Stichting Nivoz logo
Sterkt leraren, schoolleiders en betrokkenen bij de uitvoering van hun pedagogische opdracht

Nivoz platform hetkind

Zullen we ons verstand weer leren gebruiken?

29 november 2021

'Je ziet hier dat een stamgroepleider een kind helpt zijn draai te vinden met een ander kind. Hier gaat langzaam ontstaan dat de kinderen het met elkaar kunnen. Omarmend loslaten noem ik dat. Dat is iets heel anders dan georganiseerd wantrouwen via een leerlingvolgsysteem. Om los te laten kun je niet beginnen bij een zeker-willen-weten dat het goed gaat als je loslaat.' Filosoof Jan Bransen gaf de Suus Freudenthal-lezing 2021, en Geert Bors waagt een poging om sfeer en betekenis over te brengen van deze lezing, waarin gevierd, gespeeld, gesproken en geleerd werd. Waarin beeld en woord even bepalend waren. Waarin ontleed en weer opgebouwd werd.

6 oktober 2021. Samen vieren is een jenaplanbasisactiviteit die Freek Velthausz op het lijf geschreven is. Ooit, tijdens een interview, mijmerde hij hoe opmerkelijk het is dat, van alle traditionele onderwijsvernieuwers, het Peter Petersen geweest is die ‘vieren’ zo nadrukkelijk opnam als essentiële sociale activiteit van het mens-zijn, en daarmee ook van onderwijs en opvoeding. Juist Petersen, de wat stijfjes ogende hoogleraar pedagogiek.

Met vieren is Freek al begonnen voorafgaand aan de twaalfde Suus Freudenthal-lezing. Vanachter zijn contrabas speelde hij met zijn band, terwijl het publiek van vooral jenaplanners uit de noordelijke provincies de weg naar binnen vond in de EM2, de zaal op het oude Groningse Suikerunieterrein die qua bohemien-stijl niet onderdoet voor concertzalen in Berlijn of de Kopenhaagse vrijstaat Christiania. Gescande QR-codes. Alvast een paar drankmunten. Opgestoken handen. Breed lachende herkenning. Eindelijk weer eens samen.

Een half uur later, op het podium, viert Freek de ruimte als Reggio Emilia’s derde pedagoog: “Je ruikt het feest van afgelopen weekend nog”. Hij inventariseert zijn publiek, gedenkt de overleden Ad Boes en Kees Both (ook gezamenlijk rouwen behoort tot ‘samen vieren’) en speldt Wytse Bouma en Kor Posthumus een lintje op waarmee zij toetreden tot het illustere gezelschap van de Orde van de Jenaplan-Uil.

Volg je Bransens ideeën dan is onderwijs geen wereld van praktische voorwaarden en af te vinken doelen, maar een activiteit waarin diepe waartoe-vragen gepast zijn.

Ook voor de gastspreker van de Suus Freudenthal-lezing zijn er mooie woorden. Bransens boek Gevormd of vervormd noemt Freek essentieel voor de jenaplanopleiding, net als de publicatie Onderwijs na Covid-19, die Bransen vorig jaar uitbracht met Dolf van den Berg, Sjef Drummen en anderen van het Taskforce Ontwikkelingsgericht Onderwijs. “We hebben Jan Bransen op tv zien rondwandelen in een doolhof met Erik Scherder. Jan liet ons nadenken waarom we de dingen doen zoals we ze doen. Volg je zijn ideeën dan is onderwijs geen wereld van praktische voorwaarden en af te vinken doelen, maar een activiteit waarin diepe waartoe-vragen gepast zijn. Als je drugs op het schoolplein aantreft, is dat dan voor de prullenbak of moet het onderdeel worden van het onderwijs?” Freek kondigt aan dat Jan Bransen de oren van zijn toehoorders zal openzetten en hun hersenen een duw zal geven. “Daarmee kun je morgen al één of twee of drie dingen anders doen.”

En daarmee is het podium voor de Nijmeegse filosoof en academisch leider van het Radboud Teaching and Learning Centre. “Wat filosofen doen is proberen om goede vragen te stellen”, begint Bransen. Inmiddels is de vraag ‘Zullen we ons verstand weer leren gebruiken?’ geprojecteerd. Vanmiddag wil de filosoof het hebben over deze ene zin, sterker nog: om de vraag werkelijk door te laten dringen zal hij hem afbreken in zijn losse elementen: woord voor woord deconstrueert hij de vraag om haar betekenis daarna opnieuw op te bouwen.

Zullen…
Zullen is altijd een uitnodiging”, begint Bransen. “Als we willen dat we ons verstand weer leren gebruiken, heb je een setting nodig waarin dat kan: met zijn ‘ontvankelijk grondmodel’ is Jenaplan zo’n setting.” Hoewel hij inhoudelijk weinig zegt te weten over het Jenaplan, heeft Bransen zelf eind jaren ’60 een paar jaar op de allereerste Nederlandse jenaplanschool in Utrecht gezeten. Ook zijn kinderen genoten jenaplanonderwijs, al was dat ‘per ongeluk’: het gezin koos voor de buurtschool. “Het maakt dat ik vertrouwd ben met de vier basisactiviteiten.”

Bransen legt uit dat de aansporing die spreekt uit het ‘zullen we…?’ de aandacht vestigt op wat hij en zijn toehoorders hier precies aan het doen zijn: zijn uitnodiging om samen te gaan denken houdt in dat ook het publiek deze gebeurtenis mee-maakt, in dubbele betekenis: je bent erbij, maar je bent ook medeschepper. En dat meemaken gebeurt langs alle vier de basisactiviteiten. Jan gaat ze mijmerdenkend langs: “Is een lezing een gesprek? Momenteel ben ik aan het woord, maar ik nodig jullie uit ook terug te praten. En is het een spel? Als je naar Freek kijkt, dan is er spel aanwezig in deze omgang met elkaar: het mag leuk zijn.”

“Samen realiseren we deze voorstelling”, gaat hij verder, “Dat het een spel is heeft te maken met het spelen met de regels ervan. Je ziet kinderen in groep 3 ook opeens een rol krijgen – niet meer die van kleuter, maar van scholier. Studenten op de pabo voelen hoe ze op hun eerste stage bekeken worden door een klas vol kinderen – opeens zijn er verwachtingen, opeens heb je je te schikken in een verantwoordelijke rol van opvoeder. Spelen is een oefenen in het waarmaken van rollen.”

Ook werk passeert: “Is dit werk? Hebben jullie vrij moeten vragen? Ziet werk er zo uit: zitten en luisteren? Toch hoort stilstaan en nadenken óók bij je werk als pedagoog. Als ik in Nijmegen zeg ‘Ik ga de Suus Freudenthal-lezing houden’, denken ze dan: hij gaat werken?”. En dan is er vieren: “Vieren is markeren wat de moeite waard is in ons bestaan.” ‘Zullen we?’ is een uitdrukking van een gezamenlijk willen, wensen, streven, zo drukt Bransen zijn uitnodiging aan zijn toehoorders uit. “Dat is mijn interpretatie van het ‘streefmodel’ van het Jenaplan.”

…We…
“Wie zijn ‘we’?”, vraagt Bransen vervolgens. ‘We gaan nu naar bed’, zeggen ouders tegen hun kind. ‘Zullen we opletten?’, gebiedt een leraar zijn leerlingen. En nooit is die ‘we’ een inclusieve ‘we’: “De echo van de schoolbel domineert het onderwijs meer dan me lief is”, zegt de filosoof.

“Voor onze soort – onze dominante diersoort die van de aarde een uitgeleefd hol aan het maken is – geldt dat oude en jonge mensen lange tijd aan elkaar verbonden zitten. Ze hebben elkaar lang nodig en zitten lang in elkaars vaarwater.” Maar Bransen wil die langdurige afhankelijkheidsrelatie niet vertaald horen als: ‘kleintjes weten zo verschrikkelijk weinig dat we hun aan het begin van hun leven heel veel onderwijs moeten geven voor ze een beetje mee kunnen komen’: “Dat vind ik misvorming. Dat is een vervorming van wat twee generaties bij elkaar brengt.”

Bij de kleine zie ik loyaliteit. Blind vertrouwen in de grote dat die goed zal zorgen. Bij de oudere zie ik toewijding. Dat zijn twee kanten van onderwijs die ik niet zo aanwezig zie, als ik zou willen.

Hij toont een illustratie van een kleine en een grote beer, vanaf de rug gezien, die een arm om elkaar heen slaan. “Bij de kleine zie ik loyaliteit. Blind vertrouwen in de grote dat die goed zal zorgen. Bij de oudere zie ik toewijding. Dat zijn twee kanten van onderwijs die ik niet zo aanwezig zie, als ik zou willen. Met spel, werk, viering en gesprek in het Jenaplan hebben jullie die kant van het mensenbestaan wel in beeld. De kant dat we van elkaar houden. Dat er overgave is. Overgeleverd zijn aan elkaar. Vertrouwen. Dat de grote er is in toewijding, in een ‘er willen zijn’ voor de kleine.”

Met foto’s uit het boek Jenaplan – school waar je leert samenleven laat Jan zien hoe dat eruit kan zien. “Je ziet hier dat een stamgroepleider een kind helpt zijn draai te vinden met een ander kind. Hier gaat langzaam ontstaan dat de kinderen het met elkaar kunnen. Omarmend loslaten noem ik dat. Dat is iets heel anders dan georganiseerd wantrouwen via een leerlingvolgsysteem. Om los te laten kun je niet beginnen bij een zeker-willen-weten dat het goed gaat als je loslaat.” Lukt het je los te laten in vertrouwen, dan leren kinderen ook zichzelf vertrouwen en kunnen ze de wereld wel aan, stelt Bransen. Het mogen oefenen in rollen van jongste, middelste en oudste in de stamgroep helpt daarbij. “De natuurlijke voortgang, het wisselen van rollen tussen generaties, is mooi aan ‘we’.”

…Ons verstand…
Bij ‘ons verstand’ staat de filosoof het langst stil. De toehoorders maken een staaltje mentale gymnastiek mee, langs hoe zonnebloemen dagelijks de baan van de zon volgen, langs het ‘weten’ dat schuilt in spieren en zenuwbanen waarmee je een handdruk als vanzelf voorbereidt wanneer iemand je hand wil schudden, langs de camouflage van het verenkleed van uilen en de strepen van een uiteenstuivende groep zebra’s, waardoor het leeuwen duizelt voor de ogen.

Bransen werkt toe naar hoe je verstand je helpt door schijn en dubbelzinnigheden heen te kijken en je daarmee leert de wereld scherper te zien. Dat brengt hem bij de beroemde grotmetafoor uit de dialogen van Plato. In Plato’s grot zitten mensen geketend naar een muur te kijken, terwijl achter hen een vuur brandt. Tussen de geketenden en het vuur bewegen mensen stokfiguren op en neer, waarvan de schaduwen op de grotmuur vallen. De geketenden kennen alleen hun leven in de grot en nemen de schaduwen op de muur aan voor de werkelijkheid. Tot het iemand lukt zich los te maken en niet alleen te zien wat er gebeurt met die stokfiguren en dat vuur, maar zelfs wat er buiten de grot gebeurt. “Die persoon leert zijn verstand gebruiken en kijkt daarmee door de schijn heen. Wij zitten in onze eigen grot vast, in onze vooroordelen. Ook wij zien dingen en denken dat ze zijn zoals wij ze zien.”

Dan gebeurt er waartoe Jan zijn publiek eerder uitnodigde: een vraag uit de zaal, die de stroom van vragen die Bransen afvuurt voor even onderbreekt. “Heeft ‘verstand’ dan te maken met ‘een verre stand aannemen’ en daardoor overzicht krijgen?” “Het klopt”, zegt de filosoof: “Met overzicht tot die stokfiguren en dat vuur en die geketende figuren, snap je opeens wat het lijkt en niet is. Je snapt zelfs waarom het lijkt wat het is en waarom het niet is wat het lijkt te zijn.”

Toch brengt het hem op een betoog over hoe je nooit los kunt staan van je waarneming en dat ‘je verstand gebruiken’ juist niet zou moeten gaan over een afstand nemen, waardoor je niet meer in de situatie geïmpliceerd bent: “Wat we vaak in het onderwijs doen, als we een onderzoekende rol aannemen, is afstand nemen. Dat is hoe we het gewend zijn en lijkt heel vanzelfsprekend: jezelf isoleren en dan observeren wat zich voordoet. Maar je wilt je niet isoleren van de wereld. Van ‘je verstand gebruiken’ wil je geen afstand nemen.”

Met de zang van een merel, die door de zaal klinkt, verduidelijkt Jan zijn punt: “Fascinerend aan de zang van een merel is dat mannetjesmerels iets anders horen dan vrouwtjes. Een mannetje hoort in de zang van een soortgenoot: ‘Mijn territorium. Wegwezen!’, terwijl een vrouwtje hoort: ‘Dit is mijn domein, kom hier!’ De manier waarop je betrokken bent in de situatie bepaalt wat je hoort. Als je afstand neemt – bijvoorbeeld als menselijke luisteraar – hoor je niet het geheel, maar mis je juist de essentie van wat er overgebracht wordt.”

Wat Bransen wil zeggen: “Als je afstand neemt, verlies je het zicht op hoe je zelf betrokken bent. Dat maakt ‘verstand’ iets ingewikkelds: als we ons verstand gebruiken, moeten we willen samenwerken en ons leren verbinden aan andere mensen die ook hun verstand gebruiken.” Je verstand gebruiken in het onderwijs is als een jazzimprovisatie: “Je zit niet met een groep muzikanten die ook maar de bladmuziek uitvoert, maar je luistert naar wat er aan het gebeuren is en reageert erop. Niet door afstand te nemen, maar door je te verbinden. Niet door een onderscheid te maken tussen theorie en praktijk, maar door verstandig te zijn in de praktijk van het handelen.”

…Weer leren…
“Van leren hebben we iets beperkts gemaakt”, stelt Bransen: “Het is iets voor kinderen. Je doet het aan het begin van je leven, het duurt lang, is vermoeiend. Je doorloopt een heleboel toetsen en examens en op een dag mag de vlag uit, want gelukkig mag het leren dan stoppen en kan het echte leven beginnen.”

Dat alles vindt de filosoof een fout begrip van leren. “Leren is geen voorbereidend traject. Leren is niet dat alles al voor je klaarligt. Leren en leven zijn met elkaar verbonden. Het gaat om een evenwichtig in het leven staan. Als we met elkaar ons verstand leren gebruiken, betekent het dat we verstand integreren in ons dagelijks leven. Dat we proberen te begrijpen wat ons en de ander beweegt, want we verkeren in een constante dynamiek met anderen. Het is niet ‘eerst leren en dan kun je het’, maar het leren is een integraal deel van het kunnen.

Onderwijs is een permanent inschatten en afwegen van wat er past. Daarvoor is het nodig dat je je verstand gebruikt.

Als voorbeeld neemt Bransen het terloopse zinnetje uit Freek Velthausz’ inleiding, waarin die verwees naar drugs die gevonden waren op het schoolplein. “Tja, wat moet je daar als school mee – de prullenbak in en niet meer over hebben? Of wordt het onderdeel van een kringgesprek? Hoe ga je daar verstandig mee om? Nou, niet oproken, lijkt me. Maar naar de politie brengen. En er met de kinderen over praten. Het is een permanent inschatten en afwegen van wat er past. En daarvoor is het nodig dat je je verstand gebruikt.”

…Gebruiken?
Als meteen daarna het slotwoord uit Bransens gedeconstrueerde zin op het scherm verschijnt, gaat er een lach door de zaal. ‘Gebruiken’, en dan helemaal met een vraagteken erachter heeft precies in dit moment een dubbele connotatie gekregen: drugs… je verstand… wat gingen we ook weer gebruiken?

Gebruiken is een ingewikkeld werkwoord, zegt de filosoof: “We kunnen mensen gebruiken. We kunnen voorbeelden gebruiken.” In veel van de evidence-informed onderwijskunde worden simpele causale verbanden gehanteerd: je doet interventie A en dan krijg je resultaat B. “Als je in het geval van causale relaties niet krijgt wat je verwacht – je drukt op het knopje, maar het licht gaat niet aan – dan kun je gaan zoeken naar de fout in de oorzaak-gevolgketen. Maar dat werkt zo niet als je beter met je groep wilt omgaan. Bij mensen gaat het er om om je interactie te verbeteren, om beter te leren luisteren.”

Het gebruiken van een instrument is dan ook niet neutraal, laat Bransen zien: “Als je een leerlingvolgsysteem hebt en je gebruikt dat om je kinderen te leren kennen, dan wordt dat óók het instrument dat ervoor zorgt dat sommige aspecten van dat kind juist niet zichtbaar worden. Een instrument stuurt je blik, het stuurt de manier waarop je met zo’n kind om kunt gaan.” Daarnaast gebeurt er nog iets opmerkelijks: een instrument gebruiken doet ook iets met de gebruiker. Bransen: “Stel je komt met een kind een situatie tegen die nader onderzoek vereist. Hoe vertrouwder jij met jouw instrument bent, hoe groter de kans is dat je zegt: ‘Maar ik heb dit instrument, toch, en ik gebruik het toch goed?’

Wij zijn gewend geraakt om onderwijs te beschouwen als iets instrumenteels: je stopt er een kleuter in en na een tijdje komt er een brugpieper uit.

“Functioneel denken werkt niet als je met mensen wilt omgaan. Maar we doen dat in het onderwijs wel. Wij zijn gewend geraakt om onderwijs te beschouwen als iets instrumenteels: je stopt er een kleuter in en na een tijdje komt er een brugpieper uit.” In die manier van denken wordt ‘gebruiken’ geen fijn werkwoord. “Als we ons verstand willen leren gebruiken – dat was mijn kernvraag – dan moeten we proberen dat verstand te zien als een integraal onderdeel van wat we feitelijk aan het doen zijn, zodat we niet ons verstand gebruiken, maar verstandig zijn.

Onderwijs: is het schilderen of dansen?
Bij dat laatste hoort nog een mooi beeld – een schilderij van een dans. Precies die twee kunstvormen hebben beide een heel andere dynamiek die de kwaliteit ervan bepaalt, stelt Jan Bransen: “Een goede schilder hoort het schilderij dat hij maakt als het ware zeggen: ‘Nu moet je stoppen, want ik ben af. Ga je nu nog door, dan verpruts je het.’ Schilderen is dus een activiteit die zijn einde heeft en de kwaliteit van de activiteit kan afgemeten worden aan de kwaliteit van het eindresultaat. Of je als schilder je verstand hebt laten spreken, zie je achteraf.”

Dansen is iets heel anders: “Als je aan het dansen bent, is er niet op een gegeven moment ‘een dans’. Nee, de dans is er direct zodra je danst. En is er ook alleen zolang je danst. Als je de kwaliteit van het dansen probeert te bepalen, lukt dat alleen maar door het dansen te ervaren en te zien wat daar tijdens het dansen en in het dansen gerealiseerd wordt.” De filosoof Aristoteles onderscheidde die twee activiteiten, met hun heel verschillende kwaliteiten, in poiesis en praxis, vertelt Jan. “Als je aan poiesis doet, maak je iets. Als je aan praxis doet, doe je met elkaar iets.”

“We zijn onderwijs gaan associëren met schilderen: je doet in het onderwijs een tijdje iets en daardoor krijg je een resultaat: een kind dat goed opgeleid is en dan kan het van school en is het uitgeleerd. Dat is een kijk op onderwijs die mij niet bevalt. Ik heb liever dat we onderwijs zien als iets dat gaande is, zo lang als het gaande is. En dat zijn kwaliteit heeft in het bezig zijn zelf.”

Het geluid van de merel
Afsluitend neemt Bransen een positie aan boven zijn eigen lezing. Hij gaat na of er gevierd, gesproken, geleerd en gespeeld is. Hij komt terug op Freek die opriep om de lezing over je heen te laten komen en misschien morgen één, twee of drie dingen anders te gaan doen. “Wat dit was, lijkt niet op een schilderij dat je kunt meenemen. Je hoeft voor mij helemaal niks mee te nemen”, zegt de filosoof nu. “We hebben een tijdje met elkaar gedanst, waarbij ik probeerde mijn verstand te gebruiken en om dat van jullie aan te spreken. Ik heb geprobeerd om het besef boven te brengen dat ‘je verstand gebruiken’ niet betekent dat je afstand neemt en niet participeert, maar dat verstandig doen behelst dat je de dynamiek van wat er gebeurt probeert te volgen en deelneemt, op een goede, afstemmende manier met elkaar. Als jullie dat ervaren hebben, was dit misschien een geslaagde dans. Net zoals eerder ging over het geluid van de merel dat alleen te snappen is als je je er actief toe verhoudt, betekent ‘je verstand gebruiken’ dat je op een bepaalde manier tussen mensen je best doet.”

Meer over Jan Bransen op www.janbransen.nl. Zijn onderwijsboek Gevormd of vervormd. Een pleidooi voor ander onderwijs is uitgegeven door ISVW Uitgevers, 2019. De Engelse vertaling is recent gepubliceerd en is open access verkrijgbaar via: radbouduniversitypress.nl/.

Dit interview is overgenomen uit het novembernummer 'Helden -  Kees Both en de zinzoekende school' van Mensenkinderen. Met toestemming van de NJPV. 

Reacties

0
Login of vul uw e-mailadres in.


Er zijn nog geen reacties
Delen:
Op de hoogte blijven?
Schrijf je in voor de nieuwsbrief