Stichting Nivoz logo
Sterkt leraren, schoolleiders en betrokkenen bij de uitvoering van hun pedagogische opdracht

Nivoz platform hetkind

Pedagogisch bewegingsonderwijs

24 augustus 2023

Zou traditioneel onderwijs iets kunnen leren van de pedagogiek en didactiek van meer directe en fysieke vormen van onderwijs? Onderwijs dat niet via een boek of scherm gaat, maar zich concreet voltrekt in het betreffende moment? Op zoek naar aanknopingspunten zocht lerarenopleider Jelle Ris contact met voormalig lerarenopleider bewegingsonderwijs Jaap Kleinpaste, die hij kende van zijn mooie artikelen over zijn vak. Met Jaap sprak hij over de unieke pedagogische dimensie van bewegingsonderwijs.

Recentelijk spraken NIVOZ-redacteur Rob van der Poel en ik met onderwijsonderzoeker Floor Basten. Dat gesprek is te luisteren in deze podcast. Floor benadrukt de waarde van meer buiten-, fysieke en directe vormen van onderwijs. Zij ziet leren als iets dat ontstaat door complexe interacties. In de theaterlessen van Tjoerd Zweije, waarin een groep leerlingen een gezamenlijke improvisatieperformance uitvoerde, leken deze aspecten terug te komen. Zou traditioneel onderwijs iets kunnen leren van de pedagogiek en didactiek van meer directe en fysieke vormen van onderwijs? Onderwijs dat niet via een boek of scherm gaat, maar zich concreet voltrekt in het betreffende moment? Op zoek naar aanknopingspunten zocht ik contact met voormalig lerarenopleider bewegingsonderwijs Jaap Kleinpaste, die ik kende van zijn mooie artikelen over zijn vak. Met Jaap sprak ik over de unieke pedagogische dimensie van bewegingsonderwijs.

Welke rol speelde pedagogiek voor jou als docent en lerarenopleider bewegingsonderwijs?
Aan het begin van mijn carrière werkte ik op een technische school, het huidige praktijkonderwijs. Daar werd bewegingsonderwijs meer als bijzaak beschouwd. Ik merkte al gauw dat het traditioneel kwalificerende aspect van het vak, zoals ‘hoe vaak gooit de leerling raak?', voor mij geen drijfveer was. Ik was nieuwsgierig naar de drive en het verlangen van de leerling.  Ik interesseerde me ervoor wie zij wilden zijn en worden en hoe ik daar vanuit de eisen van het vak aan zou kunnen bijdragen. Daarom voerde ik tussen de bedrijven door gesprekjes met mijn leerlingen, om met hen in contact te komen. Sindsdien staat in mijn onderwijs de relatie met mijn leerlingen centraal.

Later op de Calo gaf ik jarenlang les aan de eerstejaars. Ik gaf ze spel, didactiek, filosofie, yoga en begeleidde hun stages. Ik zag mijn studenten zo’n 15 uur per week. Een enorm rijke en mooie uitgangspositie. Ik ben mijn rol gaan zien als co-creator van het onderwijsproces, om samen met mijn studenten hun leraarschap te onderzoeken en te ontwikkelen. Vertrouwen is hierin een sleutelbegrip. Bewegingsonderwijs legt kwetsbaarheden bloot en daar moeten zowel studenten als docenten mee dealen, zowel in ons opleidingsonderwijs als in het onderwijs dat onze studenten verzorgen voor hun leerlingen.

De studenten waren meestal vooral bezig met het maken van technisch goede lessen. Dat er ook een klas kinderen aan de les zou deelnemen vergaten ze nog weleens. Terwijl het leren omgaan met verschillende deelnamemotieven en niveau- en motivatieverschillen tussen leerlingen mijns inziens veel belangrijker en moeilijker is. Dus hier hadden we het veel over. Ik liet mijn studenten zo veel mogelijk scenario's voor hun lessen doordenken, tot aan het maken van groepjes toe. Andere zaken die ik uitdroeg waren het belang van speelruimte in lessen, zowel in de relatie als in de uit te voeren taken, het belang van plezier en uitdaging, het belang van dienstbaarheid naar leerlingen toe, en ook dat het belangrijk is dat de leerlingen onderling goed met elkaar om leren gaan. 

Er is een groot verschil tussen kinderen bezighouden of ze ook echt wat proberen aan te leren

Wat vonden studenten verder meestal lastig?
Als ik hen vroeg ‘wat wil je leren?’ kwamen de meeste studenten niet verder dan het uitvoeren van een werkvorm of spel, vaak dicht bij hun eigen affiniteit. Ik probeerde ze in hun stage te stimuleren om meer te experimenteren. De studenten liepen in het eerste jaar stage in groepjes van zes. De meeste studenten met enige leservaring vonden dat maar niks en wilden liever individueel lesgeven en laten zien wat ze al konden. Wij vonden het belangrijk de studenten echt te leren samenwerken. De studenten voerden groepjeslessen uit met vier activiteiten, waarbij zij wisselend de rol hadden van centrale lesgever, lesgever op een activiteit of observator. Zo observeerden ze de dynamieken tussen hun lesgevende medestudenten en de groep kinderen. Zo leerden ze bijvoorbeeld dat lesgeven niet hetzelfde is als leidinggeven aan sportactiviteit. Er is een groot verschil tussen kinderen bezighouden of ze ook echt wat proberen aan te leren. Of, nog een stap verder, de leerlingen begeleiden en ruimte geven om met zelfgekozen activiteiten aan de slag te gaan. Als ik een groep aan het werk had gezien, bespraken we dat samen na. Dan was er ruimte om elkaar te bevragen, feedback te geven en de lessen aan theorie te verbinden. Het was een mooie manier om ze geleidelijk in te voegen in het prachtige werkveld van het bewegingsonderwijs.

Hoe sturend was de opleiding en welke speelruimte hadden docenten en studenten?
Binnen onze opleiding was naast de vakken en de leerdoelen de relatie belangrijk. Hoe kan de student ervoor zorgen dat elk kind gezien wordt? Hoe krijgt een student er gevoel voor wat bewegingsonderwijs oproept bij elk kind? Hoe leren ze contact te maken met hun leerlingen? Contact maken kun je niet afdwingen en vraagt om fijngevoeligheid. Naar onze studenten hadden wij ook een open houding. In hun leerproces stond de vraag ‘wat past bij jou?’ centraal. We droegen ze niet eenzijdig iets op dat ze moesten doen. Binnen de speelruimte van de verschillende vakken moesten zij zelf hun “innerlijke drive” vinden. Over onze pedagogische aanpak waren we open en transparant. Als opleidingsdocenten waren we er open over dat we zelf ook telkens moesten nadenken over onze keuzes.

Welke toon willen we eigenlijk aanslaan naar onze leerlingen? Zijn we echt overtuigd van wat we zeggen?

Omgaan met de ander en elkaars fysieke en sociale verschillen is essentieel voor bewegingsonderwijs. Het gedachtengoed van de Franse filosoof Emmanuel Levinas, gebaseerd op ‘het gelaat van de Ander’, is daarbij ons uitgangspunt. Dat gaat over het appel dat de ander, een leerling bijvoorbeeld, op ons doet, en de verantwoordelijkheid om er echt voor een ander te zijn. Zo kwamen er allerlei fundamentele vragen aan bod. Wie zou er eigenlijk naar wie moeten luisteren bij ons vak en wanneer en waarom? Welke toon willen we eigenlijk aanslaan naar onze leerlingen? Zijn we echt overtuigd van wat we zeggen? Waartoe geven we bewegingsonderwijs? Wanneer doe je dat goed? En wat is eigenlijk goed bewegingsonderwijs? We vonden het belangrijk dat de studenten hun eigen drijfveren en overtuigingen konden ontdekken en  goed leerden kennen.

Waar gaat bewegingsonderwijs voor jou over?
Bewegingsonderwijs is bij uitstek een vak dat leerlingen de kans biedt om volwassen in de wereld te willen leren bestaan. Dat aspect van het vak wil ik mijn studenten meegeven, daar zit mijn passie en enthousiasme. Ook hoop ik dat mijn studenten echt open en aandachtig leren te zijn voor hun leerlingen. Ik gun ze de rijkdom van alle ontmoetingen met kinderen die bewegingsonderwijs biedt. Wat ik ook prachtig vind, is dat bewegingsonderwijs fysiek, cognitief en affectief is. Daarbij gaat het ook over het leren kennen van en omgaan met de grenzen van het eigen lichaam, en dat van anderen. Je ontmoet bij bewegingsonderwijs de ander echt, want je bent op elkaar aangewezen. Er is dus sprake van een afhankelijkheidsrelatie, of je de ander nu persoonlijk waardeert of niet. Maar ook het leren omgaan met winst en verlies vind ik heel waardevol. En als een van deze zaken weerstand oplevert, kan je het hier tijdens de les met een leerling tussendoor even over hebben, of je legt de les stil voor een mooi groepsgesprek. Bewegingsonderwijs is een vormend vak bij uitstek, waar niemand zich kan verstoppen.

Wat zouden andere vakken volgens jou van bewegingsonderwijs kunnen leren?
Ik denk dat elk vak gebaat zou zijn bij goede groeps- en samenwerkingsopdrachten met daadwerkelijke onderlinge afhankelijkheid. Opdrachten die samenwerking stimuleren en afdwingen en waarbij de  leerlingen verantwoordelijkheid leren nemen. Echt leren samenwerken is hartstikke moeilijk, maar de houding die het oplevert is enorm waardevol. Meer traditioneel onderwijs kan de neiging hebben vooral geïsoleerde trucjes aan te leren ten behoeve van opgelegde kwalificatie-eisen. Ik vind het bijvoorbeeld mooi als leerlingen bij rekenonderwijs het plein moeten opmeten en de leerkracht hen uitdaagt dat op verschillende manieren te doen. Dat biedt natuurlijk ook waardevolle differentiatiemogelijkheden. De overeenkomst met bewegingsonderwijs zou dan zijn dat het resultaat van het onderwijs dichter bij het hier en nu komt, zonder tussenkomst van een schrift of boek. Samen kunnen de leerlingen dan een theorie met een "kleine t" formuleren, om deze te toetsen aan de theorie met een "grote T" uit de boeken. De leerinhouden worden zo meer reëel. Volgens mij is een van de essenties van bewegingsonderwijs dat het resultaat altijd concreet en reëel is en direct zichtbaar is in het moment. Ook denk ik dat elk vak in meer of mindere mate te verbinden is aan ons lichaam of onze directe omgeving. Zo kunnen we via ons lichaam op concrete wijze in contact blijven met de wereld en de leerstof. Daarnaast zijn er ook nog allerlei meer modieuze trends die beweging en cognitie aan elkaar koppelen, zoals lichamelijk activerende werkvormen, bewegend leren om stof te verinnerlijken of automatiseren, en energizers (korte fysieke spelactiviteiten) om het hoofd leeg of scherp te maken. Deze trends zijn naar mijn mening niet altijd verrijkend of betekenisvol.

Ik gun het leerlingen vooral dat hun leraren zich buiten de gebaande paden durven te begeven om samen met hun leerlingen onderwijs te maken

Ik gun het leerlingen vooral dat hun leraren zich buiten de gebaande paden durven te begeven om samen met hun leerlingen onderwijs te maken. Lerarenopleidingen moeten natuurlijk allereerst aandacht hebben voor pedagogiek, methodiek en didactiek, waarbij het relationele aspect van het onderwijs veelal een ondergeschikte rol heeft. Het is een uitdaging om te onderzoeken of (opleidings)onderwijs niet buiten de gebaande paden kan. Ik gun de wereld relationeel onderwijs, gericht op samenwerken, samen onderzoeken en tegelijkertijd samen leren leven. Wat dat betreft ben ik fan van John Dewey en hou ik van onderwijs waarin de ervaring centraal staat.

Jelle Ris is co-auteur van het boek Wereldgericht onderwijzen - Biesta in praktijk dat in juli 2021 uitkwam. Jelle was zestien jaar docent in het voortgezet speciaal onderwijs in Rotterdam-Zuid. Tegenwoordig is hij lerarenopleider aan de Thomas More Hogeschool en de Willem de Kooning Academie.

Reacties

0
Login of vul uw e-mailadres in.


Er zijn nog geen reacties
Delen:
Op de hoogte blijven?
Schrijf je in voor de nieuwsbrief