Longread na zien van Schooling the world: ’De wereld is onbekend geworden, een vreemde plek. Wat betekent dat? En wat doen we eraan?
17 december 2024
Rob van der Poel bekeek Schooling the world, de documentairefilm uit 2010 die Floor Basten in haar essay opvoert. Het geeft een verpletterend beeld van het westers (koloniaal) denken waar het schoolsysteem en het leren zoals we dat tot op de dag van vandaag kennen nog steeds van doordrongen is. Niet alleen in India (zoals de film toont), maar all over the place. Met alle gevolgen van dien. Van regisseur Carol Black is een aantal ‘long reads’ verschenen die juist ook op het einde van het jaar – in een stille periode - tot bezinning leidden. On the Wildness of Children is om die reden vertaald. ‘De revolutie zal niet in het leslokaal plaatsvinden. Om de wereld te kennen, moet je in de wereld leven.’
Carol Black (1958) is een Amerikaanse schrijver en filmmaker. Ze studeerde onderwijs en literatuur aan Swarthmore College en UCLA, en verliet na de geboorte van haar kinderen de entertainmentindustrie om betrokken te raken bij de beweging voor ont-scholing en alternatief onderwijs om onafhankelijke non-profit-films te maken. Schooling the World: The fellow White Man’s Last Burden, gaat over de impact van institutioneel onderwijs op kleinschalige samenlevingen.
On the Wildness of Children
‘In wildness ligt het behoud van de wereld.’ Filosoof Henry David Thoreau zegt het in de klassieker 'Wandelen. Op zoek naar de verloren natuur’ en Jack Turner vraagt zich in zijn voortreffelijke essaybundel The Abstract Wild af hoeveel van ons enig idee hebben wat het betekent. Mensen interpreteren het citaat vaak verkeerd, benadrukt Turner, als ‘in wildness ligt het behoud van de wereld’. Maar Thoreau zei niet dat het behoud van wildness de wereld in stand houdt, hij zei dat wildness in zichzelf zorgt voor leven.
Wat betekent dit? Turner heeft in Thoreau’s ‘Fact-book’ een verwijzing gevonden naar het woord ‘wild’ als het voltooid deelwoord van willen, eigenzinnig. ‘Het wilde’ is dus het eigenzinnige, datgene wat leeft vanuit zijn eigen intrinsieke aard in plaats van te buigen voor een of andere extrinsieke kracht. Maar we zijn ook in de war, zegt Turner, over wat Thoreau bedoelde met ‘de wereld’. Tegen het einde van ‘Wandelen’’ zegt hij: ‘Er moet ons worden verteld dat de Grieken de wereld κόσμος, Schoonheid of Orde, noemden. Maar we zien niet duidelijk waarom ze dat deden, en we beschouwen het op zijn best alleen als een merkwaardige filologische kwestie. Ons moderne woord is kosmos, en de meest recente filologische studies suggereren een betekenis van harmonieuze orde.‘
Dus in de breedste zin van het woord kunnen we zeggen dat Thoreau’s ‘In wildness ligt het behoud van de wereld’ gaat over de relatie van vrije, eigenzinnige en zelfbepaalde ‘dingen’ met de harmonieuze orde van de kosmos. Thoreau beweert dat het eerste het tweede in stand houdt.
Oké dan. Dus wat betekent dat? En wat doen we eraan?
Aan het begin van de twintigste eeuw waren onderwijstheoretici heel open over het feit dat zij scholen ontwierpen met als doel kinderen ‘aan te passen’ aan de nieuwe (industriële) orde. Kinderen moeten hun ‘woeste’ wildness kwijtraken, zo hielden deze pedagogen vol, ‘en ‘beschaafde’ gewoonten ontwikkelen, zoals stiptheid, gehoorzaamheid, ordelijkheid en efficiëntie.
Zoals Ellwood P. Cubberley, decaan van de Stanford University School of Education, het in 1898 verwoordde:
‘Onze scholen zijn in zekere zin fabrieken, waarin de grondstoffen – kinderen – tot producten moeten worden gevormd. De specificaties voor de productie komen voort uit de eisen van de beschaving van de 20e eeuw, en het is de taak van de school om zijn leerlingen volgens de vastgelegde specificaties te vormen.’
In de hoofden van de architecten van het moderne onderwijs waren ‘het kind’, ‘de wilde’ en ‘natuur’ homologe concepten. Ze vertegenwoordigden allemaal iets dat intrinsiek corrupt, beestachtig en ongevormd was. ‘De natuur’, zei William Torrey Harris, Amerikaans commissaris voor onderwijs van 1889 tot 1906, ‘is de polaire anti-these van de mens als geest’.
Hij legt uit: ‘Uit de wilde staat stijgt de mens op door voor zichzelf een nieuwe natuur te maken, de een boven de ander. Hij realiseert zijn ideeën in instellingen en vindt in deze ideale werelden zijn echte thuis en zijn ware aard.’
Met andere woorden, het doel van school was om kinderen uit hun natuurlijke staat te ‘verheffen’ - die volgens Harris ‘volkomen verdorven’ was - en hen op te leiden om hun plaats in te nemen in het grote project van de mens die de (materiële) wereld voor zijn gebruik ondergeschikt maakt. Zoals Harris uitlegt: ‘De naties en volkeren van de wereld staan hoog of laag in rang, afhankelijk van de mate waarin zij dit ideaal van de mensheid hebben gerealiseerd. Culturen die de zaken niet op deze manier zagen, werden geconfronteerd met een keuze: 'onze cultuur absorberen en intellectueel productief worden, of uitsterven. Dit is het oordeel dat de Angelsaksen uitspreken over de lagere rassen.'
Culturen die de zaken niet op deze manier zagen, werden geconfronteerd met een keuze: 'onze cultuur absorberen en intellectueel productief worden, of uitsterven.
We zijn vergeten dat dit de oorspronkelijke doeleinden waren van de ‘fabrieksachtige’ instelling waarin de meesten van ons zijn opgegroeid. We spreken over onze vertrouwde schoolervaring alsof deze een integraal onderdeel van de natuur zelf is, een essentieel onderdeel van de menselijke kindertijd. In plaats van over het enorme en uiterst recente experiment op het gebied van ‘social engineering’ dat het in werkelijkheid is.
Maar het verleden is, zoals William Faulkner ooit opmerkte, nooit dood. Het is nog niet eens voorbij. Deze oorspronkelijke doeleinden waren zo effectief ingebouwd in de structuur van het moderne onderwijs – met de onderliggende systemen van uitsluiting, controle, standaardisatie, meting en handhaving – dat ze vandaag de dag zelfs zonder onze bewuste medeweten of instemming worden bereikt.
Ze worden uiteraard niet verwezenlijkt op de manier die de sociale ingenieurs destijds in gedachten hadden. Deze visionaire mannen gingen ervan uit dat de menselijke natuur oneindig kneedbaar was. Kinderen zouden net als elke andere industriële grondstof tot een vooraf bepaald eindproduct worden gekneed en gevormd, met als resultaat: een industriële utopie. Maar ze rekenden niet op de kracht van het instinct van kinderen voor afwijkende meningen.
De ‘wilde geest’ streeft ernaar zichzelf te beschermen zoals een paard onder het zadel dat doet, met duizend strategieën van weerstand, terugtrekking, onoplettendheid en vergeten.
De ‘wilde geest’ streeft ernaar zichzelf te beschermen zoals een paard onder het zadel dat doet, met duizend strategieën van weerstand, terugtrekking, onoplettendheid en vergeten. De kinderen zullen niet doen wat de autoriteiten zeggen dat ze moeten doen, ze zullen niet leren wat de experts zeggen wat ze moeten leren. En voor elke ijverige opgeleide werkbij die we creëren zijn er tien verveelde, resistente, apathische jonge mensen die zijn vervreemd van zowel de natuur als hun eigen geketende harten.
Wanneer we kinderen voor het eerst ‘uit de wereld halen’ en in een instelling stoppen, huilen ze. Vroeger was dat op de eerste dag van de kleuterschool, maar nu is het op steeds jongere leeftijd, soms als ze nog maar een paar weken oud zijn. ‘Maak je geen zorgen,’ zegt de lerares liefjes, ‘zodra jij weg bent, gaat alles goed met haar. Het duurt niet langer dan een paar dagen. Ze zal zich aanpassen.’
En dat doet ze. Ze past zich aan aan een binnenwereld van betonblokken en plastic, van tl-licht en halfgesloten jaloezieën. Sommige kinderen treuren langer dan anderen en staren door de lamellen van de jaloezieën naar de heldere wereld buiten. Sommigen verzetten zich langer dan anderen, stemmen met de aardige leraar af, dwarsbomen haar wanneer ze kunnen, weigeren stil te zitten als ze dat zegt (dit verzet is, zo wordt ons verteld, een ‘stoornis’) en uiteindelijk passen ze zich aan. De sintelblokkenwereld wordt hun wereld. Ze kennen de namen van de bomen buiten het raam van het klaslokaal niet. Ze kennen de namen van de vogels in de bomen niet. Ze weten niet of de maan wassend of afnemend is, of die eetbaar of giftig is. Of dat geluid van de vogels bedoeld is om te paren of om te waarschuwen.
Het is in deze context dat de hedendaagse utopische kruisvaarder voorstelt om ‘eco-geletterdheid’ te onderwijzen. Een vrij kind in de buitenlucht leert de platte stenen waaronder de rivierkreeften zich verstoppen, de nog schaduwrijke poelen waar de grote forellen rusten, de rotsachtige hellingen waar de wilde bessen groeien. Ze leren de patronen in de golven, welke boomtakken hun gewicht zullen dragen, welke twijgen vlam zullen vatten, welke planten doornen hebben.
Een kind op school moet leren wat een ‘boom’ is en hoe logaritmen gebruikt moeten worden om de biodiversiteit te berekenen. De meesten van hen leren het natuurlijk niet. De meesten van hen hebben er geen interesse in om het te leren. En de meeste van degenen die het wel vergeten, vergeten het de dag na de toets. Onze ‘normen’ verkondigen dat kinderen de ingewikkelde werking van ecosystemen, de principes van evolutie en aanpassing zullen begrijpen. Maar één op de vier zal de school verlaten zonder te weten dat de aarde om de zon draait.
Onze ‘normen’ verkondigen dat kinderen de ingewikkelde werking van ecosystemen, de principes van evolutie en aanpassing zullen begrijpen. Maar één op de vier zal de school verlaten zonder te weten dat de aarde om de zon draait.
Een kind dat weet waar hij wilde bessen kan vinden, zal deze informatie nooit vergeten. Een ‘ongeschoold’ persoon in de hooglanden van Papoea-Nieuw-Guinea kan zeventig vogelsoorten aan hun gezang herkennen. Een ‘analfabete’ sjamaan in het Amazonegebied kan honderden geneeskrachtige planten identificeren. Een Aboriginal uit Australië draagt in zijn geheugen een kaart van het land, gecodeerd in een lied, dat zich over duizend mijl uitstrekt. Onze geest is zo ontwikkeld dat hij enorme hoeveelheden informatie kan bevatten over de wereld waarin wij zijn geboren, en deze informatie gemakkelijk van de ene generatie op de volgende kan doorgeven.
Maar om de wereld te kennen, moet je in de wereld leven.
Onze geest is zo ontwikkeld dat hij enorme hoeveelheden informatie kan bevatten over de wereld waarin wij zijn geboren, en deze informatie gemakkelijk van de ene generatie op de volgende kan doorgeven.
Mijn dochters, die niet naar school gingen, keken soms toe hoe groepen schoolkinderen de voorgeschreven dosis ‘milieu-educatie’ kregen. Op een zonnige dag langs een rotsachtige kustlijn dwaalt een groep veertienjarigen met klemborden doelloos rond tussen de getijdenpoelen, in een poging hun schoenen niet nat te maken. Daarbij kijen ze meer naar hun werkbladen dan naar het leven dat krioelt van het heldere, zoute water.
Bij een beginpunt in een kustgebergte wordt een bus vol negenjarigen losgelaten met roze stukjes papier. Ze gaan ‘schatzoeken’, waarbij hen wordt gevraagd om ‘voorwerpen in de natuur’ te onderscheiden van ‘voorwerpen die in de natuur worden gevonden, maar niet in de natuur voorkomen.’ (We ontdekken verschillende plastic voorwerpen die door hun leraren verborgen zijn langs het pad bij de parkeerplaats. Ze hebben natuurlijk geen tijd om de hele drie kilometer naar de waterval te lopen.)
Bij een wilgenmoerasland vol leven wordt een schoolklas naar buiten gestuurd. Ze krijgen tien minuten de tijd om vogels te kijken en vervolgens de opdracht om met een wetenschappelijke hypothese en een onderzoeksexperiment te komen. Een van de jongens stelt een experiment voor waarbij de snavels van wilde eenden worden dichtgespijkerd.
Een van de jongens stelt een experiment voor waarbij de snavels van wilde eenden worden dichtgespijkerd.
Er is tegenwoordig best een besef van de waanzin van het vrijwel volledig binnenshuis opvoeden van kinderen, maar zoals gewoonlijk is de reactie van onze samenleving op haar eigen waanzin, het creëren van kunstmatige programma’s die zijn ontworpen om onze kunstmatige problemen op de meest kunstmatige manier op te lossen. We charteren non-profitorganisaties, sponsoren conferenties, ontwerpen curricula en naschoolse programma's en bouwen grafisch aantrekkelijke interactieve websites. Allemaal om uw kind naar buiten te krijgen. Daarvoor moeten we eerst een aanvraag indienen voor een subsidie. Vervolgens moeten we een uitvoerend directeur en programmacoördinator inhuren. We werken aan oplossingen voor wat er ontbreekt in ons verplichte leerplan. Dat doen we door nieuwe lijsten met dwanghandelingen te bedenken.De waarheid is dat we niet weten hoe we onze kinderen over de natuur moeten leren, omdat we zelf zijn opgegroeid in een wereld van betonblokken. Wij zijn - in de termen van rehabilitatieorganisaties voor wilde dieren - niet meer vrij los te laten. Vroeger deed ik aan reddingswerk van wilde dieren. Het enige dat we allemaal wisten was dat een jong dier dat te lang in een kooi werd gehouden, niet zou kunnen overleven in het wild. Als je de deur van de kooi opent, zal hij bang zijn om naar buiten te gaan. Als het toch naar buitengaat, weet het niet wat het moet doen. De wereld is onbekend geworden, een vreemde plek. Dit is wat wij onze kinderen hebben aangedaan. Dit is wat ons is aangedaan.
Na zeven generaties experimenteren moeten we nu wetenschappers het veld in sturen om te achterhalen wie we zouden kunnen zijn geweest. Onderzoek na onderzoek toont aan dat onze ‘loskoppeling van de natuur’ het aantal angstgevoelens en depressies doet toenemen, dat ons gebrek aan fysieke activiteit leidt tot diagnoses van ADHD en obesitas en zelfs diabetes type 2. Wat minder algemeen wordt begrepen, is hoe onze scheiding van de wereld de manier waarop we leren verandert.
Onderzoek na onderzoek toont aan dat onze ‘loskoppeling van de natuur’ het aantal angstgevoelens en depressies doet toenemen. Wat minder algemeen wordt begrepen, is hoe onze scheiding van de wereld de manier waarop we leren verandert.
In samenlevingen op het platteland wordt leren niet afgedwongen. Van kinderen wordt verwacht dat ze vrijwillig de kennis en vaardigheden observeren, absorberen, oefenen en beheersen die ze als volwassenen nodig zullen hebben –– en dat doen ze ook. In deze samenlevingen – die op elk bewoond continent bestaan – zijn zelfs heel jonge kinderen vrij om hun eigen acties te kiezen, te spelen, te ontdekken, deel te nemen en zinvolle verantwoordelijkheid op zich te nemen. ‘Leren’ wordt helemaal niet gezien als een speciale activiteit, maar als een natuurlijk bijproduct van het leven in de wereld.
Onderzoekers ontdekken dat kinderen in deze omgevingen het grootste deel van hun tijd in een totaal andere aandacht-toestand doorbrengen dan kinderen op moderne scholen. Psychologie-onderzoeker Suzanne Gaskins noemt het 'open aandacht'. Open aandacht is breed gericht, ontspannen en alert. Gaskins suggereert dat het veel gemeen kan hebben met het boeddhistische concept van ‘mindfulness’. Als er iets beweegt in het brede waarnemingsveld, zal het kind dat merken. Als er iets interessants gebeurt, kan hij uren kijken. Een kind in deze toestand lijkt zijn cultuur in zich op te nemen door middel van osmose, in onmerkbare mate door op te pikken waar volwassenen over praten, wat ze doen, hoe ze denken, wat ze weten.
We hadden er geen naam voor, maar mijn vrienden en ik merkten vaak op dat onze kinderen – die niet naar school gingen – deze aandacht ontwikkelden terwijl ze door de wereld trokken. Ze verkeerden in een andere mentale toestand dan schoolgaande kinderen. Je kon het zien. Ze merkten alles op. Ze herinnerden zich alles. Hun geest was open, helder, alert en op hun gemak. Als iets hun interesse trok, waren ze daar met een gerichte focus mee bezig.
Als we volwassenen tegenkwamen die gewend waren om met groepen schoolkinderen om te gaan – in musea, wandelingen, strandopruimingen, burgerwetenschappelijke projecten – zeiden ze dat ze nog nooit zulke kinderen hadden gezien. Ze waren er een beetje verbijsterd door. Ze verwachtten dat alle kinderen opgewonden en buitensporig zouden zijn, half uitzinnig van onderdrukte energie, zoals een hond die de hele dag opgesloten zit in huis.
Als professionele onderwijzers niet kunnen begrijpen hoe kinderen buiten school zoveel leren zonder dat ze les krijgen, kan het zijn dat ze niet begrijpen hoe dit soort aandacht werkt. Ze sluiten zichzelf af, zodra de bel gaat. Op school moeten kinderen hun observatievermogen uitschakelen, ze moeten hun aandacht en 'focus' beperken, wat betekent dat ze niet mogen merken wat er om hen heen gebeurt. Ze krijgen te horen dat ze niet uit het raam mogen kijken. Hen wordt verteld dat ze hun ogen – en hun gedachten – niet moeten laten afdwalen. Bij een kind dat in de klas een staat van open aandacht behoudt, wordt de diagnose ‘aandachtstoornis’ gesteld en wordt hij gedrogeerd.
Als professionele onderwijzers niet kunnen begrijpen hoe kinderen buiten school zoveel leren zonder dat ze les krijgen, kan het zijn dat ze niet begrijpen hoe dit soort aandacht werkt.
Natuurlijk kan ‘open aandacht’ je niet veel leren als je twaalf jaar lang opgesloten zit in een achtergestelde leeromgeving: een kamer van betonblokken met halfgesloten luiken. (Eén onderzoek heeft zelfs gesuggereerd om kleurrijke prikborden uit de klaslokalen van kleuterscholen te verwijderen om kinderen te helpen ‘aan hun taak te blijven’.) Als je eenmaal op deze manier van de wereld bent afgesloten, leer je niet veel als je eindelijk naar buiten wordt gelaten. Alles is een waas; alles verveelt je.
Cruciaal is dat een staat van ‘open aandacht’ niet kan worden afgedwongen. Volwassenen in veel niet-geïndustrialiseerde culturen begrijpen dat de geest zelf ‘wild en eigenzinnig ‘is: het kan niet worden afgedwongen. De geest moet zijn aandacht naar buiten richten op de wereld uit eigen wil, zich openen, zoeken, uitbreiden, zijn eigen verbindingen creëren, zoals de beweging van een varenblad dat zich ontvouwt of een boom die naar zonlicht en water reikt. Net als een slak die uit zijn schild komt, trekt hij zich terug en sluit zich af wanneer hij wordt bedreigd, geblokkeerd of geduwd. Dit wordt in veel culturen als vanzelfsprekend beschouwd. Het is gezond verstand, iets wat iedereen weet.
De geest moet zijn aandacht naar buiten richten op de wereld uit eigen wil, zich openen, zoeken, uitbreiden, zijn eigen verbindingen creëren, zoals de beweging van een varenblad dat zich ontvouwt of een boom die naar zonlicht en water reikt.
Inuit-auteur Mini Aodla Freeman vertelt hoe, toen ze voor het eerst vanuit het Noordpoolgebied naar het zuiden kwam, de kinderen het meest verrasten:
‘Ze mochten niet normaal zijn zoals kinderen in mijn cultuur toegestaan zijn: vrij om te bewegen, vrij om vragen te stellen, vrij om hardop te denken, en vooral vrij om opmerkingen te maken zodat ze wijzer worden. Dergelijke discipline kan voorkomen dat een kind mentaal groeit, waardoor het gevoel van interesse van het kind wordt gedood.’
Als je de wil van een kind te veel dwarsboomt als hij jong is, zegt Aodla Freeman, zal hij later niet meewerken en opstandig worden. Je vindt deze visie over de hele wereld, in veel delen van Amerika, in delen van Afrika, India, Azië, Papoea-Nieuw-Guinea. Het was natuurlijk een grote bron van frustratie voor de vroege missionarissen in Amerika, die werden belemmerd in hun pogingen om inheemse kinderen op te voeden door ouders die niet toestonden dat ze werden geslagen: ‘Deze wilden, klaagde jezuïetenmissionaris Paul le Jeune in 1633, “kunnen een kind niet kastijden, noch iemand straffen. Hoeveel problemen zal dit ons opleveren bij het uitvoeren van onze plannen om de jongeren te onderwijzen!’
Maar zoals Odawa-ouderling en onderwijzer Wilfred Peltier ons vertelt, moet leren – zoals alle menselijke relaties – gebaseerd zijn op het ethische principe van niet-inmenging, op het recht van alle mensen om hun eigen keuzes te maken. We bemoeien ons niet met iemand anders. Zoals Nishnaabeg-wetenschapper en auteur Leanne Betasamosake Simpson ons vertelt, moet leren – net als alle menselijke relaties – gebaseerd zijn op het ethische principe van instemming, op het recht van alle mensen om vrij te zijn van geweld en het gebruik van geweld.
Simpson legt uit:
‘Als kinderen leren dominantie en niet-instemming te normaliseren binnen de context van het onderwijs, dan wordt niet-instemming een genormaliseerd onderdeel van de ‘gereedschapskist’ van degenen die macht hebben en uitoefenen. Dit is ondenkbaar binnen de Nishnaabeg-intelligentie.’
Interessant genoeg vertellen de meest briljante kunstenaars en wetenschappers in de westerse samenlevingen ons precies hetzelfde: dat het juist deze staat van open aandacht, nieuwsgierigheid, vrijheid, samenwerking en instemming is die nodig is voor al het echte leren, ontdekken en creëren.
Juist deze staat van open aandacht, nieuwsgierigheid, vrijheid, samenwerking en instemming is die nodig is voor al het echte leren, ontdekken en creëren.
Maar ons schoolsysteem is opgebouwd uit andere stenen. We denken dat we in een ‘geavanceerde’ multiculturele samenleving leven. Weinigen zouden vandaag de dag spreken over de inherente zondigheid van kinderen. Maar onze scholen belichamen nog steeds de angst voor de ‘wildness’ van kinderen: de angst dat ze zonder constante controle, constante meting en de constante dreiging van straf op hol slaan: niet leren, asociaal worden, zichzelf of anderen schade toebrengen, incompetente, hulpeloze volwassenen worden.
Mini Aodla Freeman zegt dat toen ze voor het eerst vanuit het Noordpoolgebied naar het zuiden kwam, ze niet kon begrijpen hoe de Qallunaat, de blanke mensen, tegen hun kinderen praatten: altijd nee zeggen, alsof het honden waren.
De wilde natuur van een beer is in de loop van honderdduizenden jaren geëvolueerd om de impuls over te dragen om naar believen over een gebied van honderden vierkante kilometers te zwerven. Als je een beer in een kooi stopt, loopt hij meedogenloos heen en weer, heen en weer, heen en weer, totdat zijn poten bloeden. De bloedende poten vertellen de dierenverzorger, als ze luistert, een verhaal; een verhaal van open ruimtes, van ruisende rivieren vol vis, van kronkelende larven in de vochtige grond onder rotsen, van de geur van wilde bosbessen die kilometerslang door de wind worden meegevoerd.
Sommige dieren kunnen in kooien leven. Eekhoorns en ratten, duiven en meeuwen passen zich aan en gedijen onder vrijwel alle omstandigheden, ongeacht hoe ver verwijderd van hun oorspronkelijke aard. De baby-eekhoorntjes die we in het natuurcentrum verzorgden, wikkelden hun kleine vingers om de plastic spuit met melk en zogen met een ontembare wil om te overleven. Maar andere wilde dieren kunnen zich niet aanpassen; ze worden disfunctioneel, getraumatiseerd; ze ‘falen te gedijen.’ Hun verhalen vind je in de handleidingen van de dierenverzorgers. Ze lopen heen en weer tot hun poten bloeden, ze braken hun voedsel uit, ze trekken hun eigen vacht uit of plukken hun eigen veren. Ze worden abnormaal agressief, abnormaal angstig. Of ze worden gewoon ziek en sterven.
Het blijkt dat sommige van onze kinderen meer op duiven en eekhoorns lijken en andere meer op beren. Sommigen van hen passen zich aan de institutionele muren aan die we om hen heen hebben opgetrokken, sommigen van hen lopen door tot hun pootjes bloeden. Als we luisteren, kan het bloeden van deze kinderen ons veel verhalen over onszelf vertellen.
De jongen die met Adderall gedrogeerd is, vertelt ons een verhaal over bossen vol bomen om in te klimmen, rivieren om in te zwemmen en te peddelen, open weilanden om doorheen te rennen. Het meisje dat zichzelf langzaam uithongert, vertelt ons over een familie en clan waarin acceptatie een geboorterecht is en niet iets waar we om strijden met goede cijfers. De kinderen die terugvechten, die opstandig worden tot het punt van zelfvernietiging, vertellen ons een verhaal over vrijheid van autoritaire controle, van kleine beloningen en straffen, van eindeloos toezicht en evaluatie. De kinderen die zich tot drugs wenden, vertellen ons over gevoelens van warmte, energie, intimiteit en vrede die ze niet vinden in hun leven van eindeloze, geplande, competitieve drukke werkzaamheden.
De kinderen die zich tot drugs wenden, vertellen ons over gevoelens van warmte, energie, intimiteit en vrede die ze niet vinden in hun leven van eindeloze, geplande, competitieve drukke werkzaamheden.
Decennialang is ons model van drugsverslaving gebaseerd op onderzoek dat is gedaan op laboratoriumratten die een hendel kregen waarmee ze water konden leveren dat was doorspekt met heroïne of cocaïne. Onderzoekers ontdekten dat de ratten op de hendel drukten en het medicijn consumeerden totdat het hen doodde. Ze concludeerden dat het medicijn zelf de oorzaak was van het verslavende gedrag. Maar toen merkte een psycholoog genaamd Bruce Alexander iets op. De ratten die zichzelf op deze manier doodden, werden geïsoleerd in een onnatuurlijke omgeving, een dorre Skinner-box waar niets lonends te doen was dan zelfstimulatie met medicijnen. Toen ze in een meer gevarieerde, meer natuurlijke omgeving werden geplaatst, waar ze vrij konden communiceren met de omgeving en met andere ratten, daalde hun drugsgebruik met meer dan driekwart. Met andere woorden: als je ze een leven gaf waarin ze wilden leven, en een wereld waarin ze wilden leven, vernietigden ze zichzelf niet.
Of zoals auteur Johann Hari het verwoordt: ‘Jij bent het niet. Het is jouw kooi.’
Ons DNA is een tekst - een enorme, ingewikkelde heilige tekst - die niet alleen informatie over onszelf bevat, maar ook over de kosmos waarvoor we zijn geschapen. We houden allemaal van helder water, we houden allemaal van blauwe lucht. Onze natuur, onze wilde menselijke natuur, is, net als die van de beer, gedurende honderdduizenden jaren geëvolueerd in een ingewikkeld gedetailleerde harmonie met de oneindig gedetailleerde orde en schoonheid van de kosmos.
Is dit een romantisch ‘nobele wilde’-argument? Betekent dit dat kinderen in hun ‘wilde’ staat perfecte engeltjes zijn? Nee. Wat het betekent is dat, hoe slim we ook denken dat we zijn, we een zoogdiersoort zijn. En dat we net als elke andere zoogdiersoort een natuurlijke geschiedenis hebben, een geëvolueerde natuur – een wilde natuur – die we op onze beurt niet respecteren.
We hebben net als elke andere zoogdiersoort een natuurlijke geschiedenis, een geëvolueerde natuur – een wilde natuur – die we op onze beurt niet respecteren.
Een rij enorme schedels staat buiten het kantoor van een jachtopziener in Zuid-Afrika. Het zijn de schedels van neushoorns die zijn gedood door bendes. Jonge mannelijke olifanten die werden gescheiden van hun moeders en grootmoeders en ooms en tantes en verscheept naar een wildreservaat waar ze alleen hun soortgenoten als gezelschap hadden. Afgesneden van het complexe sociale systeem. Dat olifanten zijn geëvolueerd om hun jongen het gedrag van de juiste soort aan te leren, zonder de sociale checks and balances die ze van de evolutie verwachten, raakt het gedrag van tieners die in de war zijn geraakt.
Op dit moment leven we in een samenleving die in de war is geraakt, deels omdat we zo ver zijn afgedwaald van onze eigen soortaard en de sociale structuren die zijn ontwikkeld om deze in stand te houden en onder controle te houden. Menselijke samenlevingen zijn uiteraard variabeler dan dierlijke samenlevingen. Er is een adembenemende verscheidenheid aan kleuren, geluiden en verhalen die we zien in de duizenden culturen over de hele wereld. Maar onder de vele verschillen gaan diepe overeenkomsten schuil tussen mensen over de hele wereld en door de hele menselijke geschiedenis heen, tot aan de explosieve ontwrichtingen van de moderne tijd.
In inheemse samenlevingen over de hele wereld, op elk continent, zien we baby's en jonge kinderen dicht bij hun ouders en grootouders, ooms en tantes, broers en zussen en neven en nichten. We zien kinderen nauw ingebed in de natuurlijke wereld en vrij om zich buiten te bewegen en hun lichaam te gebruiken. We zien dat kinderen ingebed zijn in hun gemeenschap en vrij zijn om te observeren en deel te nemen aan het werk, de vrije tijd en vieringen van volwassenen. We zien complexe sociale structuren van uitgebreide families en clans van gemengde leeftijd die zorgen voor kinderopvang, respect leren en antisociaal gedrag veel effectiever en met minder conflicten onder controle houden dan de instellingen waar we nu op vertrouwen. We zien mensen verbonden met het land met een diepte en rijkdom en een gevoel van wederzijdse ethische relatie die ondenkbaar is voor moderne stadsmensen.
We zien geen kinderen die twaalf jaar lang binnen worden opgesloten, we zien geen kinderen die worden gescheiden van individuen van dezelfde leeftijd onder de hoede van vreemden. We zien geen staat van voortdurende concurrentie waarin kinderen worden gemeten en gerangschikt ten opzichte van hun leeftijdsgenoten en waarin ‘je naaste helpen’ gelijk staat aan ‘valsspelen’. We zien niet dat ouders moeten kiezen tussen het alleen opvoeden van hun kinderen, zonder steun, of het betalen van vreemden om het voor hen te doen. We zien niet dat jonge mensen zichzelf uithongeren, zichzelf snijden, zelfmoord plegen.
Geen enkele menselijke samenleving zal ooit conflicten, het lijden en verdriet kunnen elimineren. Maar de ernstige en epidemische pathologieën die zich binnen onze moderne instellingen hebben ontwikkeld – het pesten, de eetstoornissen, de depressie, de angst, de dwangmatige zelfbeschadiging – zijn net zo verschillend en identificeerbaar als de pathologieën die zich bij dieren in de dierentuin ontwikkelen. In feite zijn ze hetzelfde.
De ernstige en epidemische pathologieën die zich binnen onze moderne instellingen hebben ontwikkeld – het pesten, de eetstoornissen, de depressie, de angst, de dwangmatige zelfbeschadiging – zijn net zo verschillend en identificeerbaar als de pathologieën die zich bij dieren in de dierentuin ontwikkelen.
Zoals een oude grap zegt: er zijn twee soorten mensen in de wereld: het soort dat alles in twee categorieën verdeelt en het soort dat dat niet doet. Het is een goede grap, zoals alle goede grappen, omdat hij waar is. Voor inheemse volkeren bestaat er natuurlijk geen concept van ‘wildheid’ of zelfs van ‘natuur’. Er bestaat alleen de wereld, waarvan de mens een integraal onderdeel is.
Thoreau bleef, ondanks zijn vele grote bijdragen – van gedetailleerde werk als natuuronderzoeker tot de filosofie van burgerlijke ongehoorzaamheid, zijnde twee van de grootste bevrijdingsbewegingen van de twintigste eeuw – verwikkeld in het eurocentrische dualisme van ‘wildheid’ en ‘beschaving’. Hij was gefascineerd door het idee van ‘De Indiaan’, maar had moeite met het begrijpen van de Penobscot-mensen die hij tegenkwam Zij weigerden in de categorieën ‘wilde’ of ‘nobele wilde’ te passen. En hij was een beetje geschokt door het besef dat de bedreigende, opwindende, ontzagwekkende ‘wildernis’ die hij tegenkwam in de uitgestrekte bossen van Maine, voor de Penobscot gewoon zijn ‘thuis’ was.
Ditzelfde psychologische dualisme is de drijvende kracht achter het Euro-westerse begrip van kinderen en leren vandaag de dag. We zien onze kinderen als ‘wilden’ of als ‘nobele wilden’, als onschuldige engelen of als kleine demonen die ons gek maken, ons van onze slaap beroven, ons seksleven verpesten, onze vrede in restaurants vernietigen. Het enige waar we moeite mee hebben, is kinderen zien als mensen die heel erg op onszelf lijken.
Maar dit geldt niet voor iedereen. Dezelfde mensen die de ‘natuur’ niet zien als iets aparts dat ze moeten controleren, hebben de neiging om kinderen niet zo te zien. Ze zien geen harde grens tussen werk en ontspanning, tussen leren en leven. Het is een mogelijkheid die de moeite waard is om te overwegen dat dit meer dan toeval is.
Dezelfde mensen die de ‘natuur’ niet zien als iets aparts dat ze moeten controleren, zien geen harde grens tussen werk en ontspanning, tussen leren en leven.
Kinderen profiteren, net als de natuurlijke wereld, niet van onze dualismen. Wel als je vrij bent om in de open lucht te rennen, te bewegen, te spreken, vragen te stellen, te ontdekken, te spelen, te werken, deel te nemen –– ‘normaal’ te zijn zoals Mini Aodla Freeman het stelt. Het kind dat ‘wild’ is wordt een mens, een vriendelijke, behulpzame metgezel. Geen perfecte engel, maar een normaal, sympathiek intelligent persoon zoals ieder ander.
Maar de dualistische visie zit diep in ons onderwijssysteem, dat - zoals Peter Gray met Free to learn heeft opgemerkt - het leven verdeelt in ‘werk’ (wat onaangenaam maar belangrijk is) en ‘spel’ (wat leuk is maar zonder betekenis). Maar ook in ‘leraren’ (die de controle hebben om hun kennis over te dragen) en ’studenten’ (die gecontroleerd moeten worden om deze te kunnen ontvangen). De onderliggende overtuiging dat iemand altijd de leiding moet hebben, is koppig hardnekkig, verweven in ons denken een heel diep niveau. Er moet altijd een subject en een object zijn, een meester en een slaaf. We zijn vergeten hoe we moeten leven en laten leven.
Politiek theoreticus Toby Rollo heeft erop gewezen dat de gedwongen onderwerping van kinderen door volwassenen de psychologische basis vormt van elk ander model van politieke en economische onderwerping. Dit is geen metafoor, het is een structurerend principe van de politieke realiteit. Tijdens de dagen van het kolonialisme – dezelfde dagen waarin ons moderne schoolsysteem werd gecreëerd – werden inheemse volkeren, gekleurde mensen, vrouwen van alle huidskleuren en blanken uit de lagere klassen allemaal gezien als ‘kinderlijk’ en hadden ze vaderlijke vaardigheden nodig, voogdij en discipline. En omdat men begreep dat kinderen vaak gewelddadige ‘tuchtiging’ nodig hadden –– voor hun eigen bestwil –– was het normaal dat ‘kinderlijke’ volwassenen hetzelfde nodig hadden.
We beschouwen mensen niet langer als beschaafd of wild, maar als ‘ontwikkeld’ of ‘ongeschoold’, ‘ontwikkeld’ of ‘ontwikkelend’ (onze moderne termen voor hetzelfde). Maar we behouden de paternalistische houding van onze voorouders tegenover onze kinderen en tegenover de ‘kinderlijke’ volwassenen die we over de hele wereld tegenkomen - een paternalisme waarin het vernisje van welwillendheid wordt geschraagd door de voortdurende dreiging van gewelddadig geweld.
We beschouwen mensen als ‘ontwikkeld’ of ‘ongeschoold’, ‘ontwikkeld’ of ‘ontwikkelend’. We behouden de paternalistische houding van onze voorouders tegenover onze kinderen en tegenover de ‘kinderlijke’ volwassenen die we over de hele wereld tegenkomen.
Controle is altijd zo verleidelijk, tenminste voor de ‘ontwikkelde’ (‘beschaafde’) geest. Het lijkt zo bevredigend, zo efficiënt, zo effectief, zo krachtig. Op de korte termijn is dat in sommige opzichten wel het geval. Maar het veroorzaakt duizend soorten terugslag. Van depressieve, opstandige kinderen tot stormen die over onze kustlijnen razen, tot kanonnen en bommen die ontploffen in steden over de hele wereld.
We zijn verwikkeld in een enorm dystopisch project waarin we onze schepper een boost geven, de kosmos behandelen alsof deze een ‘opknapper’ is en ons voorstellen dat we zowel onszelf als de wereld waarin we moeten leven, opnieuw kunnen ontwerpen. Maar net als elke andere radicale interventie in de natuurlijke wereld - zoals dammen, pesticiden, zoals genetisch gemodificeerde gewassen - verandert de massale institutionalisering van kinderen ons leven en onze planeet op manieren die zowel onverwacht zijn als buiten onze controle.
Soorten sterven, onze planeet warmt op en in naam van het leren van onze kinderen om de wereld te redden, gaan we door met het vernietigen van hun wildness, door ze te ‘socialiseren’ - weg van de natuur, in de kooi die we rond onze kindertijd hebben gebouwd. Onze aardige leraren proberen manieren te vinden om het ‘leuk’ te maken, om de schade die wordt aangericht te beperken of op zijn minst te verzachten. Net als dierenverzorgers die strandballen geven aan in gevangenschap levende ijsberen, proberen ze vervangers te vinden voor wat verloren is gegaan.
Maar de wereld is te mooi om er iets voor in de plaats te stellen. En de allerwildsten van onze kinderen – degenen die Ritalin moeten gebruiken, degenen die ze Prozac moeten smeren – weten dat. Deze kinderen zijn de kanaries in de kolenmijn, degenen die onze meesters niet zullen gehoorzamen, die hun plaats niet zullen innemen als radertjes in de machine die de aarde vernietigt. Zij zijn niet degenen die een ‘stoornis’ hebben. Zij zijn degenen die nog steeds de perfecte kosmos in hun hart dragen.
De revolutie zal niet plaatsvinden in een klaslokaal.
In ‘wildness’ ligt het behoud van de wereld.
Schooling the world (2010)
Reacties