‘Oplossingen zijn niet los verkrijgbaar. Als leraar heb je na te denken over je bodem, je theorie.’
1 november 2019
Korczak, Montessori, Steiner? Kennen we. Helen Parkhurst van Dalton? En Petersen, hij van Jenaplan? O ja! Maar Celéstin Freinet is een minder bekende naam. Toch is de Freinetbeweging - klein in Nederland, groot in Vlaanderen - een vernieuwingsstroming met elan. Een introductie tot Freinet, die na zijn ervaring in de loopgraven van de Eerste Wereldoorlog, besloot dat het anders moest met Europa. Te beginnen bij het onderwijs.
Dit interview met Jimke Nicolai, directeur van het Bureau voor Levend Leren en spin in het Nederlandse Freinet-web, verscheen eerder in het septembernummer van Mensenkinderen, waarin de verwantschap tussen Célestin Freinet en jenaplangrondlegger Peter Petersen centraal stond. Geert Bors nam het interview af.
Geert Bors: Toen ik vertelde dat ik naar Nij Beets ging, zei iemand: “Dat was ooit een bolwerk van radicale onderwijsvernieuwing.” Hoe zit dat?
“Dat is zo. Deze regio was in de late negentiende eeuw het gebied van de sociale strijd. Ferdinand Domela Nieuwenhuis, die hier ‘ús ferlosser’ werd genoemd, had in zijn studeerkamer naast een portret van Marx een foto van de Spaanse pedagoog Francesco Ferrer hangen. Die laatste was een geestelijk voorvader van de New Education Fellowship, de club onderwijsvernieuwers die een paar decennia later werd opgericht en waarbij Célestin Freinet en Peter Petersen zich ook aansloten.
En er is een tweede ‘haard’: in de jaren zeventig was hier een landelijk bekende vernieuwingsschool, de Jasker – een echte experimenteerschool. Zelf begon ik in 1977 in Gorredijk, hier niet ver vandaan, op een innovatieve christelijke school die heel nadrukkelijk keek naar wat er hier gebeurde. Ik kon daar al een freinetklas hebben binnen de muren van de school. Al die scholen werden sterk ondersteund door de eigen schoolbegeleidingsdienst van de gemeente. Later – ik zat zelf inmiddels ‘veilig’ als schoolleider in Malden bij Nijmegen – verlepte de onderwijsvernieuwing hier.”
Laten we beginnen bij de Freinetbeweging in Nederland. Hoe raakte jij betrokken?
“Ik was actief binnen de vredesbeweging en had een interesse in vredeseducatie en vernieuwingsonderwijs. Op de pedagogische academie hoorde ik er weinig over, maar eenmaal in het onderwijs zelf raakte ik pas echt geïnspireerd. Toen ik daarna pedagogiek ging studeren, kwam ik wat mensen tegen die vertelden over de vroeg twintigste-eeuwse reformpedagogiek en de theorie erachter. Daar wilde ik meer van weten. Ik zocht een groep die daar praktisch en actief mee bezig was, en trof een club freinetwerkers in Groningen, rond Anton van der Wissel. Echt een werkgroep, die zich verhield tot hoe het onderwijs in elkaar stak, hoe je taal en rekenen kon inrichten. Dat paste ik toe in mijn klas in Gorredijk, ik reflecteerde, oefende, bracht het terug in de werkgroep. Je kreeg een wisselwerking, zoals onderwijsvernieuwing zou moeten gaan. Actief met je kinderen, stevig pedagogisch gekaderd.”
En Freinet, als persoon, als methode, sprak meteen aan?
“Het ging me toen niet om de historische figuur en, al helemaal niet om persoonsverheerlijking. De kennismaking met de bronteksten, besef van de historische context – dat kwam veel later. Wij hielden ons bezig met de praxis, de technieken, de onderliggende pedagogiek. Ik heb Jenaplan ook verkend en vond het wat… te soft, misschien. Het kan ook zijn dat ik niet de goede mensen trof. Wat me trok bij die freinetwerkers was de politieke geladenheid en de gerichtheid op het werk.”
Er zijn tegenwoordig stemmen die beweren dat zoiets als politiek engagement niet thuishoort in het onderwijs.
“In concrete zin, met de kinderen, was dat politieke klein en concreet: tegen zwerfvuil in het parkje bij de school kwamen de kinderen in het verweer met de actieleus: ‘Haal dit varken uit onze parken’. Ook plastic was al een issue. Een kritische omgang met je directe leefomgeving en wat daar speelt.
‘Aan het oefenen van democratie liggen óók toetsbare doelen ten grondslag.’
En nee, ik was zeker niet waardenvrij. Onderwijs kan nooit waardevrij zijn. Je hebt onlinediscussies waarin gesteld wordt dat onderwijs zich niet moet bezighouden met burgerschap, omdat dat te geladen zou zijn. De school zou zich alleen met ‘toetsbare doelen’ moeten bezighouden. Dat is wel een heel beperkte visie op de onderwijswerkelijkheid. Aan het oefenen van democratie liggen óók toetsbare doelen ten grondslag: durf je je mening te uiten? Kun je een betoog goed aan het papier toevertrouwen? Om te kunnen deelnemen aan de democratie, zul je kinderen moeten voorzien van een instrumentarium en moeten oefenen. Alleen maar ‘teaching to the test’ is een dramatische verwording van het onderwijs.”
Wat maakt een freinetschool een freinetschool? Kenmerken van freinetonderwijs, zoals ze vorm krijgen in de praktijk:
Uit: Freinet Binnenste Buiten, 2017 |
Jenaplan is groot in Nederland, bescheiden in Vlaanderen. Bij Freinet is dat andersom. Hoe komt dat?
“Toen ik bij Freinet betrokken raakte, waren er nog twee groepen freinetwerkers in Nederland, met eigen interpretaties en verschillen van inzicht. Als jonge garde begrepen wij niets van die historisch gegroeide onenigheid en we bundelden al snel de krachten, tot de Freinetbeweging. We zijn er altijd goed in geweest om kritisch naar elkaars praktijk te kijken en open en constructief heel inhoudelijk bezig te gaan met het optimaliseren van ons onderwijs: nog meer met vrije teksten werken, nog beter illustreren, het nog beter bij de kinderen krijgen. Dat stelt hoge eisen aan leraren. Intussen hebben we strategisch grote kansen laten liggen: met het uitbouwen van de beweging, het werven van meer scholen hielden we ons niet bezig.”
En ligt het in Vlaanderen aan een grotere nabijheid tot de Franse taal?
“Nee, het ligt volgens mij vooral aan twee mensen: Luc Heyerick en Armand De Meyer. Beiden wetenschappers, maar ook dicht bij het politieke vuur, die er in Gent voor gezorgd hebben dat Freinet er dé oplossing werd voor de onderwijsuitdagingen waar de stad voor stond: taal, migratie, de democratisering van het onderwijs. Onze bewegingen – ook het Jenaplan – zijn vaak afhankelijk van inspirerende en doortastende personen.”
Ik hoor weleens dat Freinet en Jenaplan elkaar aanvullen, omdat Petersen de pedagogische denker is en Freinet sterk is in de didactische invulling. Is dat beeld juist?
“Dan zou er op een freinetschool alleen maar vakinhoud en didactiek zijn – dat is niet zo. Als je Freinets bronteksten leest, zul je zien dat die niet zozeer didactisch, maar pedagogisch geladen zijn. Als je een goede jenaplan- of freinetschool binnenkomt, gonst daar een soortgelijke sfeer: een sfeer van kinderen die zich serieus genomen voelen. Dat is de context waarin beide pedagogen hebben gewerkt in hun pogingen de maatschappij vanuit het onderwijs te emanciperen, waarbij Freinet zich vooral toelegde op zinvol en betekenisvol werk, en de inkleuring van Petersen wat reflectiever was. Een klassenvergadering past uitstekend in beide scholen, maar het is honderd procent Freinet. Andersom maken alle freinetscholen in Nederland en Vlaanderen gebruik van de kring, en die heeft maar één oorsprong: Petersen. Pedagogisch-ideologisch zijn wij uit hetzelfde hout gesneden. En het is fijn om een school met een stevig concept te zijn: veel mensen willen vandaag geen concepten meer, maar snelle oplossingen. Oplossingen zijn meestal niet los verkrijgbaar. Als leraar heb je na te denken over je achtergrond, je bodem, je theorie."
‘Oplossingen zijn niet los verkrijgbaar. Als leraar heb je na te denken over je bodem, je theorie.’
Jij hebt zelf ooit leiding gegeven aan een school in Emmen, die Jenaplan en Freinet combineerde. Zijn er zaken uit Petersen die je moet weglaten, die haaks staan op Freinet, of andersom?
“Het was historisch een jenaplanschool, waarin het team meer en meer koos voor freinet-invloeden. Ze vlogen mij in, om ze te helpen de freinettechnieken te versterken. Dat ik moet nadenken over het antwoord, zegt me dat ik niet bewust elkaar uitsluitende zaken ben tegengekomen. Ik kwam wél wat in het verweer tegen ouders die de christelijke identiteit, bijvoorbeeld in de vieringen, sterker wilden benadrukken. Dat hield ik af, terwijl ik intussen wel de betrokkenheid van ouders bij het schoolwerk bevorderde. Ik heb het gevoel dat religiositeit bij Petersen meer speelt dan bij Freinet, maar de hoofdpersoon in zijn pedagogische hoofdwerk is dan weer een boer die maar een paar boeken op de plank heeft staan, waaronder de oude christelijke filosofen. Weet je, het is jammer dat onze bewegingen elkaar niet meer gevonden hebben. Soms kwam dat door niet-matchende persoonlijkheden…”
En ook door dat eerder genoemde gebrek aan strategisch handelen?
“Vast ook. Inhoudelijk heeft de Freinetbeweging altijd bewogen, maar bestuurlijk minder. Het zit freinetters niet echt in de genen. Wij hebben ook geen afdracht, geen afspraken, geen periodiek regio-overleg. Toch een beetje een anarchistisch tintje.”
Net als Célestin Freinet zelf.
“Ja, dat was een eigenzinnig mens. Maar toch ook wel strategisch en tactisch. De man uit die verre Alpes-Maritimes, die het onderwijs anders wilde. Binnen de kortste keren had hij een groot netwerk, ook correspondentie tussen scholen, want dan ging het samen ontwikkelen, samen middelen maken, samen denken veel sneller. Knap voor iemand zonder academische achtergrond. Hij zou tegenwoordig in een hoogbegaafdenklasje zijn geparkeerd.”
Wat bepaalt Freinets drive om het onderwijs te vernieuwen? Zijn eigen jeugd?
“Niet de armoede. Niet het grote gezin. Daar hoor je hem amper over. Wel de omgeving, waar hij woonde en leefde. Hij genoot van wat hij in de natuur meemaakte, de rotslandschappen, de beesten, de ontdekkingen. Dat was vormend. Voor wat betreft het culturele, het artistieke in zijn onderwijs, moet je denken aan hoe mondain het werd vanuit de Alpen naar de Middellandse Zeekust bij Nice. Vooral zijn vrouw Elise bracht het expressieve en creatieve in. Zij borgt ook, zij is de dame van de structuur.”
En dan is er natuurlijk die Eerste Wereldoorlog, waarin hij zwaargewond raakt, en de teleurstelling dat er ook nog een Tweede komt, een tijd waarin hij door het regime geïsoleerd wordt, en dan – zonder school, zonder werk – zijn belangrijkste boeken schrijft.
“Precies. Hij gaat naar de pabo, maar wordt opgeroepen voor militaire dienst en breekt zijn studie af. In de novelle Geraakt beschrijft hij hoe vreselijk het is in die loopgraven en hoe hij tijdens een aanval getroffen wordt in zijn long. Vier jaar moet hij revalideren. Een later boekje over die oorlog, voor kinderen, eindigt hij met de zin ‘Nooit meer oorlog’. Hij blijft die oorlog tegenkomen in zijn fysieke gestel. Er zijn mensen die dat als verklaring geven waarom Freinet niet te lang met kinderen over de boeken gebogen wilde zitten en graag naar buiten ging met ze, maar hij vond dat echt belangrijk. En zijn vrouw nog meer. Het is vorm volgt functie, zoals Petersen zegt. Niet andersom.”
Na die loopgraven en die revalidatie wordt hij leraar en concludeert hij uit de verschrikkingen van die oorlog: het onderwijs moet anders. Dat is niet per se een voor de hand liggende conclusie, die iedere frontsoldaat trok.
“Zeker niet. Hij ontdekt het ook vooral als hij voor de klas staat: hij ziet dat er iets niet deugt aan de motivatie van de kinderen. Het onderwijssysteem van die dagen hekelt hij als de ‘scholastiek’: ieder kind moet hetzelfde doen op hetzelfde moment, en dat maakt dat de kinderen niet betrokken zijn. Er is een anekdote, waarvan niet duidelijk is of hij waar is: Freinet komt de klas binnen en alle kinderen staan rond de tafel, te kijken naar een slakkenrace – totaal opgaand in de trage bewegingen van die beestjes. Wauw, denkt Freinet: dus daar hebben ze wél belangstelling voor. Hoe kan ik die betrokkenheid inzetten voor het andere leren? Niet door ze in de bankjes terug te roepen. Dat inzicht zou gekomen zijn met een doffe dreun: zo kan ik mijn kinderen niet op een gezonde manier wijzer maken. Ik maak dat wat we school noemen groter, ik trek er met hen op uit! En dan, buiten weer binnen halend, wil je vertellen, vastleggen. Dan komt het maken van teksten, het drukken, krantjes maken. Steeds ligt eronder: waarom doe ik dit? Om de kinderen serieus te nemen, ze zo te engageren. Doe je dat niet, dan leidt onderwijs tot niets dan berusting, dofheid, domheid, ontevredenheid, en tenslotte: oorlog.”
'Steeds vraag je je af: waarom doe ik dit? Om kinderen serieus te nemen. Doe je dat niet, dan leidt onderwijs tot niets dan berusting, dofheid, domheid, ontevredenheid, en tenslotte: oorlog.'
In zijn wijsgerig-pedagogisch hoofdwerk Pedagogie van het werk voert hij de boer Mathieu ten tonele, die een echtpaar ‘scholastieke’ leraren met een groot vooruitgangsgeloof, laat zien dat soms het oude ook heel wat biedt. Toch heet Freinet een vernieuwer te zijn.
“Ja, Mathieu is een alterego. Hij vertolkt de stem van Freinet, als eenvoudige maar wijze boer in de Alpen. Mathieu is tegen de vooruitgang-omwille-van-vooruitgang. Als je denkt dat te kunnen realiseren door het kind, de mens, de leefgemeenschap buiten beschouwing te laten, boek je misschien kortetermijnresultaat, maar meer niet. Het leidt niet tot betrokkenheid en dus niet tot duurzame verandering.”
Dat boek problematiseert spel en werk ook op een ingewikkelde manier. Kun je daar iets over uitleggen?
“Freinet wordt soms gezien als iemand die anti-spel was. Dat is niet zo: kinderen spelen graag spelletjes – kijk naar die slakkenrace. Maar als je denkt dat leren een spel moet zijn, zit je ernaast. Leren is een serieuze zaak, ook voor een kind, ziet Freinet. Het is niet zo dat je een kind alleen maar kunt interesseren voor leren met speelse methodes. De werkelijkheid is boeiend genoeg. Hij ageert tegen het ‘brood en spelen’-principe, waarmee het volk dom, onwetend en tevreden gehouden wordt. Dat gaat tegen zijn emancipatoire principes in. Als je goed kijkt naar een kind, het serieus neemt, zijn interesses leest en daarop meebeweegt, zie je dat het zijn tekst, die straks gedrukt wordt, foutloos wíl schrijven. Motivatie krijg je niet door verstrooiing aan te bieden, want dan ontneem je de kracht aan de leerzaak, dan zie je de werkelijkheid niet in zijn volheid. De motivatie ligt in het zorgvuldig willen werken in de werkelijkheid zelf. ”
En hoe nu verder? Lezen?
“Ik weet nooit of een artikel kan helpen. Iets gelezen hebben is nog niet het geleefd hebben. De beste manier om Freinet te leren kennen, is het in de vingers proberen te krijgen en te oefenen – of dat nu met levend taalonderwijs, de drukpers, levend rekenen of vrije expressie is. En er dan op te reflecteren. Niet met de vraag: hoe moet dit beter, maar: waarom doe ik dit? Wat hebben de kinderen hieraan? Hoe helpt dit mijn onderwijs? Dán wordt het tijd om op de bronnen terug te grijpen.”
Interview: Geert Bors
Toch beginnen met meer lezen?
- Dit artikel komt uit het septembernummer van Mensenkinderen, thema ‘Freinet’. Bekijk het hele nummer op de site van de NJPV (Nederlandse Jenaplanvereniging). Eerder verscheen uit ditzelfde nummer het artikel van Dorus Gerritse, ‘Mijn meester’.
- Over freinetonderwijs lees je ook meer op levendleren.nl en op freinet.nl.
Geert Bors is als freelancer redacteur bij het NIVOZ en hoofdredacteur van Mensenkinderen.
Reacties
Willy Hensen
Freinet? Mijn grootste leermeester op de LOM school in Utrecht waar we volgens Freinet werkten. Dat was in de 70er jaren vorige. Alle kinderen met ADHD gedrag in één groep (6-13 jaar) en didactisch volgens Freinet. Voor rekenen, taal, lezen haaden de kinderen maatjes in de groep zelf. Voor alle vakken leerlijnen waar de kinderen zelf aantekenden wat ze leerden. Alle leerlingen maakten een eigen programma wat varieerde van een uurprogramma tot een veertien dagenprogramma afhankelijk van het kind en zijn kwaliteiten en vorderingen. Ze ondertekenden zelf en namen daarmee de verantwoordelijkheid op zich. Klassenvergaderingen 1x tot 3x per week voorgezeten door een leerling, 'genotuleerd'door een leerling en voorbereid door de leerlingen zelf. Zo goed als nooit motivatieproblemen. Dagelijks gym buiten of binnen. Wat een mooie ervaringen voor hen en voor mezelf. Nu 69 en nog steeds is deze tijd in het onderwijs mijn mooiste tijd geweest. Freinet met zijn meesterstukken waar ieder kind vrijwillig naar toe werkte. Zó wens ik ieder kind onderwijs toe. Vooral heden ten dage.