Data en digitalisering in het onderwijs: van ondersteunend tot overheersend
11 juli 2022
Op 27 juni jl. organiseerden Kennisnet en de Universiteit Utrecht een webinar ‘Data in het onderwijs. Vloek of zegen?’. Aanleiding hiervoor is de Kennisnet-publicatie ‘Krassen op het dashboard’ (pdf). Remco Pijpers, strategisch adviseur digitale geletterdheid en ethiek en hoofdauteur, deed met collega’s van Kennisnet onderzoek naar de effecten van adaptieve leersystemen op de leraren die ermee werken en hun professionele ruimte. De bedoeling is dat data en adaptieve systemen de leraar ondersteunen, maar welke ethisch-pedagogische kwesties vragen aandacht? Wat is de invloed op leerlingen, wat verandert er aan de ervaringen in de klas en aan de rol van de leraar? Nivoz-medewerker Leone de Voogd nam deel aan het webinar en doet verslag.
Ongeveer de helft van de basisscholen maakt inmiddels gebruik van adaptieve leermiddelen. Het gebruik van data in het onderwijs is natuurlijk niet nieuw, stelt Remco Pijpers, maar met steeds geavanceerdere algoritmes is er inmiddels veel meer mogelijk, met alle kansen en risico’s van dien. Uit gesprekken met leraren en leerlingen komen zowel positieve als negatieve effecten naar voren. Leerlingen vertelden dat zij een digitaal dashboard opvatten als een gebrek aan vertrouwen. Sommige leraren ervaren juist meer ruimte voor de persoonlijke relatie met leerlingen, doordat de adaptieve leersystemen andere taken van ze overnemen. Een belangrijk aandachtspunt is volgens Pijpers de invloed die het gebruik van dit soort systemen heeft op de vorming van leerling en leraar. Het verandert de kijk op onderwijs: wat is een goede leraar? En wordt meten nog meer de norm?
Data als ideologie
Het webinar start met een presentatie van Giovanna Mascheroni en Andre Siibak, auteurs van Datafied Childhood, waarin zij waarschuwen voor de toenemende ‘dataficatie’ van onze samenleving en het onderwijs in het bijzonder. Mascheroni stelt dat er sprake is van een zichzelf versterkend proces, dat grote invloed heeft op onze samenleving en onze manier van denken. Steeds meer menselijk gedrag wordt geregistreerd en omgezet in kwantitatieve data, om gedrag te volgen en te voorspellen.
Dataficatie wordt ingezet als de oplossing voor allerhande problemen en legitimeert zo steeds meer surveillance en een kwantitatieve kijk op onze samenleving. Mascheroni spreekt in dit verband van ‘Dataism’ als een geloof of ideologie: het geloof dat data objectieve, onpartijdige en meer accurate en authentieke informatie geven, dat er een perfecte relatie bestaat tussen mensen en de data die hen representeren, en dat dataficatie onvermijdelijk is en uiteindelijk iedereen ten goede zal komen.
Dit geloof is problematisch, stelt ze, omdat data altijd een representatie is. Door op deze manier naar kennis te kijken, wordt alleen dat wat gekwantificeerd kan worden nog als relevant gezien. Ook waarschuwt Mascheroni voor de fouten die algoritmes maken, terwijl zij een steeds grotere invloed hebben op de wijze waarop mensen vertegenwoordigd, geselecteerd of toegelaten worden, Zo houden algoritmes geen rekening met de context, zijn ze ook gevoelig voor biases en is vaak onbekend hoe beslissingen tot stand komen.
Siibak toont hoe snel technologische ontwikkelingen het onderwijs aan het veranderen zijn. Zeker in tijden van covid heeft ‘student tracking’ een hoge vlucht genomen. Er zijn allerhande programma’s op de markt gekomen om bijvoorbeeld gezichtsuitdrukkingen, stemgebruik en blikrichting te monitoren, wat gebruikt kan worden voor controle bij online examens, maar ook een realtime beeld zou kunnen geven van motivatie, begrip en engagement bij leerlingen of studenten. Met name commerciële bedrijven zijn hier handig op ingesprongen.
Autonomie onder druk
Een probleem van datafied education is volgens Siibak dat alleen het leren dat zichtbaar is in de data nog als leren gezien wordt, en andere vormen van leren gemarginaliseerd worden. Ook het werk van leraren raakt steeds meer data-gestuurd. Zij worden steeds meer uitvoerders en verliezen autonomie en expertise om eigen pedagogisch-didactische keuzes te maken. Ook kinderen verliezen controle. Zij worden tot ‘data subjects’ gemaakt, waarbij voorbijgegaan wordt aan hun complexiteit en zij zelf geen inzicht hebben in de gronden waarop beslissingen gemaakt worden. Veel mensen denken met name aan privacy wanneer het om dataficatie gaat. “Ik heb toch niets te verbergen” is dan genoeg om zorgen opzij te zetten. Het is echter niet alleen de privacy die bedreigd wordt, maar ook human agency, met grote gevolgen voor onze cultuur en manier van samenleven.
Kunnen we daar nog iets tegen doen? Wat minimaal nodig is, is ‘data litaracy’, stelt Siibak: we moeten begrijpen wat er gebeurt. Ook zouden technologische onderwijsmiddelen uit commerciële handen gehaald moeten worden, zodat er meer democratische controle komt over de data. Er is transparantie nodig over algoritmes en onderzoek naar langere termijn effecten.
In de chat wordt de vraag gesteld of het probleem met name zit in het businessmodel of dat het een fundamenteler probleem is van dataficatie en algoritmes. Als software gezamenlijk wordt ontwikkeld en eigendom is van de school, kan het dan wel de belangen en rechten van kinderen dienen? Of leidt dataficatie altijd tot problemen, hoe je het ook organiseert? Helaas komt deze vraag niet aan bod in het nagesprek. Wel komt Pijpers met de sprekers tot de conclusie dat de belangrijkste vraag is in hoeverre technologische ontwikkelingen agency en pedagogische autonomie onder druk zetten.
De leraar als datamanager
Deze zorgen lijken minder aanwezig bij het volgende sprekersduo, dat zichzelf ‘constructief-kritisch’ noemt ten aanzien van adaptieve leersystemen: Anne Fleur Kortekaas en Maartje Raijmakers, onderzoekers van de Vrije Universiteit Amsterdam.
Raijmakers is betrokken geweest bij de ontwikkeling van Rekentuin, een van de eerste adaptieve lesmethoden voor rekenen. Adaptiviteit is een groot voordeel bij het aanleren van vaardigheden als taal en rekenen, die volgens Raijmakers sterk afwijken van evolutionair gezien oudere vaardigheden. Waar je deze laatste wellicht al doende leert, is voor taal en rekenen specifieke, toegespitste en toegewijde oefening en training nodig, die zoveel mogelijk in de zone van de naaste ontwikkeling moet liggen. Uit onderzoek blijkt dat één-op-één onderwijs hiervoor zeer effectief is (vergeleken met klassikaal onderwijs), maar dit is natuurlijk kostbaar. Technologie kan hier mogelijk een bijdrage leveren.
Adaptieve systemen zijn weliswaar efficiënt voor oefenen en monitoren, maar Raijmakers benadrukt wel dat de leraar centraal moet staan in het proces van oefenen, analyse en instructie. Ze waarschuwt ook dat adatieve systemen weliswaar snel en betrouwbaar kunnen zijn in de zin van gestandaardiseerd, maar dat dat ze niet per se valide maakt.
Kortekaas pleit ervoor dat leraren betere ‘data managers’ worden. Als ze hun kennis en inzicht van data en algoritmes vergroten, kunnen ze adaptieve systemen niet alleen succesvol inzetten om het leren op individueel niveau te versterken, maar ook om hun onderwijs te evalueren. In haar ogen worden leerlingvolgsystemen nu nog te weinig benut om het onderwijs voor hele groepen te verbeteren, door achterblijvende resultaten en mogelijke oorzaken hiervan de signaleren.
Ook wordt nog niet alles wat onder leren valt structureel gemeten. Dat data objectiveert ziet Kortekaas niet per se als een vloek, maar juist ook als een zegen. Leraren baseren hun gedrag en didactiek immers op inschattingen en dan moeten ze die inschattingen kunnen onderbouwen met data en literatuur, stelt ze.
Beide sprekers lijken sterk te leunen op het idee dat goed onderwijs effectief en efficiënt onderwijs is, waarbij de kwaliteit wordt afgemeten aan de behaalde toetsresultaten en dus aan de verzamelde data. De vraag of vanuit pedagogisch oogpunt soms iets anders nodig is voor de leerling, of wat de resultaten zeggen over het pedagogisch handelen van de leraar, wordt hierbij niet gesteld.
Naar een ander discours
Tot slot volgt een panelgesprek, waarin Symen van de Zee, lector bij Saxion Hogeschool, wijst op de impact die de snelle technologische ontwikkelingen hebben op de rol van de leerkracht. Adaptieve systemen kunnen inmiddels ook zelf besluiten nemen en dwingen de leerkracht steeds meer in de rol van datamanager. Andere rollen, zoals die van inleider of inspirator, verdwijnen zo naar de achtergrond. Ook de leerling wordt in een bepaalde rol geplaatst, binnen een discours dat ervan uitgaat dat leren een individueel proces is dat zo effectief en efficiënt mogelijk moet verlopen.
De vraag is of dit wel aansluit bij de waarden van je school. Misschien is het soms ook goed als de taken even niet op een kind zijn afgestemd en is juist frictie nodig, of wil je vooral het sociale leren stimuleren. Programma’s als rekentuin kunnen nog zo effectief zijn, de (pedagogische) vraag die daaraan vooraf zou moeten gaan is: wat beoog je?
Haitske de Visser is leerkracht en tevens onderzoeker aan Thomas More Hogeschool. Zij schreef eerder de blog ‘Ik haat Snappet juf’, over hoe een adaptief systeem door een van haar leerlingen ervaren werd. Essentieel is volgens haar dat je nog steeds je eigen oordeel vormt en probeert te achterhalen wat er wel en niet begrepen wordt; een rood bolletje of fout antwoord zegt nog weinig.
Leerkracht Stephanie Waterlander ziet het anders. Zij is blij dat ze op basis van het dashboard van Snappet direct in kan spelen op wat er gebeurt bij een leerling, waar ze bij traditionele methoden voor haar gevoel altijd achter de feiten aanliep. Wel zou er op elke school een expert moeten zijn met kennis van deze systemen om startende leerkrachten te begeleiden in het gebruik ervan.
Het gesprek gaat verder over de vraag wat leraren dan nodig hebben om hiermee om te gaan, en wat de rol van de lerarenopleiding zou moeten gaan. In eerste instantie ligt de nadruk hierbij erg op technische vaardigheden: hoe analyseer en interpreteer je de data? In de chat en vervolgens ook door De Visser wordt aandacht gevraagd voor het kritisch reflecteren op deze systemen. Misschien moet je je wel nóg bewuster zijn van je pedagogisch-didactische uitgangspunten om je te verhouden tot deze systemen.
Lector Hester IJsseling van Thomas More Hogeschool waarschuwt daarbij voor het impliciete discours waarin alleen dat wat meetbaar is, waarde heeft. Raijmakers reageert dat niet alles gemeten hoeft te worden en dat ze andere aspecten niet wil diskwalificeren. Ze stelt dat het vooral tegenstanders van dataficatie zijn die beweren dat alleen wat meetbaar is op waarde geschat zou worden en dat ze dit voorstanders nooit hoort zeggen. Ik vrees echter dat dat nu juist het probleem is dat Ijsseling aankaart: een dominant discours wordt door een meerderheid of dominante groep als vanzelfsprekend beschouwt en niet expliciet benoemd.
Van de Zee sluit af met een genuanceerd pleidooi voor vakkundig en relationeel sterke leerkrachten: als je data wilt interpreteren, moet je weten wat er gebeurt én je moet de kinderen heel goed kennen. Hij hoort in het gesprek een valse tegenstelling tussen de leraar als kille datamanager of een leraar die helemaal intuïtief en in het moment handelt zonder toetsen en meten. Hij pleit ervoor een balans te vinden, waardoor technologie geen vloek en geen zegen is.
In de pdf "Krassen op het dashboard" van Remco Pijpers (Kennisnet) lees je zijn onderzoek naar de invloed van adaptieve leersystemen op de professionele ruimte van de leerkracht. Download de pdf hier!
Leone de Voogd is ontwikkelingspsychologe en politicologe en werkzaam als wetenschappelijk medewerker bij NIVOZ. Daarnaast is ze als programmaonderzoeker betrokken bij het Whole Child Development programma.
Reacties