Stichting Nivoz logo
Sterkt leraren, schoolleiders en betrokkenen bij de uitvoering van hun pedagogische opdracht

Nivoz platform hetkind

Verslag Onderwijsavond Floortje Scheepers

2 februari 2022

Dinsdagavond 25 januari vond onze derde Onderwijsavond plaats. Floortje Scheepers, psychiater en hoogleraar innovatie in de psychiatrie, sprak over het thema 'Over de mens, makkelijker kunnen we het niet maken'. Dit is het verslag van de avond: 'Echte inclusie ontstaat natuurlijk pas als iedereen op zijn eigen manier en in zijn eigen tempo mee kan doen'.

Deze Onderwijsavond is de derde in de reeks over menswaardigheid in het onderwijs of humanisering van het onderwijs, met als ondertitel 'I am not a robot'. NIVOZ medewerker Renske Valk licht dat thema en de lezing als volgt in:

We hebben dit voor dit thema gekozen omdat we een collectief ongemak voelen bij het karakter dat onze samenleving heeft aangenomen. Hoe vaak moeten we nog gaan bewijzen dat we mens zijn? Op school betekent dat, dat ik als leerling mijn taal en mijn verhaal moet fragmenteren in de vaardigheden lezen, schrijven, luisteren, spreken en gesprekken voeren. Op vijf beheersingsniveaus. Ik word daarop getoetst en vergeleken met mijn klasgenoten, en ik kom ergens in een rangorde te staan, en uiteindelijk word ik in een spoor gezet. En ik kan roepen dat ik meer kan, of anders kan, maar nu nog niet, maar de juf kijkt op de grafiek.

Wat een dystopische en eigenlijk ook een hele aanmatigende grondhouding, om kinderen, opgroeiende volwassenen aan de leiband te leggen van het bekende, van het beheerste. En wat kortzichtig eigenlijk om niet te durven geloven in onderwijs en opvoeding als een onzekere onderneming rijke verrassende uitkomst. Wat een gemiste kans. En wat contraire aan alles waar het pedagogisch perspectief voor staat: je openstellen als leraar voor dit kind, met zijn unieke mogelijkheden en biografie. Aandacht hebben voor zaken als sociale omgeving, zelfinzicht, idealen, proberen wat je te bieden hebt als leraar af te stemmen en het leerproces voor precies die leerling van waarde te maken. Hierin bestaan geen algoritmes.

De kwestie waar wij onze tanden in zetten, krijgt in ons onderwijs natuurlijk een bepaald gezicht, maar is een breed maatschappelijke kwestie. Daarom maken we een interessante uitstap naar een andere discipline, namelijk de geestelijke gezondheidszorg. Ook daar heeft het reductionisme kaalslag gepleegd en de mens teruggebracht tot breinprobleem, chemische stofjes, en generieke profielen waaraan labels en behandelaanpakken worden gehangen.

Maar de mens is veel ingewikkelder dan dat en met dat ongemak zullen we het moeten uithouden.

Floortje Scheepers is hoofd van de afdeling Psychiatrie van het UMC Utrecht, hoogleraar Innovatie in de geestelijke gezondheidszorg, voorzitter van de Kwaliteitsraad van Zorginstituut Nederland, en auteur van een boek Mensen zijn ingewikkeld, een pleidooi voor acceptatie van de werkelijkheid en het loslaten van modeldenken. Ze roept op tot een nieuwe visie op psychische kwetsbaarheid, voortkomend uit zorg voor haar patiënten. Het daarover hebben betekent ook: op zoek gaan naar wat een mens eigenlijk is.

Van die zoektocht in dat haar domein leren we graag. Niet alleen van de problematisering van de mens en menswaardigheid in het huidige tijdsgewricht, maar hopelijk ook van manieren om ons te ontworstelen aan hetgeen waarin we beland zijn.

‘It is not the strongest of the species that survives, nor the most intelligent, but the one most responsive to change’ – Charles Darwin, 1809

Scheepers begint haar lezing met deze uitspraak van Charles Darwin. Wat is er nodig om de soort te zijn die overleeft? Variatie. Hoe meer variatie er in de groep zit, hoe groter de kans dat bij radicale veranderingen in de context, er iemand is die overleeft en de soort voort kan zetten.

Menselijke eigenschappen
Om een gevoel te krijgen bij de variatie in menselijke eigenschappen, laat Scheepers het publiek een oefening doen. Op een schaal van 0 tot 10 laat ze iedereen beantwoorden in hoeverre ze zichzelf herkennen in onderstaande eigenschappen:

  • Behoefte aan controle
  • Onrustig
  • Goed geconcentreerd
  • Zwaarmoedig
  • Voorzichtig
  • Goedgelovig
  • Goed in taal
  • Goed in rekenen
  • Moedig
  • Sociaal
  • Onaardig

Waren je scores altijd zo en zullen ze altijd zo blijven? Zijn ze in iedere situatie zo? Hoe zouden mensen in je omgeving je scoren? Herken je de eigenschappen? Sommigen zullen het ‘doorzien’ hebben: het eigenschappenlijstje kan gezien worden als (gechargeerde) synoniemen van eigenschappen die je uitvergroot terugvindt bij de bekendste psychiatrische diagnoses zoals bij adhd of autisme. Het liefst had Scheepers het publiek fysiek de oefening willen laten uitbeelden, mensen op een lijn van 0 – 10 willen zetten per eigenschap, zodat helder wordt hoeveel verschillen er zijn.

‘Wat heb je ervaren?’, gaat Scheepers verder. De conclusie is duidelijk: vooral dat toebedeelde eigenschappen subjectief zijn. Met een knipoog: haar eigen man scoort zichzelf hoog op moed, maar Scheepers zou hem een iets minder hoge score geven…

Niet goed of slecht, maar functioneel of disfunctioneel
Menselijke eigenschappen zijn niet in beton gegoten, dat is wel duidelijk. En of die eigenschappen nou handig of onhandig zijn, dat hangt heel erg af van de context waarin je je bevindt. Een voorbeeld dat gegeven wordt is sociale onhandigheid, of voorzichtigheid. Een kenmerk wat niet goed van pas komt als je vrienden wilt maken op je eerste dag op een nieuwe school, maar wel een handige overlevingsstrategie als je ’s nachts in een grote stad door een luguber steegje loopt. ‘Eigenschappen zijn niet slecht of goed, ze zijn afhankelijk van de context functioneel of disfunctioneel.’

Gevoeligheid voor de omgeving
Naast eigenschappen, is ook de gevoeligheid die je hebt voor de omgeving, dimensioneel verdeeld. Scheepers trekt een analogie met bloemen. Paardenbloemen groeien overal, in vrijwel elke omgeving en groeien daar ook goed. In tegenstelling tot orchideeën: die hebben een veel specifieke omgeving nodig om goed te groeien. ‘Wat we in de samenleving, en in het onderwijs ook zijn gaan doen, is iedereen beoordelen als paardenbloemen.’ Beide bloemen moeten op hun eigen merites worden beoordeeld en niet tegenover elkaar gezet worden, bepleit Scheepers: ‘orchideeën zijn geen zieke paardenbloemen’.  

Ze gaat verder: ‘De afgelopen decennia hebben we mentale problemen proberen te begrijpen volgens een lineair, medisch model. Zo is de psychiatrie ook helemaal ingericht. Dit medische model gaat ervan uit dat er een bepaalde oorzaak is die leidt tot bepaalde klachten. Die klachten worden geclusterd tot een bepaalde stoornis en dan is er een professional (een psychiater of een psycholoog) die de juiste diagnose kan stellen en dus ook de juiste interventie kan toepassen.’

Dat klinkt behoorlijk rechttoe-rechtaan, en dat besefte de sector zelf ook, vertelt Scheepers: ‘Natuurlijk is het iets ingewikkelder dan in de somatiek (de geneeskunde die zich richt op alle andere organen in het lichaam) en dus werd bedacht dat dit het bio-psycho sociaal model heette, omdat al die factoren meewegen in de diagnose. Maar dat denken blijft heel lineair. Waarom werkt dat nou niet in de psychiatrie?’ Simpelweg omdat het ingewikkelder is dan dat. ‘Psyche zou je kunnen zien als een emergent verschijnsel, iets dat meer is dan de optelsom van de losse delen.’

Het hoofd & het hart
Ze probeert het emergente verschijnsel in de volgende vergelijking uit te leggen: Als je kijkt naar het hart, dan is dat een orgaan dat iedereen heeft. Daar hoef je niks voor te kunnen, te leren, dat gaat vanzelf. Er kan iets kapot gaan aan het hart, en dan kun je dat objectiveren met een ECG, een hartfilmpje of een foto van het hart en dan komt er een cardioloog die probeert dat hart te maken zodat het z’n werk weer kan doen.’

Psyche als emergent verschijnsel
Hoe zit het dan met de hersenen? Ook dat is een orgaan, dus waarom zou dat medische model niet daar ook op van toepassing zijn? ‘Tot op zekere hoogte zijn de hersenen ook een orgaan zoals het hart’, licht Scheepers toe. ‘Ze sturen automatisch onze bloeddruk aan, ons slaap-waakritme, onze seksuele arousal, wanneer we honger krijgen, wanneer er gevaar dreigt. Dan ontstaan er allemaal primitieve reacties in ons brein, die gebeuren gewoon. Ook aan de hersenen kan iets kapot gaan, bijvoorbeeld een bloeding. Dan komt er een neuroloog die dat probeert op te lossen. En dan hoop je dat de functie weer hersteld wordt.’

Maar de hersenen hebben iets unieks wat geen enkel ander orgaan heeft: ze staan in directe verbinding met de buitenwereld, via de zintuigen. De zintuigen stoppen informatie in de hersenen. Scheepers legt uit in haar eigen woorden welk proces er dan plaatsvindt: ‘Vanaf het moment dat dat gebeurt, ontstaat er iets wat niet meer in de hersenen terug te vinden is. Interacties die maken dat wij een psyche ontwikkelen. En die interacties zijn soms heel moeilijk te vatten, maar soms ook heel rechtstreeks terug te voeren op taal, op wetten, op waarden, op dat wat we van onze ouders leren, van onze leeftijdsgenoten, van onze docenten en alles wat we meemaken in het leven aan ervaringen. Die psyche zit dus niet in ons brein, maar zit er als het ware eromheen en ontstaat in de interacties. En als daar iets ontregelt, dan kan je dat dus niet meten op een MRI scan die door een psychiater of psycholoog bekeken worden om te concluderen hoe die ontregelingen begrepen kunnen worden of hoe die kunnen herstellen. De interacties met de omgeving vormen ons unieke verhaal. En dat is per definitie niet iets om op groepsniveau te analyseren, omdat dat aan elkaar hangt van individuele gebeurtenissen en dat wat we geleerd hebben.’

Helende en ontregelende interacties
Meer nog dan dat het brein zelf ontregelt (zoals dat bij een hart kan gebeuren), stelt Scheepers dat de interacties hetgeen zijn wat ontregelt: ‘Een kind wat gevoelig is voor geluiden of prikkels zal in een klas waar chaos heerst en waar de docent geen controle meer heeft, last krijgen en ontregelen.’

Het hoopvolle en fijne aan deze visie is dat diezelfde interacties ook weer kunnen leiden tot herstel. Maar vaak als het gaat over interacties zijn mensen bang dat je de schuld bij iets of iemand neerlegt. Want als het aan de interacties met de ouders of in de school ligt, dan ligt het dús aan de docent of de ouders die er niks van begrepen hebben. ‘Absoluut niet’, zegt de psychiater, ‘want interacties zorgen ook voor complexiteit. En complexiteit betekent volgens haar zoiets als ‘open, adaptieve dynamische systemen waarbij de factoren constant in interactie met elkaar zijn’. Er is dus niet één factor aan te wijzen die daarin alles voor het zeggen heeft, ze staan allemaal continue met elkaar in verbinding.

Weg van lineair denken
Schuld is denken in lineaire modellen. En, zo heeft Scheepers nu wel duidelijk gemaakt, dat is achterhaald, beperkt en onjuist. Het woord “ontregeling” is nieuw denken, denken in complexe interacties. Wie meer hierover wil weten, raadt ze het boek ‘embracing complexity’ aan waarin heel goed uitgelegd staat hoe je die complexiteit kan begrijpen.

‘Interacties zijn soms zo groot, zo immens, dat je ze nauwelijks kunt vermijden en liggen soms buiten je individuele macht, zoals het fenomeen sociale media’, gaat ze verder. ‘De sociale media hebben een enorme impact op onze cultuur- en identiteitsontwikkeling, zeker voor kinderen die daar van jongs af aan mee opgroeien. Maar ook onze prestatiesamenleving: hoe hoger we de lat leggen, hoe meer push we in de samenleving aanbrengen. Dat doet iets met onze mentale gezondheid, onze veerkracht, of we ons wel of niet staande kunnen houden in de samenleving. Covid heeft dat ook laten zien, als we ons twee jaar lang aan regels hebben moeten houden die ons sociale leven hebben beïnvloed.’

Scheepers laat een grafiek zien waarin het sociale media gebruik vanaf 2015 tot nu is gemeten: een scherp stijgende lijn. De volgende grafiek beslaat dezelfde periode, maar dan met het aantal mensen dat gebruik maakt van de GGZ, en ook eentje met daarin het gebruik van methylfenidaat: eenzelfde soort lijn als in de eerste grafiek. Ze wil maar zeggen: het is opvallend dat de trend zo overeenkomt.

Ons verhaal = ons perspectief
Ons eigen, unieke verhaal bepaalt ons perspectief, bepaalt hoe wij kijken naar anderen. Als we naar een plaatje kijken, verwerken we visueel objectief dezelfde informatie, maar we geven er allemaal op een andere manier betekenis aan. Dat illustreert Scheepers met een filmpje: in het filmpje zie je twee driehoeken, een grotere en een wat kleinere. Ze maken een aantal bewegingen om en met elkaar heen. Objectief gezien hetzelfde, maar vraag tien mensen wat ze zien, en ze zullen allemaal iets anders zeggen. Scheepers zag een moeder wat een verlegen kindje een duwtje geeft de wijde wereld in, direct te lieren aan haar eigen ervaringen als moeder. Maar hondeneigenaren zien er vaak een puppyspel in, enzovoorts. Bottomline: het is maar net wat je zelf hebt meegemaakt wat je op deze driehoeken projecteert.

Hoe houdbaar is de dichotome DSM?
Alles is in de psychiatrie de afgelopen jaren steeds sterker op de ‘diagnosebijbel’, de DSM gebaseerd. Maar in de DSM zit niets van de variatie van hoe mensen in werkelijkheid zijn. Het lijstje eigenschappen die Scheepers aan het begin van haar lezing noemde, vormen de kerneigenschappen van stoornissen in de DSM. Ze concludeert: ‘Er staat geen stoornis in de DSM waarvan de essentie, de kerneigenschap niet op een bepaalde manier een functie heeft’. En in de DSM staat bovendien niets over de omgeving of de interactie ‘En al helemaal niets over betekenis’, eindigt Scheepers.

De meetbaarheid van een persoon
‘Wat meten we eigenlijk als we een depressie vragenlijst afnemen? We vragen naar de subjectieve belevingen van mensen en weten niet welke objectieve werkelijkheid daarachter schuilgaat, áls die er al is. In het plaatje zie je een poes die in de spiegel kijkt, en in de spiegel een leeuw ziet. ‘Als deze poes een leeuwenvragenlijst invult, dan scoort die een tien. Maar niemand weet dan dat het eigenlijk een poes is. Zo zijn er leeuwen die zich leeuw voelen, poezen die zich poes voelen, leeuwen die zich poes voelen en poezen die zich leeuwen voelen. Wie wie is, daar komen we eigenlijk niet achter.’

Een andere kanttekening bij zo’n gedragsobservatielijst die Scheepers heeft: het is een gestolde werkelijkheid. Als je op een feestje bent, scoor je iets anders op die vragenlijst dan als je op je werk bent.

Naast het discutabele aspect van het “objectief” waarneembare, is er ook de vraag wat je communiceert als je zegt dat iemand “iets” (een diagnose) heeft. Wat “heeft” iemand die PDD-nos heeft? Of ADHD? ‘Zeggen we dan niet gewoon: u zit ergens op de curve, iets verder weg van de norm? Wat doet het met mensen die geclassificeerd worden? Met hoe ze kijken naar zichzelf? En ook: hoe de omgeving naar hen kijkt.’ Het voorbeeld dat Scheepers geeft: ‘Zou je je kunnen voorstellen dat een hele goeie vriend van je, die je heel lang kent, die op al je foto’s staat en met wie je heel veel hebt meegemaakt, op een gegeven moment zegt: wist je dat ik een lange tijd geleden in de gevangenis heb gezeten voor moord? Kun jij dan nog naar die foto kijken van die vriend zonder dat erbij te denken? Kun je nog herinneringen oproepen van voor die tijd zonder te denken dat je had kunnen weten dat het een moordenaar was aan bepaald gedrag of een bepaald trekje?’

Concluderend: ‘Uiteindelijk is het heel belangrijk dat we ons realiseren dat we met onze labels, onze etiketten mensen iets in hun identiteit meegeven waar ze soms niet meer vanaf komen’.

De veranderende context
‘Als we stellen dat de context zo belangrijk, dan is er wel iets gaande in de wereld waar we rekening mee moeten houden’, gaat Scheepers verder: ‘De context waarin we leven is in een hoog tempo aan het digitaliseren, we creëren met z’n allen een parallelle werkelijkheid waar we heel veel tijd van de dag ons in begeven. Artificial intelligence neemt een enorme vlucht, de voorspellingen zijn dat ergens in 2060 computers slimmer zijn dan alle mensen bij elkaar. Je vraagt je dan af: Wie staat er op zo’n moment aan het roer?’ Verder gaande op die lijn: ‘Hoe definiëren we onszelf eigenlijk in 2050, als we dan een digitale tweeling hebben waar we iedere beslissing op uit kunnen proberen voordat we ‘m definitief nemen? Moeten we onszelf daar niet meer in verdiepen en wat dat gaat betekenen voor onze identiteit en onze psyche in de toekomst?’

Versnelling vraagt om verbinding en samenwerking
Waarom Scheepers die vraag opwerpt? Het punt dat ze wil maken, is dat ‘die gigantische digitale versnelling vraagt om verbinding en samenwerking’. Essentieel zelfs, om grip te houden op onszelf en de werkelijkheid. Op alle lagen ziet ze die samenwerking: micro-, meso- en macroniveau.

Op microniveau begint dat voor Scheepers in de spreekkamer, voor leraren in de klas, samen prachtig ploeteren. Daar verstaat ze onder het samen begrijpen wat er aan de hand is, waarom iemand ontregeld is, wat daarin een rol heeft gespeeld. In het UMC Utrecht is dat uitgewerkt tot wat de ‘netwerkintake’ heet, een model/methode om een intakegesprek te voeren en te visualiseren. Er wordt gezocht naar krachtbronnen en bottlenecks in iemands leven. Dat eindigt altijd met de vraag: Wat kunt u zelf en wat kan de professional daaraan toevoegen? Op Psynet is deze intake (gratis) te downloaden.

Verhalenbank
Daarnaast is de Verhalenbank opgericht uit de overtuiging dat niet de klachten of symptomen in de psychiatrie centraal moeten staan, maar het verhaal. Scheepers licht toe: ‘Het is een database waarin verhalen ‘gedoneerd’ kunnen worden van patiënten, naasten of professionals om te willen begrijpen welke kennis er in die verhalen verscholen zit die nu in de zorg te weinig gebruikt wordt’.

In de analyses van de verhalen uit de Verhalenbank waar Scheepers bij betrokken is, bleek dat het eigenlijk altijd gaat over persoonlijke worstelingen en dat dat hele verschillende thema’s beslaat, maar ook dat die verhalen gekleurd worden door de ideologie die mensen aanhangen: hoe mensen kijken naar mentale problemen, welke opvattingen ze hierover hebben. Zien ze dat als zwakte, ziekte of bijvoorbeeld dat ze slachtoffer van de samenleving zijn? En dat kan leiden tot interpersoonlijke conflicten, omdat patiënten met een bepaald doel hun verhaal aan een toehoorder vertellen, een kind in de klas vertelt z’n verhaal aan de leraar ook met een bepaalde intentie. Het doet kortom een appèl op de toehoorder.

De conclusies die Scheepers hieruit trekt zijn:

  • Waar iemand mee worstelt leidt tot een verlangen naar een specifieke vorm van erkenning
  • Als die erkenning wordt gegeven kan iemand zich ontworstelen en ontwikkelen
  • De verhalen waar de verteller toegang toe heeft kunnen helpen of tegenwerken om die erkenning te krijgen

Een netwerkintake zou ook in de klas toegepast kunnen worden, stelt Scheepers. ‘Samen met kinderen, misschien wel hele klassen, kijken naar wat er gebeurt. Wat zijn de bronnen, de factoren die een rol spelen?’

Op mesoniveau is er volgens Scheepers ook een verandering nodig die gaat over het ombuigen van ketens – zoals dat vaak in de zorg georganiseerd is – naar netwerken. Met netwerken verwijst Scheepers naar een integrale, holistische kijk op een probleem of een individu en een gezamenlijke aanpak om dat probleem op te lossen (een voorbeeld is ons Whole Child Development programma, een aanpak de waarde van alle dimensies van menselijke ontwikkeling adresseert). Daarbij stelt Scheepers zichzelf de vraag welke vaardigheden er nodig zijn om in netwerken te werken? Onder meer dat je niet alleen vanuit je eigen expertisegebied een probleem benadert, maar ook openstaat voor andere perspectieven en dat samenwerken daarin essentieel is.

Leren we deze vaardigheden aan kinderen in de klas? Of zijn we gericht op individuele output? De vraag op deze manier stellen, is ‘m ook beantwoorden. Scheepers: ‘Ik ben natuurlijk geen docent, maar ik zie wel veel kinderen met hun ouders bij mij op de poli, die vragen of hun kind een bepaalde diagnose hebben?’ Scheepers denkt dan: Waar wordt nu het probleem gelegd? En hoe komt het dat dit kind buiten de boot valt? Dat gaat dan heel vaak over prestaties, met de lessen, de output, de Cito scores die verwacht worden. ‘Als we daar te veel en vaak in doorschieten, dan vergeten we dat de vaardigheden die nodig zijn om in de toekomst samen te kunnen werken, te weinig aandacht krijgen’, is haar denken.

Collectieve intelligentie
‘Prestatie gaat over weten, en weten gaat over een fixed mindset. En als we mensen te veel een fixed mindset aanleren, dan ontnemen we ze de mogelijkheid om een growth mindset te ontwikkelen.’ Zoals wel vaker wordt bepleit, vindt ook Scheepers dat het onderwijs veel meer ingericht moet worden op het ontwikkelen van een growth mindset, waarin het leren en het proces centraal staan. ‘Dan ontstaat wat ik noem collectieve intelligentie.’ In tegenstelling tot individuele intelligentie, waarin de expert weet hoe het zit, stelt de collectieve intelligentie dat iedere vorm van kennis een bepaalde waarde heeft, helemaal als je die samenvoegt. De pedagogiek biedt daarvoor een mooi kader.

Tot slot gaat Scheepers in op het macroniveau. ‘Wij leven allemaal op dezelfde aardbol en dat is de werkelijkheid, maar je kunt op verschillende manieren naar die werkelijkheid kijken. Maar het zijn slechts perspectieven en pas als je ze bij elkaar brengt, ga je samen co-creëren en samen oplossingen vinden.’ Complexe materie, kan je alleen met elkaar begrijpen stel ze: ‘Menselijk gedrag, de menselijke psyche, maar ook het onderwijs zijn complexe settings, en die moet je samen begrijpen. In dialoog sessies, waarin iedereen gelijkwaardig meedoet.’

Maatschappelijke opdracht
Of het vanuit de zorg, de psychiatrie of het onderwijs is, een kernwoord in onze maatschappelijke opdracht is inclusie. Aan de hand van een aantal bolletjes met daarin ‘poppetjes’ laat Scheepers zien hoe de ontwikkeling binnen de psychiatrie is geweest met betrekking tot deze inclusie: eerst stonden de patiënten buiten de maatschappij, de stadspoorten (exclusie), daarna werden mensen verzorgd in zogenaamde ‘dolhuizen’, maar ze moesten wel uit het zicht blijven (separatie). In de jaren zeventig werden GGZ instellingen en inrichtingen ín de stad gebouwd, zodat mensen die daar kwamen er meer bij hoorden (integratie). Nu zitten we volgens Scheepers in de fase van de aanpassing, we proberen mensen te empoweren en vaardigheden aan te leren zodat ze mee kunnen doen in de ratrace die we zelf gecreëerd hebben. ‘Maar’, stelt ze, ‘echte inclusie ontstaat natuurlijk pas als iedereen op zijn eigen manier en in zijn eigen tempo mee kan doen.’

Gelijkwaardigheid is niet hetzelfde als gelijkheid, terwijl die termen vaak wel door elkaar worden gebruikt en met elkaar verward worden. Het plaatje van de drie personen illustreert dat heel helder en Scheepers licht dat toe. Je ziet drie poppetjes van verschillende lengte achter aan hek. Gelijkheid zou in dit geval betekenen dat iedereen recht heeft op eenzelfde krukje. Maar dan kan het kleinste poppetje nog steeds niet over de schutting kijken. Iedereen snapt dat dat niet eerlijk is, en daarom worden er indicaties bedacht wanneer iemand recht heeft op krukje, zoals te zien op het middelste plaatje. Maar gelijkwaardigheid ontstaat pas wanneer je de schutting weghaalt en iedereen op zijn eigen manier naar de wedstrijd kan kijken. ‘De vraag die we onszelf moeten stellen, is: Waar staat die schutting voor?’

Breuklijnen
De thema’s die in het verhaal van Scheepers worden aangeraakt leiden in de GGZ, de zorg en van wat Scheepers kan inschatten ook in het onderwijs, tot breuklijnen. Een verschuiving in het denken over of je wel of geen ziekte hebt (dichotoom) naar het denken in de functie van een eigenschap waarbij mensen in het midden, maar sommigen ook in de uitersten zitten daarvan (dimensionaal). Een logisch aspect van het denken in variatie, die goed is voor de groep, alhoewel niet altijd gemakkelijk voor het individu wat in die uitersten zit. De overige verschuivingen die ze signaleert zijn:

  • Van objectief/meetbaar naar relaties/betekenis
  • Van groei naar kleinschalig
  • Van prestatie naar proces
  • Van snelle technologie naar trage ontmoeting
  • Van individuele excellentie naar collectie intelligentie
  • Van fixed mindset naar growth mindset
  • En van macht naar tegenmacht

Tipping point
Als systemen te veel macht krijgen en uitdijen, dan is er tegenmacht nodig om die systemen te doorbreken en naar een nieuw normaal te komen. Van een hoogleraar veranderkunde, heeft Scheepers het volgende begrepen: Als je iets gaat veranderen, dan is dat heel erg taai en zwaar. Dat komt doordat je een bal de berg op aan het duwen bent. Dat heet het Sisyphus effect: alle krachten zijn eigen tegengesteld gericht. Zelfs als je bijna op het puntje van de berg bent, kan je weer terug naar af storten als je de bal dan loslaat. Dus je moet ook als je heel dichtbij het topje van de berg bent, niet opgeven. Pas als je boven op de berg bent, rolt de bal als vanzelf de andere kant op en ontstaan er nieuwe principes en een nieuw paradigma. Om dat tipping point te bereiken, is dus massa nodig: hoe meer mensen duwen tegen de bal, hoe groter de kans wordt dat je boven op die berg komt en het veranderpunt bereikt.

Als het over haar eigen ‘strijd’ gaat, vragen mensen weleens aan Scheepers hoe ze het volhoudt. Dan antwoordt ze: ‘Door achterom te kijken en te denken, daar komen we vandaan, daar willen we niet naar terug, dus gewoon blijven duwen!’ En dan eindigt ze met een wedervraag: Hoe draag jij bij aan het bereiken van het tipping point?

Nagesprek
Na de lezing van Floortje, hield Nivoz-collega Leone de Voogd nog een nagesprek met Erwin Bolt, schoolleider van obs De Globe in Amsterdam en Koen Ottenhof, biologiedocent aan het Joke Smit College in Amsterdam. Het verslag van dat gesprek kun je lezen door op deze link te klikken!

Reacties

1
Login of vul uw e-mailadres in.


Yolanke Groeneveld
2 jaar en 10 maanden geleden

Beste redactie,
Een week later denk ik nog met een warm gevoel terug aan de waardevolle NIVOZ onderwijsavond met Floortje Scheepers. Wat zij verwoordt is precies hoe ik over het onderwijs denk.
School zie ik als veel meer dan kennisoverdracht. Ik wil ook graag, dat kinderen zichzelf kunnen zijn, hun kwaliteiten en hun krachten kennen, zodat ze met zelfvertrouwen de toekomst tegemoet gaan. Ze leren dat ieder uniek is en ieder zijn eigen grenzen mag aangeven. Zo leren ze zichzelf en elkaar te respecteren en in oplossingen te denken waarbij ieder zich gezien voelt. Ze leren dat er meerdere perspectieven zijn in elke situatie. Er is geen normaal, dus ook geen afwijken van het normale.
Floortje Scheepers vertelt, dat zij als psychiater veel kinderen voorbij ziet komen die een ‘label’ nodig hebben voor tijdsverlenging bij toetsen. Ze vraagt zich terecht af, waarom die tijdsdruk niet wordt weggehaald.
Op school doen we niet aan tijdslimiet voor toetsen. We willen weten wat het kind kan. Wel noteren we als het extreem lang over een toets doet. Het gesprek hierover met het kind geeft veel informatie. Ik zeg ook altijd: “ Ik weet allang wat je kan en waar je hulp bij nodig hebt.” Ik zie een toets als een momentopname. De toets is voor mij vooral even een neutrale blik om te kijken of het klopt met het beeld wat ik zelf al had. Soms zie je nog beter wat het kind nodig heeft. Soms is een kind zo gespannen voor de toets, of zit er iets anders dwars, dat de score niet alleszeggend is. Door de coronagelden hebben we nu gelukkig de boventallige medewerkers, waardoor er ruimte is ontstaan om met het kind in gesprek te gaan.
In mijn opleiding tot kindercoach heb ik veel handvatten gekregen om in gesprek te gaan met de kinderen. Hoe meer ik vragen stel uit ‘onwetendheid’, hoe meer ruimte het kind krijgt zijn verhaal te doen. Zodra ik invul, ontneem ik die kans.
Maar een vraag is wel blijven hangen: wel of niet een onderzoek, wel of niet die label? Er zitten altijd twee kanten aan.
Een diagnose kan stigmatiseren: Het kind kan zich naar de diagnose gaan gedragen. Maar een diagnose kan ook duidelijkheid geven en richtlijnen wat het kind nodig heeft in zijn leerproces.
Als moeder van een gezin met autisme heb ik echter ook ervaren, dat het kinderen lucht kan geven. Zij wisten als kind al veel langer, dat zij in bepaalde situaties anders reageren dan andere kinderen. Ik heb me wel vaak afgevraagd of ik de term ‘autisme’ had moeten laten vallen. Er is bij veel mensen zo’n eenzijdig beeld hiervan. In moppen of in cabaretvoorstellingen valt deze term altijd op een pijnlijke manier van iemand omschrijven.
Een label kan erkenning geven voor de prikkelgevoeligheid die het kind ervaart, of maakt ons bewust van een andere verwerking van informatie. Psycho-educatie voor dyslexie vinden we inmiddels ook gewoon. Het gaat om de aansluiting op de hulpvraag.
Als we in gesprek blijven met ieder kind, dan ontdekken we dat het kind zelf de oplossing in zich draagt. Daarmee kunnen we ieder kind een goede basis meegeven, waar ze de rest van hun leven plezier van hebben.
Ik realiseer me ook voor de school van die wijk in Amsterdam, waar er veel achterliggende problematiek is, dat lesgeven lastig kan zijn. Hoe waardevol is het dan om dit gegeven juist in de lesprogramma te stoppen. En de opmerking “ we kunnen in groep 6 toch kwalijk kinderen de rekenstof van groep 5 aanbieden?” Ik dacht eigenlijk “ waarom niet?”. Veel lesstof is herhaling en je kan maar het beste aansluiten op het niveau van het kind en dan selectief met het lesmateriaal omgaan. Want als je de kinderen steeds overvraagt en aanspreekt op wat ze nog niet kunnen, dan missen ze dat zelfvertrouwen in wat ze wel kunnen. En dat blokkeert het leren en zorgt voor compensatie via het gedrag. Het vraagt van ons om creatief na te denken hoe we ieder kind op zijn/haar niveau kunnen bedienen.
En helemaal mee eens: kleinere groepen in het basisonderwijs. Maar nog liever: een extra paar handen. Dat geeft je de mogelijkheid om even een kind apart te nemen, of in een klein groepje. Even dat moment, waarbij je kan aansluiten bij hun gevoel, zorgt ervoor dat er ruimte vrijkomt om weer nieuwe stappen of zelfs sprongen te maken.
Dus die avond wat voor mij vooral een bevestiging van hoe ik in het onderwijs wil staan.
Maar ook ik heb nog veel vragen.
Yolanke

Login of vul uw e-mailadres in.


Delen:
Op de hoogte blijven?
Schrijf je in voor de nieuwsbrief