geregeld valt in de context van onderwijsvernieuwing - waar ook onderwijstechnologie een belangrijk aandeel in heeft. Het gaat dan vaak over de professionele autonomie van docenten, of om het vergroten van de autonomie van leerlingen en studenten. In gesprekken met docententeams komt regelmatig de drieslag van Luc Stevens voorbij: competentie-autonomie-relatie. Het valt me op dat autonomie dan veelal wordt geïnterpreteerd als iets overwegend individueels of persoonlijks. Gaat het over de leerling of de student, dan komt al snel regie over diens eigen leerproces aan bod. Gaat het over de rol van de docent, dan klinkt daarin door dat diens deskundigheid moet worden gewaardeerd en dat die vooral veel ruimte moet krijgen. Kenmerkend is deze oproep om ‘de leraar zijn autonomie terug te geven’. Volgens de auteur, leraar Bart Heeling, is daarvan onder andere sprake wanneer ‘een leerkracht met de collega’s een kopje thee kan drinken, in plaats van aan te moeten schuiven bij een evaluatie, een overleg, een vergadering, een teamsessie, een bespreking of een ander soort afspraak. We leven inmiddels in een praatschappij in plaats van een maatschappij.’  Mijn indruk is dat wie op die manier over autonomie denkt, het ziet als fenomeen naast relatie en dus wel iets anders moet inhouden. Losgezongen van de volledige uitleg van Luc Stevens lijkt het of rekening houden met de ander reeds is vervat in het begrip relatie; dan zal autonomie dus vooral betrekking hebben op het ik, en de ruimte die dat individu nodig heeft. Maar dat is een misvatting. Stevens heeft altijd consequent benadrukt dat autonomie verwijst naar relatie: zelfstandigheid betekent niet dat het individu centraal staat. De wereld kan niet om elk individu draaien: daarom moeten alle individuen (leren) rekening (te) houden met anderen en de wereld om hen heen.

Collectieve autonomie
Ook Rasch maakt korte metten met het idee dat autonomie gaat om pure zelfstandigheid en los zou staan van de buitenwereld: ‘Persoonlijke autonomie vraagt om collectieve actie.’ Maar hoe zeer zij ook het belang van relatie benadrukt, ze blijft autonomie nog wel koppelen aan het individu. Met het risico dat ik me als niet-filosoof op glad ijs begeef: zou het niet helpen om autonomie juist ‘los te denken’ van het individu en het in plaats daarvan te zien als een sociale eigenschap? Autonomie betekent dan niet dat je altijd je eigen principes vooropstelt, en ook niet dat je altijd alleen maar trouw blijft aan jezelf (ik sla het nu even plat), maar dat je positie bepaalt te midden van anderen. Dat houdt onvermijdelijk in dat je voortdurend beseft dat wat jij doet impact heeft op anderen, en dat je er voor openstaat dat jouw opvattingen en waarden kunnen veranderen. En dat je juist wel met elkaar praat, niet alleen informeel bij een kop thee, maar in structurele afstemmingsmomenten waarop je met elkaar het effect van je pedagogisch handelen doordacht evalueert en verbetert.  Als we dan toch bezig zijn, dan is ook logischer om het niet te hebben over het individu in enkelvoud, maar over individuen. (Ik denk eerlijk gezegd ook dat het immer heersende idee van ‘de leerling/student centraal’ funest is als uitgangspunt voor onderwijs, wat inherent een sociale context is, en dat juist het gebruik van het enkelvoud velen op het verkeerde been heeft gezet. Het gaat om leerlingen/studenten – en docenten. En overigens ook om de collega’s daaromheen – daarover elders meer). In een docententeam ben je als docent niet alleen verantwoordelijk voor je eigen vak, maar ben je samen met je collega’s verantwoordelijk voor de schoolloopbaan van alle studenten. Dat vraagt nou eenmaal afspraken maken en veel afstemmen. En het houdt in dat er altijd wel individuen zijn die bij sommige aspecten hun stempel kunnen drukken, maar op andere onderdelen weer iets moeten inleveren.

In een docententeam ben je als docent niet alleen verantwoordelijk voor je eigen vak, maar ben je samen met je collega’s verantwoordelijk voor de schoolloopbaan van alle studenten. Dat vraagt nou eenmaal afspraken maken en veel afstemmen.

Door te spreken in termen van meervoud, wordt helderder dat alle individuen positie ten opzichte van elkaar bepalen. Dat maakt het meteen wel ingewikkeld, want dat betekent dat iedereen om elkaar heen blijft draaien en zoeken, en soms botst. Wat dat betreft is de grappig bedoelde ondertitel en opzet van het boekje als zelfhulpgids ietwat misleidend: hoe kun je in je eentje oefenen wat autonomie inhoudt zonder je te verhouden tot anderen? Maar dit maakt natuurlijk juist deel uit van die relatie: dat je je af en toe kunt terugtrekken, ervaringen en gedachten kunt laten bezinken, kunt reflecteren en vervolgens weer je ideeën toetst aan anderen – liefst aan mensen die anders denken dan jijzelf.

Autonomie en (onderwijs)technologie
Samenstellers Simon en Meester hadden aan Rasch gevraagd zich te buigen over autonomie in het licht van big data en nieuwe media.  Rasch zegt daarop dat ze autonomie ziet als ‘de mogelijkheid om een betekenisvolle relatie met de wereld te onderhouden’ en dat die mogelijkheid door technologische ontwikkelingen als dataficatie flink onder druk komt te staan. Of althans, dat de mens daardoor genoodzaakt is zich opnieuw te verhouden tot de buitenwereld: niet alleen meer tot andere mensen, maar specifiek ook tot technologie, die de plaats van mensen lijkt in te nemen.

Interessant is dat Rasch stelt dat we dataficatie ook kunnen begrijpen als datakolonialisme, omdat sprake is van uitbuiting door machtige techbedrijven die zich onze gegevens toe-eigenen. Door de term representatie te gebruiken voor wat ik ken als medialisering, maakt Rasch duidelijk hoezeer digitale technologie ons idee over wie anderen zijn en wie we zelf zijn, volledig vervormt. ‘Weggehouden uit de ‘echte’ wereld,’ stelt ze, ‘ben je steeds meer overgeleverd aan de beelden die anderen daarvan maken – en voor zowel het weghouden als voor de vervangende beelden is de technologie(sector) hoofdverantwoordelijk.’

Maar inpassen van technologie verwordt snel aanpassen aan, en voor je het weet, hangt alles ervan af. Weg autonomie.

In dat licht is interessant weer te kijken naar hoe dit in het onderwijs uitpakt. Daar rukt technologie met grote vaart, en niets en niemand ontziend, op. Het risico is dat enthousiastelingen vanuit een dwingend ‘we moeten mee met de tijd’-denken digitale technologie te snel in de onderwijsprogramma’s en -organisatie inpassen en anderen daarin meetrekken. Daarbij kijken ze vooral naar de mogelijkheden en kansen die technologie biedt, en vergeten ze de knelpunten en valkuilen. Maar inpassen van technologie verwordt snel aanpassen aan, en voor je het weet, hangt alles ervan af. Weg autonomie.

Het klinkt nu misschien alsof ik me verzet tegen onderwijstechnologie. Dat doe ik niet. Ik heb wel bezwaren tegen de greep van Big Tech op ons onderwijs. En maak me zorgen over het feit dat er te weinig tijd en ruimte is om ons die razendsnelle ontwikkelingen eigen te maken, en de technologie de baas te blijven. Vergeet niet dat om technologie effectief te gebruiken, je dat wel moet kunnen. Lang niet alle docenten (en managers en ondersteunende diensten) zijn voldoende digitaal vaardig om alle mogelijkheden en knelpunten volledig te doorgronden. Digitaal competent worden en blijven kost tijd en moeite.

Wat ik zie gebeuren, is dat op het moment dat technologie een centrale rol krijgt in het nieuwe onderwijs, en docenten daar onvoldoende grip op hebben, ze onzeker worden. Dat is het moment dat ze hun (gevoel van) autonomie verliezen.

Ook het leren van lerenden technologiseert almaar, waarmee ik bedoel dat –  mede ingegeven door het lerarentekort – leeractiviteiten, leermiddelen, toetsing en beoordeling worden ondergebracht in digitale applicaties. Via die weg wordt personalisering en flexibilisering mogelijk, met als lonkend perspectief dat de lerenden zelf hun eigen leerroutes kunnen bepalen en een leerproces kunnen doorlopen onafhankelijk van dat van anderen. Uit onderzoeken blijkt dat dit wel degelijk een positief effect kan hebben op leerresultaten, en dat is goed voor de lerenden.

Wie autonoom wil zijn heeft anderen nodig met wie die – gedurende langere tijd – kan oplopen, aan wie die zich kan spiegelen, met wie die kan leren (en waarbij soms niet de leerstof maar het gezamenlijke leerproces centraal staat).

Maar draagt dat nou ook echt bij aan hun autonomie, in de betekenis die Rasch eraan geeft? Daarvan zagen we juist dat de relatie met anderen van wezenlijk belang is. Zeker, er zijn volop tools en functionaliteiten die samenwerken en samen leren mogelijk maken. Maar die hebben vooral het karakter van werkvormen binnen de context van een module. Wie autonoom wil zijn heeft anderen nodig met wie die – gedurende langere tijd – kan oplopen, aan wie die zich kan spiegelen, met wie die kan leren (en waarbij soms niet de leerstof maar het gezamenlijke leerproces centraal staat).

Technologie, zagen we hierboven, vervormt ons beeld van elkaar, van de wereld, van onszelf. Als we ons willen kunnen verhouden tot technologie zonder ons te overleveren aan het vervormende effect ervan, doen we er goed aan om ook samen te blijven optrekken en oog voor elkaar blijven houden. Dan moeten we veel tijd maken om docenten die hun onderwijs vernieuwen grip te geven, zodat zij het gevoel hebben de technologie de baas te zijn, in plaats van andersom.

Fifi Schwarz werkt als adviseur Onderwijs- en Organisatieontwikkeling op het Nova College in Haarlem. Deze recensie verscheen in een andere vorm op het boekenblog van Fifi en is met toestemming overgenomen: Verzamelde zinnen.

Meer informatie: https://uitgeverijprometheus.nl/boeken/autonomie-e-boek/

Reacties

0
Login of vul uw e-mailadres in.


Er zijn nog geen reacties
Delen:
Op de hoogte blijven?
Schrijf je in voor de nieuwsbrief