Spelen, leren, maken: een jaarthema met vijf onderwijsavonden
Na onze verkenning van het begrip 'volwassenheid' hebben we ons bij NIVOZ in het schooljaar 2018/2019 op de drieslag 'SPELEN, LEREN, MAKEN'. In vijf Onderwijsavonden besteedden we op verschillende wijze aandacht aan deze drie begrippen, die veel met elkaar van doen hebben in een goede onderwijspraktijk. We denken dat we met dit nieuwe jaarthema andermaal de betekenis van het pedagogisch handelen - met alle keuzes die daarbij gemaakt moeten worden - onder de aandacht brengen of houden. Als leraar, schoolleider of in een andere onderwijs- of opvoedrol.
Je leest hier over de achtergrond van het gekozen jaarthema. Ook lees je van alle vijf Onderwijsavonden een terugblik.
3 oktober 2018: Rob Martens (en Marco Mout/Walhallab)
Spel als leermachine
7 november 2018: Amber Walraven (en Henk ter Haar)
Leren door onderwijs te maken.
10 januari 2019: Ellen Klatter (en Ron Bormans
Over de regels en het spel
14 maart 2019: Gijs Scholten van Aschat en Janeke Wienk
Voor magie in spel is samen nodig
12 juni 2019: René ten Bos en Henk Oosterling
Wat staat er op het spel en wat kunnen we ervan maken?
De Onderwijsavonden vonden plaats in het sfeervolle theater Maitland.
Inleiding
‘Leg die telefoon nou eindelijk eens weg en begin eens aan je huiswerk!’ Die verzuchting zullen ouders herkennen, omdat ze het ook wel eens tegen hun kinderen zeggen. Kinderen besteden het liefst uren aan ‘nutteloze’ dingen: aan gamen of aan Youtube-filmpjes kijken. Dat zijn allemaal vormen van spelgedrag, soms actief en soms meer passief, en tegenwoordig ook nog eens veelal digitaal.
Spel tooit zich doorgaans in de kleren van nutteloos, leuk, doelloos en grappig. Het gaat nergens om. Het is maar een spel. In onderwijs en opleiding worden ‘spelen, leren en maken’ daarom strikt onderscheiden. Leren en maken zijn ‘intentioneel’ en hebben altijd een doel. Spelen is gratuit, zonder doel, om niet. En als we dan toch gaan gamen op school, dan heet het plots ‘serious gaming’. De begrippen worden in hun betekenis bijna in tegenstelling gebracht: ‘leren’ hoeft niet leuk te zijn, spelen is iets dat je voor je plezier doet. De praktijk van het onderwijs is hieraan zo gewend geraakt dat het zicht op een belangrijke manier hoe (jonge) mensen leren en zich ontwikkelen, verloren lijkt te zijn gegaan.
Steeds meer onderzoek laat zien dat ‘spelen, leren en maken’ in de ontwikkeling van een mens samengaan. De intrinsieke motivatie om een uitdaging aan te gaan is het meest sprekend aanwezig in spel. Om die reden kun je spel de krachtige motor onder leren noemen. Juist omdat het ‘maar een spelletje is’ en het ‘nergens om gaat’ durf je dingen te proberen. Met een ‘playful mind’ leer je het meest en ben je het meest creatief.
Spel en pedagogiek
Spelen doe je voor je plezier. Het is vrijwillig, een zelfgekozen uitdaging, het heeft een open perspectief, het is jouw keuze voor deze regels, het daagt uit grenzen te verleggen en hindernissen te overwinnen. Daardoor leer je jezelf kennen en vertrouwen. Spelen vraagt vindingrijkheid, maar in samenspel ook inlevingsvermogen, perspectief nemen en consensus zoeken. En wat pedagogisch essentieel is: het resultaat is (mede) door jouw toedoen tot stand gekomen, jij bent mee verantwoordelijk.
Dat is echter niet hoe het onderwijs door veel leerlingen en studenten ervaren wordt. Hun houding wijst meestal op extrinsieke motivatie, van: ‘vertel me maar wat ik moet doen’. Het lijkt in niets op de enorme motivatie die kinderen hebben als ze spelen, bijvoorbeeld gamen. De vraag is dus: Is het mogelijk die twee bronnen van motivatie beter te verbinden? Dat is niet eenvoudig.
Motivatieonderzoek
Motivatieonderzoek leert dat wanneer we de essentie van spel didactisch accepteren en benutten, motivatie én prestatie in onderwijs belangrijk verbeteren. Daarvoor is het nodig om ruimte te laten aan nieuwsgierigheid, aan het onwillekeurige, en aan de keuze van uitdaging. Een voorschrijvende en controlerende instructie en didactiek vernauwen gemakkelijk het cognitief-motivationele perspectief van een leerling of student. Het spelkarakter wordt hier aan het leren ontnomen en daarmee de belangrijkste bron van motivatie.
In termen van de pedagoog Biesta: in onderwijs is meer aan de orde dan socialisatie (aanpassing). Pedagogisch gezien is de vraag aan de orde hoe we naast deze socialisatie de benodigde ruimte kunnen laten aan persoonsvorming (of subjectivatie). Hoe kunnen we leerlingen een zekere vrijheid geven om zelfgekozen uitdagingen aan te gaan, een eigen, noodzakelijkerwijs unieke (leer)weg te gaan, onzekerheid te verdragen en verantwoordelijkheid te nemen? En dat zijn weer precies kenmerken van spel.
Tegen deze achtergrond is het van belang na te gaan in hoeverre een leerling of student een eigenstandige of autonome plaats in het onderwijsproces heeft. Vanuit spel gedacht wordt het vanzelfsprekend dat leerling én leraar of docent én student samen onderwijs maken, dat wil zeggen met de nodige speelruimte (letterlijk en figuurlijk). Daarin zal het niet altijd duidelijk zijn wie van wie wat leert. In deze ruimte wordt persoonsvorming zichtbaar in het didactisch proces. Dat proces mag dan met recht pedagogisch-didactisch genoemd worden.
Dilemma’s
In toenemende mate wordt geprobeerd ‘spel’ meer in onderwijs op te nemen. Denk aan de Maker movement of aan Hackathons. Maar daarmee tekenen zich ook dilemma’s af. Als spel zelf-bepaald en vrijwillig is, wat doen we doen als we een bepaalde leerinhoud zo belangrijk vinden dat we hem verplicht willen stellen? Lukt het dan nog wel om er een ‘spel’ van te maken? En nog een lastige vraag: als het waar is dat kinderen van nature heel veel willen spelen, en we belemmeren dat op school of thuis met een grote hoeveelheid huiswerk, zou het dan kunnen dat dat negatieve gevolgen heeft?
Kortom, spel is, met zijn schijnbare nutteloosheid, een interessante draad om aan te trekken. Een draad die zo lang wordt dat de bekende natuurkundige Niels Bohr al opmerkte dat het begrijpen van kwantumfysica kinderspel is vergeleken met het begrijpen van kinderspel.
Delen: