Ongelijkheid in het onderwijs: een pedagogische reflectie
15 april 2016
Ongelijkheid in het onderwijs staat met de publicatie van De Staat van het Onderwijs, het jaarlijkse verslag van de Onderwijsinspectie, weer hoog op de agenda. Dat is terecht. Wat echter nog gemist wordt, zowel in het rapport als in het publieke debat, zijn bredere, pedagogisch geïnspireerde kaders om naar ongelijkheid te kijken. In deze bijdrage willen we laten zien hoe pedagogiek aanknopingspunten kan bieden om op een fundamenteler niveau naar de problematiek te kijken. In de kern gaat het om een visie op de verhouding tussen onderwijs en maatschappij, en op het ruimte geven aan alle leerlingen, om zich te ontwikkelen naar hun aspiraties en mogelijkheden.
De Inspectie van het Onderwijs vroeg in het jaarlijkse rapport De Staat van het Onderwijs over 2014-2015 op indringende wijze aandacht voor het probleem van de toenemende ongelijkheid in het Nederlandse onderwijs. Die aandacht is zeer terecht, want als er één plek is, waar ongelijkheid in de samenleving verminderd kan worden, dan is dat wel in het onderwijs. Als onderwijs die functie niet vervult, is er iets grondig mis.
De analyse die de Inspectie vervolgens geeft, en ook de vele reacties die er inmiddels zijn verschenen, ook die van de minister en staatssecretaris, tonen echter een gebrek aan fundamentele kaders waarmee we tot een werkelijke oplossing kunnen komen. Het is namelijk nodig om de maatschappelijke en pedagogische dimensie van het onderwijs opnieuw onder de loep te nemen.
Prestatiemaatschappij
Eerst een analyse van de maatschappelijke dimensie. Een factor die bijdraagt aan de toenemende ongelijkheid, maar die nauwelijks wordt genoemd, is de toegenomen neiging in de maatschappij om al ons handelen in termen van ‘presteren’ te definiëren. Dit wordt door auteurs als Paul Verhaeghe ‘performativiteit’ genoemd. Ook in het onderwijs hebben we het steeds meer over presteren, scoren, winnen en verliezen. Het onderwijs als sportwedstrijd.
De inspectie doet hier in het rapport zelf aan mee, door in haar analyse nauwelijks verholen een onderwijsloopbaan naar hbo als meer wenselijk te kwalificeren dan het volgen van een mbo-opleiding. Ook in de dagelijkse praktijk van scholen vinden we het volkomen normaal om voortdurend ‘prestaties’ te vergelijken: van leerlingen, leraren, scholen, besturen, ja zelfs landen. Maar onderwijs is geen wedstrijd.
Wat we ontberen is een fundamentele visie op onderwijs als plek waar kansen worden geboden. Als een omgeving, waar ieder kind zijn aspiraties en mogelijkheden kan realiseren. Waar fouten mogen worden gemaakt, en er aandacht is voor hoe je daarvan met elkaar kunt leren. Waar verschillen onderzocht en benut worden. En waar iedereen zijn of haar unieke bijdrage aan de gemeenschap ontdekt, en zijn of haar verantwoordelijkheid ervoor inziet.
Leerlingen doen dat grotendeels vanzelf. Een economiedocent deelde onlangs bij wijze van experiment geldprijzen uit, aan leerlingen die een toets het beste hadden gemaakt. 10 euro voor de winnaar, 7,50 voor de tweede plaats en 5 euro voor nummer drie. De winnaar was natuurlijk best een beetje trots. Maar wat ging hij doen? Het geld gebruiken om de klas te trakteren, omdat iedereen zo blij voor hem was, dat hij won. We kunnen van kinderen leren, hoe zeer zij zijn gericht op de kwaliteit van relatie, en de verbinding in de groep. Leerlingen willen graag laten zien wat ze kunnen, maar ze vragen niet om scores en een stempel van excellentie. Pas als ze van de volwassenen om zich heen de indruk krijgen dat goed scoren belangrijk is, gaan ze zich daar naar gedragen.
Zolang wij de belangrijkste opbrengst van onderwijs blijven beschrijven in termen van smalle, cognitieve leerresultaten, en van de verantwoording daarvan een vergelijkende analyse maken, zullen we onderwijs blijven zien als wedstrijd. En zullen ouders, leraren, schoolbesturen, ministers en uiteindelijk ook leerlingen de druk voelen te moeten scoren.
De werkelijke vraag is dan of we leerlingen willen voorbereiden op een prestatiemaatschappij, waarin geen succes is zonder ongelijkheid, of dat we de school zien als een oefenplaats voor het ontwikkelen van een gemeenschap, waarin ieder zich verantwoordelijk weet om de uitwassen van ongelijkheid tegen te gaan.
Pedagogisch perspectief
Gelukkig zijn er kaders waarbinnen we die vraag kunnen beantwoorden. Pedagogen en filosofen als John Dewey, Janus Korczak en Hannah Arendt, maar ook Jan Ligthart en recenter Gert Biesta bieden doordachte perspectieven. Aan hun denken kunnen we het uitgangspunt ontlenen, dat de school een oefenplaats zou moeten zijn, waar kinderen zich, enigszins afgeschermd van de maatschappij, kunnen ontwikkelen tot zelfstandige personen. Waar ze fouten mogen maken, die niet worden bestraft maar gezien als leermoment, en waar ze kunnen oefenen met verantwoordelijkheid te dragen en conflicten op te lossen.
Daarmee komen we op de pedagogische reflectie, waar ik aandacht voor wil vragen. Een van de oplossingen die nu van verschillende kanten wordt aangedragen, is het opnieuw naar voren halen van de Eindtoets basisonderwijs (abusievelijk nog her en der als Citotoets aangeduid). Dat is een impulsieve, ondoordachte reflex die niet gestoeld is op enige onderbouwing. Want dan vergeten we, dat nog maar twee jaar geleden er goede redenen waren om die eindtoets juist naar achteren te verplaatsen in het schooljaar. Dat had te maken met het verminderen van de emotionele druk voor leerlingen rond de eindtoets, en de neiging van leraren (en ouders) om te trainen voor de test, met alle versmalling in de onderwijsprocessen van dien.
Dat waren pedagogische motieven, die we nu achteloos terzijde zouden schuiven. Het meest kwalijke hiervan is, dat we hiermee een wig drijven in de relatie tussen leraar en leerling (en zijn ouders). Die relatie, de interactie tussen leraar en leerling, is immers de belangrijkste factor voor de kwaliteit van het onderwijs. Goede leraren bouwen hier een schoolloopbaan lang aan, voor ieder kind. Zo leggen ze de basis voor een schooladvies waar alle betrokkenen zich in herkennen. De Haagse schoolleider Renald Gunsch zei het op 14 april als volgt in de Volkskrant:
‘Als ouders een hoger schooladvies willen, dan heeft de school iets verkeerd gedaan in de jaren ervoor. (…) Er is minder conflict als je samen naar zo’n advies bent toegegroeid.’
Dat laat zien, dat het oplossen van ongelijkheid vooral iets vraagt van leraren, in de relatie met hun leerlingen en hun ouders. Dat is niet eenvoudig, en des te belangrijker is het, om leraren gelegenheid te bieden zich te sterken in de pedagogische reflectie en onderbouwing die ze daarvoor nodig hebben. Want alleen leraren, in de gemeenschap als collega’s binnen een school, en in relatie met hun leerlingen, kunnen werkelijk de ongelijkheid in het onderwijs teniet doen. Door ieder kind te (leren) zien voor wie het is, wat zijn talenten zijn, en wat er voor nodig is, om die talenten tot ontplooiing te laten komen. Het gebruik van toetsen en het inrichten van structuren is niet onbelangrijk, maar volgt uit het gesprek over de pedagogische visie.
Ongelijkheid en het bieden van weerstand
Het tegengaan van ongelijkheid vraagt dus, naast een visie van de maatschappij op de positie en de rol van het onderwijs, vooral om een pedagogische visie van leraren. Niet slechts individueel, maar ook als team. Die visie geeft leraren houvast en een oriëntatie, om hun observaties van leerlingen mee te duiden. Om te weten wat het goede is om te doen, gegeven alle factoren en onzekerheid die voortdurend aan de orde zijn in het onderwijs. Om, waar nodig, lastige gesprekken te kunnen voeren met leerlingen en ouders over wederzijdse verwachtingen. En, last but not least, de rug recht te kunnen houden en weerstand te bieden aan de grillige eisen die er bij leraren worden neergelegd, en die de aandacht verschuiven van waar het echt om gaat: leren samenleven.
Gelukkig komt er steeds meer aandacht voor de pedagogische dimensie van het onderwijs. In de praktijk van de meeste scholen en klassen is die aandacht er gelukkig wel gebleven, maar ook op het niveau van academisch onderzoek en onderwijsbeleid is er nu toenemende belangstelling zichtbaar. Bij NIVOZ doen we er alles aan, om die beweging te versterken. Omdat álle leerlingen daar recht op hebben en we zo samen de samenleving kunnen creëren, die we wenselijk achten.
Reacties