Stichting Nivoz logo
Sterkt leraren, schoolleiders en betrokkenen bij de uitvoering van hun pedagogische opdracht

Nivoz platform hetkind

Harde woorden, maar hoe stevig staat de Staat van het onderwijs eigenlijk?

25 mei 2018

Rob Martens toont zich verontwaardigd bij het lezen van de Staat van het onderwijs, de rapportage van de Onderwijsinspectie waarin opmerkelijk stevige taal is gesproken en veel te harde conclusies worden getrokken. ‘Waarom dalen we op lijstjes? Waarom neemt de motivatie bij leerlingen af? zo stelt Martens zijn vragen bij het rapport. Als onderzoeker bij het Welten instituut van de Open Universiteit en wetenschappelijk directeur bij stichting NIVOZ pleit hij voor verklarend onderzoek, niet alleen constaterend onderzoek zoals nu is gebeurd. Zijn opiniestuk: Hoe stevig staat de Staat van het onderwijs dan eigenlijk?

Meestal kijken we uit naar de rapportage die de inspectie van het onderwijs maakt in haar jaarlijkse Staat van het onderwijs. Dit jaar werd deze aangeboden aan de Tweede Kamer op 11 april. Wat opviel is dat de reacties in politiek en media veel feller waren dan gebruikelijk was in voorbije jaren. Daarbij waren de commentatoren het erg oneens met elkaar.

Nu het stof is neergedaald is het goed om eens te kijken hoe het kan dat zo’n rapport dat bedoeld is om vooral objectieve gegevens weer te geven, zoveel tegenstrijdige reacties uitlokte. Voordat we dat doen eerst even naar de reacties. Een aantal reacties neemt de conclusie over dat het Nederlands onderwijs alarmerend achteruitgaat. BON (Beter Onderwijs Nederland) ziet dit als een reden om onderwijsvernieuwingen, zoals nu bijvoorbeeld rond Curriculum.nu , stop te zetten. Met de AOB (Algemene Onderwijsbond) is BON van mening dat deze alarmerende cijfers bovenal om een (financiële) versterking van de leraren vragen. De Volkskrant noemt het kwantitatieve en kwalitatieve lerarentekort als een belangrijke oorzaak. Het Parool omschreef de Staat van het onderwijs als ‘vernietigend’.

Anderen vinden dit echter zwaar overdreven. Paul Rosenmöller, voorzitter van de VO-raad: ‘Wij zullen de eersten zijn die beamen dat er ruimte is voor verbetering en daar wordt op scholen hard aan gewerkt. Maar dat de kwaliteit van het onderwijs afglijdt is, ook met dit rapport in de hand, niet vol te houden. Al helemaal niet in een tijd dat er geen euro extra geïnvesteerd wordt in leraren in het VO, er nog steeds verkeerde prikkels in het systeem zitten en de maatschappelijke opdracht van scholen alleen maar complexer wordt.’ (Het Parool, 11 april).

Blijkbaar laat het rapport veel ruimte voor interpretatieverschillen, of zijn er conclusies getrokken die betwistbaar zijn. Buiten kijf staat dat er inderdaad grote woorden in stonden. Zo zegt Monique Vogelzang, inspecteur-generaal van het Onderwijs bij de Onderwijsinspectie, in haar voorwoord: ‘We moeten wel concluderen: door de jaren heen glijden de resultaten van het Nederlandse onderwijs af.’ (p. 5).’

Dat is een wel heel harde uitspraak. Klopt hij wel? Ik denk dat het rapport enerzijds mooi en zorgvuldig werk bevat, maar dat het aan de andere kant ook laat zien dat de inspectie, met haar 600 medewerkers toegerust is op het doen van constaterend onderzoek, en niet op het doen van  begrijpend of verklarend onderwijsonderzoek. In technische termen: zonder inferentiële statistiek moet je erg voorzichtig zijn oorzaak-gevolg relaties toe te kennen aan vrijwel uitsluitend descriptieve statistiek. Dit jaar heeft de inspectie dat teveel gedaan. Ik licht dat toe.

Segregatie leerlingen met niet-westerse migratieachtergrond

In deze staat van het onderwijs is een heel belangrijke rol weggelegd voor de leerproblemen rond kinderen met een migratieachtergrond. Bijvoorbeeld: ‘In de beroepsgerichte leerwegen zitten in meerderheid leerlingen met lager opgeleide ouders en, met name in de steden, leerlingen met een migratieachtergrond. De vwo-afdelingen kennen daarentegen vooral leerlingen met hoger opgeleide ouders en, in de steden, leerlingen zonder migratieachtergrond.’ (p. 30). Ook zien we de sterk achterblijvende slagingspercentage van dezelfde groep in vo, mbo en hbo. Leerlingen en studenten met een migratie-achtergrond presteren aanzienlijk slechter. Hetzelfde geldt voor scholen met veel van deze leerlingen.

Nu weten we dat jaarlijks het percentage leerlingen met migratieachtergrond stijgt. Door nu alleen naar ‘kale’ cijfers te kijken weten we niet in hoeverre de stijging van deze groep leerlingen de oorzaak is van het ‘afglijden’. Het gaat hierbij niet om te kijken wie je de schuld moeten geven of om een statistisch trucje, maar om een belangrijke oorzaak-gevolg relatie. Immers als ieder jaar de leerlingpopulatie moeilijker wordt, bijvoorbeeld omdat er meer leerlingen zijn waarbij thuis geen Nederlands gesproken wordt, dan is de feitelijke conclusie eigenlijk dat de prestaties van de scholen juist verbeteren. Immers, bij het vergelijken van scholen is het volkomen normaal om te werken met gewichten waarin gecorrigeerd wordt voor kenmerken van de leerlingpopulatie. Dus die correctie zou je ook verwachten als de inspectie uitspraken doet over onderwijs in het algemeen. Het is belangrijk dit in het achterhoofd te houden bij het duiden van het rapport, zeker als je over maatregelen gaat nadenken.

Gaan de prestatie eigenlijk wel achteruit?

Zoals betoogd, is er eigenlijk geen achteruitgang als we ‘corrigeren’ voor de groeiende groep leerlingen met een migratie-achtergrond (terwijl de middelen voor achterstandsleerlingen zijn afgenomen en nu weer herverdeeld worden). Maar los daarvan zien we ook dat de schooladviezen alsmaar hoger worden. Zo steeg het percentage vwo-advies van 2013 tot 2017 van 18,3% naar 21,4%. En de examencijfers daalden niet. De bronnen voor de vermeende achteruitgang zijn daarmee veel vager waarmee de harde taal van de rapportage niet langer te rechtvaardigen is.

Deels komen de harde conclusies uit internationale vergelijkingen en zeggen ze mogelijk meer over andere landen, of heeft zelfs simpelweg te maken met een stijging van het aantal meegenomen landen. Dan moet je voorzichtig zijn met uitspraken, zoals deze op pagina 74: ‘De dalende trend in de reken- en leesresultaten vraagt om versterking van het didactisch handelen van leraren. Veel scholen besteden aandacht aan het didactisch handelen. Toch neemt de kwaliteit ervan nauwelijks toe.’ Een belangrijke factor lijkt te liggen in motivatie en leesplezier. ‘En die is nu afgenomen,’ zo meldt de inspectie. Het is de vraag of die niet nog verder afneemt met hameren op ‘directe instructie’ en ‘duidelijke uitleg’. En of het door de inspectie gepropageerde ‘opbrengstgericht werken’ niet intrinsieke motivatie van leerlingen vervangt door extrinsieke motivatie. Evenzeer is de vraag of de motivatie bij leraren wel wordt bevorderd door het verhogen van de druk op scholen. De VO-raad stelt dan ook in haar commentaar dat ‘de ontwikkeling naar minder focus op rendement en efficiëntie in het onderwijsbeleid en in de beoordeling van scholen’ juist doorgezet moet worden.

De verdeling tussen scholen

De inspectie vergelijkt scholen onderling en concludeert dat sommige scholen het goed doen en andere minder goed. We hebben hierboven gezien dat dat statistisch gezien een heikel punt is als de leerlingpopulatie verschilt. We zien hier wel dat de schoolvergelijking gecorrigeerd worden voor leerlingen met bepaalde achtergrondkenmerken, maar het is zeer de vraag of dat voldoende is en of de juiste achtergrondkenmerken gekozen zijn. Plat gezegd: de ene leerling met een migratieachtergrond is de andere niet. Statistische correcties hiervoor zijn verre van eenvoudig. Juist bij kleine scholen zien we bijvoorbeeld dat prestaties over de jaren heen fluctueren. Dat zegt niet zoveel over de ‘prestaties’ van de school, maar meer over toevallige fluctuaties in de instroom.

Tot slot is er nog zo dat leerlingen en scholen altijd van elkaar verschillen. Vaak ziet dat eruit als een normaal-verdeling. In statistische termen is het gewoon toeval. En ook hier geldt: het is belangrijk te weten wat de oorzaak is van verschillen tussen scholen. Simpelweg constateren dat ze verschillen, is niet voldoende. De inspectie doet wel allerlei opbrengstgerichte aanbevelingen, maar tast over de oorzaken in het duister: 'De precieze oorzaken van de schoolverschillen kennen we nog niet. Wel hebben inspecteurs de indruk dat ze deels samenhangen met verschillen in schoolbeleid, (accenten in) het curriculum, in de kwaliteit van lessen, in extra ondersteuning en zorg, in verwachtingen en motivatie van leerlingen. Het gaat hier om keuzes, werkwijze en kwaliteit van leraren en schoolleiders'.

Dit citaat is niet alleen erg vaag en te veelomvattend, het laat weer zien dat er weinig verbinding is met de wereld van het onderzoek. Hier is immers echt wel meer over te melden.

Zie ook opiniestuk van Luc Stevens: Veel data, weinig inzicht: in hoeverre is de Nederlandse onderwijsinspectie onderdeel van de empirische onderwijswetenschappen geworden?

Kortom

Het verzamelde cijfermateriaal van de Onderwijsinspectie is omvangrijk. Maar er schuilt een gevaar in. De verleiding is groot om bij ‘feitelijke’ of ‘constaterende’ getallen meteen in de conclusies te springen. Dat is onverstandig. De getallen zeggen meestal niets over daadwerkelijke oorzaken. Waarom dalen we op lijstjes? Waarom neemt leerlingmotivatie af? Daarvoor is verklarend onderzoek nodig, niet louter constaterend onderzoek of het presenteren van wat getallen en grafieken, om vervolgens bij gebrek aan diepgaand inzicht, in een onderbouwde verklaring van de oorzaak van de getallen, allerlei conclusies te trekken zoals we in de media zagen. En zoals de inspectie ook op een aantal punten doet.

En die term ‘afglijden’ had zeker niet gebruikt mogen worden. Daardoor twijfelen we of de inspectie dit jaar wel een constructieve bijdrage heeft geleverd aan de kwaliteit van het onderwijs.

Rob Martens is wetenschappelijk directeur bij stichting NIVOZ en directeur bij het Welten instituut van de Open Universiteit.

 

Reacties

3
Login of vul uw e-mailadres in.


Piet van Loon
6 jaar en 6 maanden geleden

We zijn de biologische principes waarlangs lichaam en "geest"( het centrale zenuwstelsel) hun leervermogen moeten ontwikkelen vanaf de jaren zestig gaan vergeten. Onderwijs had een heel sterke geneeskundige preventietaak, maar is die met het verruilen van gidsland ( Duitsland vs USA) in de Geneeskunde gaan loslaten. Ik heb in 2017 een zoektocht gemaakt langs Onderwijsraad, Schoolinspectie ( die van dit rapport!) en vrij hoog in de boom bij OCW, maar vond geen overgebleven kennis meer in deze.

Login of vul uw e-mailadres in.


Piet van Loon
6 jaar en 6 maanden geleden

De "teruggang in kwaliteit "in het onderwijs moet niet pedagogisch, psychologisch of politiek bestuurlijk worden bekeken. Ik pleit als arts voor een geneeskundige blik over de door de sterk veranderde leefstijl ( sedentair, beeldschermgebruik) ook sterk veranderde wijze van ontwikklen van het integrale organisme wat een mensenkind toch nog steeds is. Na vele Verlichtingdenkers waren het juist de artsen ( in Duitstalig Europa), maar zeker ook de kinderarts Maria Montessori , die de volledig gezonde en systematische ontwikkeling van alle lichaamsfuncties voorwaardelijk stelde voor het latere leervermogen en gedragsontwikkeling. Als het niet goed gaat in het Onderwijs , dan betekent dat automatisch , dat de lichamelijke ontwikkeling niet goed loopt. De gevolgen daarvan zien we massaal terug in de Zorgcijfers, de toename van almaar meer medische diagnosen van dyslexie tot kanker bij steeds jongere kinderen en volwassenen.

Login of vul uw e-mailadres in.


Piet van Loon
6 jaar en 6 maanden geleden

De "teruggang in kwaliteit "in het onderwijs moet niet pedagogisch, psychologisch of politiek bestuurlijk worden bekeken. Ik pleit als arts voor een geneeskundige blik over de door de sterk veranderde leefstijl ( sedentair, beeldschermgebruik) ook sterk veranderde wijze van ontwikklen van het integrale organisme wat een mensenkind toch nog steeds is.

Login of vul uw e-mailadres in.


Delen:
Op de hoogte blijven?
Schrijf je in voor de nieuwsbrief