Laat u niet modelleren! - De eindtoets basisonderwijs in kritisch bestuurskundig perspectief
26 april 2022
Hoed u voor een driftig ordenende overheid en houd op met het afnemen van de eindtoetsen basisonderwijs als je kansengelijkheid serieus wilt nemen, concludeert Renske Valk, NIVOZ medewerker en hoofdredacteur van Van12tot18. Zij doet verslag van wat zij de ‘even onderhoudende als verpletterende’ NIVOZ Onderwijsavond noemt van 13 april 2022, live op het Maitland-podium in Driebergen. Sprekers waren toetsexpert dr. Karen Heij en haar promotor prof. dr. Paul Frissen, hoogleraar bestuurskunde, ingeleid door NIVOZ grondlegger emeritus hoogleraar Luc Stevens, voor een goedgevulde zaal die ademloos toehoorde.
Luc Stevens neemt het deze avond op zich om de gastsprekers in te leiden. Waarom staan zij hier? Aan welk denken zullen zij bijdragen, vanavond? Voortbouwend op de vorige Onderwijsavonden zijn we vanavond beland bij wat je misschien wel een statement zou kunnen noemen. Stevens neemt ‘m voor z’n rekening: ‘Nederland mag zich verheugen in een democratie, en in dit tijdsgewricht is dat in de wereld een groot voorrecht. Desalniettemin hebben sommige instituties zich in de samenleving zo’n machthebbende plek toegeëigend, dat je welhaast zou kunnen spreken van autocratische elementen binnen de democratie. Autocratische instituties met sterke overtuigingen over mensen, hun mogelijkheden en hun motivatie, en met slimme oplossingen om hun macht veilig te stellen. De belastingdienst is er daar één van. Maar ook het onderwijs. Als je één ding zeker weet in het onderwijs, is ’t dat je leerlingen allemaal anders zijn. Diversiteit is bij uitstek het kenmerk van jouw werkdomein. Toch heerst er in toenemende mate een doctrine van uniformiteit, homogeniteit, uitsluiting en selffulfilling prophecies.’ Het motief is volgens Stevens de grote behoefte om onzekerheid uit te sluiten. Wij willen in ons onderwijs - Stevens herhaalt het nogmaals - zoveel mogelijk onzekerheid uitsluiten. Wie verschilt moet gelijkgemaakt worden. Maar hij hekelt het. Wat ons te doen staat? Wij moeten onze eigen constructies proberen los te laten om weer gewoon met onze leerlingen te kunnen werken. De twee sprekers die we gaan horen, zullen aan dat denken bijdragen.
Paul Frissen heeft een lange en indrukwekkende staat van dienst. Als bestuurskundige met uitgesproken ideeën over de rol van de staat is hij veelgevraagd spreker en mee-, of misschien eerder tegendenker. Niet in de laatste plaats in Den Haag waar hij op z’n zachtst gezegd kritisch volger van is. Op een gemakkelijke en amusante manier geeft hij een inkijkje in de praktijk van beleid en bestuur en laat het bekende bestuursjargon passeren; pogingen van politiek en bestuur om grip op de veelkleurige en chaotische werkelijkheid te krijgen, pogingen om beheersing en sturing te suggereren door er in ieder geval vocabulaire voor te verzinnen. Integraal maatwerk, preventie, vroegsignalering, wat zoveel betekent als: let op, veel beleid op komst. En als de overheid zich gaat bedienen van militaire terminologie als taskforces, kwartiermakers, stadsmariniers en operatie X: politieke urgentie. Fascinerend vindt hij ook de honger naar ‘transparantie’ – een centraal thema in zijn boek Het geheim van de laatste staat (2016). In dat boek pleit hij onder andere. voor het recht van de burger – maar óók van de staat – op afscherming, op geheimen. Voor vanavond houdt hij het hierbij: ‘Het begeleiden van een promovendus is één van de mooiste kanten van het werk van een hoogleraar. Dat heeft te maken met het feit dat het een volstrekt intransparant proces is. Transparantie is iets dat hoort bij bureaucratie. Maar de relatie leraar - leerling, meester - gezel is in de kern een mysterieuze relatie. Die moet niet van buitenaf geperverteerd worden door allerlei regelgeving die dat controleerbaar moet maken.’
Het zijn korte en lange anekdotes en ze dienen het volgende doel: de intrinsieke tegenstelling van belangen laten zien van de burger enerzijds en de staat anderzijds. De staat die wil weten en controleren, de burger die zijn eigen anonimiteit en autonomie moet verdedigen. Hij vertelt over onderzoeker James Scott en hoe deze na decennia onderzoek vaststelde dat er één ding is waar de staten van de wereld een hekel aan hebben: mensen zonder adres. Bergbewoners, nomaden. ‘Maar, zo zegt Frissen, u hebt geen bevolkingsregister nodig. U weet waar u woont. Maar als u bij de gemeente komt en u woont niet op het adres dat opgenomen is in het register hebt ú een probleem want wat het register zegt is waar.’
Vooruit, nog een laatste wonderlijk verhaal. We gaan terug naar de 19e eeuw, waarin de Duitse wetenschappelijke bosbouw vaststelt dat Europa vol staat met wouden. Frissen: ‘Gemengd bos, dat daar maar een beetje staat te staan. Bos dat geen enkel doel dient. Dat druist wel erg in tegen het nuttigheidsdenken in deze modernistische tijden en de Duitse bosbouw ontwikkelt een vervanger: een productieboom met rechte stammen die in rechte lijnen aangeplant kan worden, en na kap allerlei doeleinden kan dienen. U kent ze, heel Duitsland staat er vol mee.’ Frissen toont de dia van een bos met de welbekende kaarsrechte sparren. ‘Der Normalbaum.’ Er gaat gegrinnik in de zaal op. Eén nadeel, vertelt Frissen. Na verloop van tijd gaan deze bomen dood, ‘das grosse Waldsterben.’ Een gevolg van de monocultuur, dat is inmiddels genoegzaam bekend: gebrek aan variëteit is risicovol, diversiteit en verschil zijn een voorwaarde voor vitaliteit.
We werken toe naar de centrale boodschap onder de verhandeling en die is de volgende: politiek bestuurlijke interventies – beleid, wetten, plannen – hebben altijd en noodzakelijkerwijze het karakter van een ordening, en daarmee van uitsluiting van soorten variëteit.
We werken toe naar de centrale boodschap onder de verhandeling en die is de volgende: politiek bestuurlijke interventies – beleid, wetten, plannen – hebben altijd en noodzakelijkerwijze het karakter van een ordening, en daarmee van uitsluiting van soorten variëteit. ‘Dat kan weldadig zijn, als de variëteit te maken heeft met zaken als onderdrukking en misdadigheid. Maar als variëteit een belangrijke waarde is die je zou willen beschermen en zo mogelijk bevorderen, dan past vanuit politiek en bestuur een grote mate van terughoudend in termen van ordening.’ De zaal zoemt instemmend.
Frissen gaat door. ‘Ja, dat vinden wij ook altijd, kunt u zeggen, want wij zijn niet zo van politiek en bestuur. Maar… u heeft het de afgelopen decennia wel laten gebeuren. Je mag je best laten ordenen maar dan moet je niet klagen over bureaucratie, controle en toezicht. Als je af wilt van bureaucratie, controle en toezicht, … dan moet je dat ZELF doen. Dus maakt vanaf morgen eens zelf je lesmateriaal en betrek niet alles van grote uitgeverijen. En als jullie besluiten die eindtoets basisonderwijs eens een paar jaar over te slaan, dan zou ik niet weten wat ‘ze’ daar tegen zouden kunnen doen.’
De brug is geslagen, de toon is gezet. Frissen zullen we aan het einde van de avond terug horen. De vloer is nu voor Karen Heij.
Karen Heij sloot een jaar geleden een intensief en exploratief promotieonderzoek af naar de eindtoets basisonderwijs. Haar proefschrift noemde ze: Van de kat en de bel, tellen en vertellen met de eindtoets basisonderwijs. Heij is opgeleid als taalkundige en toetswetenschapper en was meer dan twee decennia directeur van Bureau ICE, een organisatie voor toetsontwikkeling en toetsadvies. In die jaren ontwikkelde ze een scherp zicht op wat wel en wat niet van toetsen verwacht mag worden, wat je wel en wat je niet kunt waarmaken met toetsinstrumenten. Toen in 2015 de afname van de eindtoets basisonderwijs verplicht werd gesteld, vroeg ze zich af hoe een dergelijk instrument landelijk zo’n paalvaste positie kon verwerven. Wat deed die toets eigenlijk? Heij: ‘Ik zocht een plek waar ik, met medeneming van mijn kennis en ervaring op het gebied van toetsing en onderwijs, vanuit een ander wetenschappelijk perspectief het fenomeen van de eindtoets kon onderzoeken. En ik besefte dat ik de bestuurskunde nodig had om te kunnen onderzoeken wat de eindtoets doet, wat de waarde van de eindtoets eigenlijk is.’
De eindtoets, zo start Heij, wordt gebruikt om leerlingen te verwijzen naar het vervolgonderwijs, en diezelfde toets zou ook informatie moeten leveren over de kwaliteit van ons onderwijs. Laten we heel kort de selectieprocedure samenvatten. In Nederland zetten we kinderen op 12-jarige leeftijd langs de meetlat en wijzen hen vervolgens een plek toe in het vervolgonderwijs. Die selectie vindt plaats op basis van het advies van de school en op basis van de scores op de eindtoets. De school heeft ‘de film van de leerling’ in handen, dat wil zeggen een beeld van de leerling over de jaren heen. En de ‘foto’ - de eindtoetsscore - kan de verwijzing van de leerling nog naar boven bijstellen. Niet naar beneden. De film- en fotometafoor gaat al een tijdje mee. Daar is recentelijk wel een derde factor van invloed bijgekomen: de resultaten uit het leerlingvolgsysteem. Leerkrachten wordt geadviseerd om die resultaten, met name die uit groep 6, 7 en 8, stevig in hun advies te verdisconteren. Te middelen, liefst. Wat karakteriseert vervolgens ons onderwijsstelsel? We zijn graag efficiënt, dus steken we veel onderwijstijd in leerlingen van wie wij denken dat ze er ver mee gaan komen, en zijn we wat zuiniger bij leerlingen die wij daartoe wat minder toegerust achten. Verder heeft ons stelsel een sterke oriëntatie op de arbeidsmarkt; het zoekt een in maatschappelijk opzicht nuttige verdeling in hoogopgeleiden en praktijkmensen.
Is er een probleem? Nou en of. En wel zo veelkoppig dat je bijna niet weet waar te beginnen. Heij kiest een verrassend punt van vertrek. Op de eerste plaats de beschrijving van het construct onder de eindtoets. Een formulering waarin voorzichtigheid en onzekerheid doorklinkt, desalniettemin ongewijzigd sinds 1966: ‘Het lijkt gerechtvaardigd te veronderstellen dat leerprestaties uit het verleden iets zeggen over leerprestaties in de toekomst. Verschillen in leerprestaties op de onderdelen van de Centrale Eindtoets kunnen vermoedelijk voor een belangrijk deel worden verklaard door verschillen in eigenschappen als ‘intelligentie’, ‘concentratie’, ‘motivatie’ en ‘doorzettingsvermogen’. Via de CE worden deze eigenschappen indirect en afgewogen gemeten; elke leerling heeft een ‘persoonlijke mix’. (2015, CvTE). En daarnaast neemt Heij graag de woorden van onderwijs(beleids)onderzoeker George Madaus mee als leidende vraag in haar verhaal: “Who gains, and who loses?”
In het uur dat we nog te gaan hebben schetst Heij een uiterst rijk, informatiedicht en tegelijkertijd helder beeld van de staande praktijk van selecteren. Selecteren via een eindtoets en het leerlingvolgsysteem, die doen wat ze moeten doen, maar niet op de manier zoals wij gebruikers zouden vermoeden en ook niet op een manier die velen van ons als valide en rechtvaardig zouden aanmerken.
Laten we beginnen het röntgenapparaat op de eindtoets te zetten. De eindtoets moet iets zeggen over – we citeren het construct – intelligentie, concentratie, motivatie en doorzettingsvermogen. Maar daartoe heeft de eindtoets wel een hele opmerkelijke inhoud gekregen, namelijk rekenen, begrijpend lezen, spelling, en sinds kort ook ontleden. En rekenen drijft ook sterk op het talige vermogen van de leerling. Met andere woorden, de relatie tussen het in de eindtoets getoetste en datgene waarover de toets uitspraken wil doen is eigenlijk absent. De eindtoets kiest ervoor om vooral te toetsen in meerkeuzevragen. Dat is een aanslag op de gevarieerdheid aan kennis en vaardigheden, die samen begrijpend lezen, taalverzorging en rekenen vormen. Verder: de inhoud van de eindtoets houdt maar weinig verband met de verschillende kennisdomeinen in het primair onderwijs. De toets doet geen uitspraak over wat de leerlingen allemaal hebben geleerd in de afgelopen jaren. Daar kunnen we dus eigenlijk ook maar weinig over concluderen. De eindtoets bevat evenmin een vertegenwoordiging van vaardigheden die horen bij het vervolgonderwijs waarnaar de toets verwijst. We weten ook niet wat nodig is, want we hebben immers geen competentieprofielen van de verschillende onderwijsstromen, van praktijkschool tot vwo.
De toets is bedoeld om verschil te maken tussen leerlingen. De toetsinhoud is, in toetstechnische termen, ondergeschikt aan het discriminerend vermogen van de toets. Leerlingen worden dan ook niet vergeleken met inhoudelijke onderwijscriteria maar eenvoudigweg met elkaar.
Wat doet de eindtoets dan wel? Heij legt het haarfijn uit. De toets is bedoeld om verschil te maken tussen leerlingen. De toetsinhoud is, in toetstechnische termen, ondergeschikt aan het discriminerend vermogen van de toets. Leerlingen worden dan ook niet vergeleken met inhoudelijke onderwijscriteria maar eenvoudigweg met elkaar. De toets zet de leerlingen op basis van hun totaalscores op een schaal. Dat lukt je niet met vragen die bijvoorbeeld iedereen goed kan beantwoorden (wat een beloning voor alle onderwijsinspanningen zou zijn), daar heb je de juiste set discriminerende vragen voor nodig. Als het gaat om spelling bijvoorbeeld de uitzonderingen. Rare woorden, die eigenlijk helemaal niets zeggen over de opbrengst van ons spellingsonderwijs. Of allerlei vragen over ontleden, dat is relatief nieuw. Hebben we een maatschappelijke discussie gevoerd waarin we vaststelden dat ‘ontleden’ echt een onderdeel van de eindtoets zou moeten zijn? Nee, maar omdat de meeste kinderen toch behoorlijk goed uit ons onderwijs komen, hebben toetsconstructeurs steeds scherpere toetsvragen nodig om het beoogde verschil te kunnen maken. Alle subscores worden opgeteld, de hoogst scorende leerlingen zijn bovenaan de rangorde te vinden en de laagst scorenden aan de onderkant. Het gemiddelde krijgt een vaste waarde mee, namelijk die van 535 (in geval van de Cito eindtoets). Het gemiddelde krijgt een vaste waarde mee, namelijk die van 535 (in geval van de Cito eindtoets). Wat nu nog rest is de volgens een nagestreefde normale verdeling gesorteerde leerlingen te verwijzen naar de verschillende onderwijssoorten. En dat kan met deze aanpak zorgen voor enorme stabiliteit. Zo is het al sinds jaar en dag: ongeveer 50% van de laagst scorenden gaan richting vmbo. Zij gaan vooral werken met hun handen (maar dat is toch eigenlijk helemaal niet getoetst?). De hoogste 20% gaan naar het vwo en de overige 30% gaan naar de havo. Zo werkt het.
Tijd om terug te gaan naar de vraag: Who wins and who loses? Kortgezegd winnen de kinderen van hoogopgeleiden, die thuis met veel taal en in een rijke omgeving opgroeien, want we weten: begrijpend lezen is vooral een combinatie van taalvaardigheid en kennis van de wereld. Maar kinderen die op school komen met minder kennis van de verwachte schooltaal en/of minder kennis van de wereld, starten op achterstand. Dat zijn vaak kinderen van laagopgeleide ouders, of kinderen met een andere moedertaal. En er is voor hen veel te weinig tijd om, zoals Heij dat zegt ‘het been bij te kunnen trekken’. De systematiek van onderling vergelijken versterkt die handicap, want de kinderen die met voorsprong op school komen gaan natuurlijk ook niet stilzitten. Ouders die de systematiek doorzien weten dat zij maar eén ding hoeven te doen om hun kind in positie te brengen: zorgen dat je bij de besten hoort. Het schaduwonderwijs heeft zelden zo gefloreerd.
Maar er is toch ook nog het schooladvies? De ‘film’? Ja, zegt Heij. Maar dan moet je weten dat het leerlingvolgsysteem op dezelfde manier werkt. Kinderen worden vanaf zesjarige leeftijd getoetst en komen de rest van hun schooltijd terecht in de verschillende percentielen (A t/m E). En ‘om straks niet teveel uit de pas te lopen met de uitkomst van de eindtoets’ is als gezegd het dringend advies om de uitkomsten van het leerlingvolgsysteem zwaar mee te wegen in je schooladvies.
Het is belangrijk om te beseffen dat wat wij in de jaren als aparte categorieën zijn gaan zien – vmbo, havo, vwo – alles behalve elkaar uitsluitende categorieën zijn.
Maar niet iedereen kan toch naar het vwo? Dat is ook niet wat Heij bepleit. Maar, zo zegt ze, het is belangrijk om te beseffen dat wat wij in de jaren als aparte categorieën zijn gaan zien – vmbo, havo, vwo – alles behalve elkaar uitsluitende categorieën zijn. Die beeldvorming wordt elk jaar versterkt door de overmoedigheid waarmee de eindtoets leerlingen verdeelt. Maar de Pisa-onderzoeken laten zien dat er grote overlap is in bijvoorbeeld begrijpend lezen tussen vmbo-ers en vwo-ers. Juist begrijpend lezen, de vaardigheid die we op twaalfjarige leeftijd laten zorgen voor de grote waterscheiding.
De eindtoets mag een uitstekend selectie-instrument zijn, de basis waarop hij dat doet is alles behalve valide. Zo selecteren is de werkelijkheid geweld aan doen.
De conclusie die Heij na haar onderzoek durft te trekken is duidelijk: de eindtoets mag een uitstekend selectie-instrument zijn, de basis waarop hij dat doet is alles behalve valide. Zo selecteren is de werkelijkheid geweld aan doen. En wat weten we nu over de kwaliteit van ons onderwijs? Op basis van de toets verdraaid weinig, zegt Heij. Selecteren op basis van wat kinderen niet weten, levert geen informatie op over wat kinderen wél weten. Die twee doelen zijn onverenigbaar in een toets. Dus wat de opbrengst van al onze jaren onderwijs is, weten we niet. Daarbij, de systematiek van onderling vergelijken gaat ook op, waar het de kwaliteit van scholen betreft. Ook die worden met elkaar vergeleken, waardoor jouw kwaliteitswinst het relatieve verlies van de andere school kan zijn. En er is nog een slachtoffer: het goede gesprek over onderwijskwaliteit wordt gesmoord. Onderwijskwaliteit heeft zich versmald tot: hoog scoren op de toetsen. Waar toetsen ooit een middel waren (met beperkte zeggingskracht, dat durft livelong toetsexpert Heij gerust te zeggen) zijn deze nu doel van onze onderwijsinspanningen geworden. Het is de wereld op z’n kop, wat Heij betreft.
De conclusie is nogal verdrietig. De eindtoets is geen instrument ter verzilvering van acht jaren veelkleurig en bemoedigend onderwijs, maar een hard selectie-instrument met een smalle basis waarmee leerlingen winnaars of verliezers worden. En het leerlingvolgsysteem is vooral een verwachtingen-management tool. In het eindgesprek op school zal de leerling besmuikt z’n vmbo-basis advies in ontvangst nemen, hij had het immers al lang zien aankomen.
Wat betekent dat voor onze kinderen? Dat onze kinderen steeds minder ruimte en tijd krijgen om vrijuit te ontwikkelen, te ontluiken, te floreren. In plaats daarvan worden ze op jonge leeftijd al geconfronteerd met toetsscores en toewijzingen in zon- en maangroepjes. En toetsscores zijn niet zomaar toetsscores voor kinderen. Toetsscores worden etiketten en etiketten worden eigenschappen. Kinderen gaan geloven in hun plek in de rangorde. Dit zet niet alleen de kinderen vast op basis van hun eerdere resultaten. Ook de onderwijsprofessional laat zich het zicht op het kind ontnemen, laat zich ontwikkelingsperspectief uit handen trekken.
We hebben een te groot vertrouwen in toetsen - zeker in de eindtoets - maar toetsen kunnen dat niet waarmaken. Het zijn maar hulpmiddelen, het zijn modelleringen, maar ze doen geen recht aan de veelzijdige en verrassende werkelijkheid.
Wat moeten we nu doen? Laat die drift om de toekomst van kinderen te willen voorspellen los, zegt Heij. ‘Wij kunnen het niet, de toetsen kunnen het niet en we moeten het ook niet willen. We hebben een te groot vertrouwen in toetsen - zeker in de eindtoets - maar toetsen kunnen dat niet waarmaken. Het zijn maar hulpmiddelen, het zijn modelleringen, maar ze doen geen recht aan de veelzijdige en verrassende werkelijkheid. Onze kinderen hebben recht op goed onderwijs – waarover het echte gesprek nodig weer moet worden gevoerd – en recht op tijd om zich breed te ontwikkelen en om door hun deelname veel beter te laten zien wat ze in huis hebben. We zouden ze zo lang mogelijk bij elkaar moeten houden en ze niet opsluiten in hun vermeende mogelijkheden op twaalfjarige leeftijd. Die tomeloze behoefte aan grip helpt onze kinderen niet om zich beter te ontwikkelen.’
Het applaus is lang en luid.
De eindtoets als een ‘Normalbaum’: een regulerend overheidsinstrument dat de werkelijkheid met zeker geweld ordent waardoor regulering mogelijk wordt en dat kinderen al op jonge leeftijd een werkelijkheid ontneemt waarin nog van alles zou kunnen worden. In de ogen van Frissen, die het stokje overneemt en de avond zal afsluiten, is de systematiek van toetsen en selecteren in ons onderwijsstelsel een schoolvoorbeeld van beleid maken door modelleren en ‘leesbaar maken’ van de werkelijkheid. Niet om te begrijpen, maar om te beheersen.
Of we weten wat een panopticum is? Een panopticum is een koepelgevangenis. Ooit bedacht door humanistische intellectuelen met als streven een einde te maken aan het fysieke geweld, de donkere kelders en de amorfe massa vastgeketende gevangenen. In een koepelgevangenis kreeg de gevangene een eigen cel met daglicht. Hij werd individu. In het midden werd een wachttoren gebouwd en daar zat iemand die permanent toezicht hield, ook al kon je deze niet zien en wist je ook niet op welk moment je bekeken werd. Zou de toren onbemand zijn, dan ging er nog een disciplinerende werking van uit. Het beeld komt uit het werk van filosoof Michel Foucault. Frissen: ‘Een panopticum in de moderne machtsverhoudingen betekent: permanente observatie, systematische registratie, en daarmee disciplinering op individueel niveau en op systeemniveau. En het is goed om te weten dat aan de architectuur hiervan goede bedoelingen ten grondslag lagen. Dat geldt ook voor de eindtoets. Cito of andere ontwikkelaars zijn er niet op uit om kinderen dwars te zitten. Maar normering vertaalt zich uiteindelijk in normalisering en in disciplinering. En dat, zo zegt Frissen, is een bedreiging van onze vrijheid van onderwijs. Het brengt hem tot een laatste waarschuwing aan de zaal. Wordt er – vanuit de overheid en haar instituties – opvallend vaak gewezen op onderwijskwaliteit, op gelijke kansen en op toegankelijkheid van ons onderwijs, dat is dat een opmaat naar het constateren dat de vrijheid van onderwijs hierin een probleem is. Maar pas op. Artikel 23 is onze laatste bescherming tegen de uniformeerdrang van de overheid.
De avond is ten einde. Of er nog vragen zijn? De zaal zucht hoorbaar. Iemand zegt dat ze oprecht moet bekomen van dit verhaal. Er zijn op de eerste plaats grote complimenten voor alle sprekers, maar het stof moet nog even neerdalen. We houden het even bij deze ene vraag die eruit sprong, omdat niemand, ook de sprekers niet, een antwoord erop kon geven: Wie vertelt het onze kinderen?
Reacties
marian jansen-noyon
Wat een mooi en pijnlijk goed stuk!
Het is zo pijnlijk om keer op keer te zien, hoe kinderen door de manier van het huidige onderwijs zichzelf als goed of fout zien! Ze zijn geen product! Ze zijn zoveel meer!