Interview Jan Terwel: ‘Zien en gezien worden - over het belang van de pedagogische ontmoeting’
7 februari 2020
In de aanloop naar de Onderwijsavond op woensdag 4 maart 2020 spraken NIVOZ-medewerkers Martijn Galjé en Eveline Oostdijk met Jan Terwel - emeritus hoogleraar Onderwijspedagogiek- over zijn aanstaande lezing. Wat gaat hij vertellen en wat is de urgentie van zijn boodschap?
Wat is volgens u de urgentie van het thema De grote wereld en de kleine wereld – naar een pedagogiek van de hoop?
Voor de urgentie denk ik aan het verdwijnen van de natuur, de opwarming van de aarde en de vluchtelingen. Zorgwekkend in Nederland is ook de toename van het aantal (jonge-) daklozen, de huizenprijzen, de flexibilisering van de arbeid, de bullshitbanen, de tweedeling tussen hoog- en laagopgeleiden, de verticale structuur van het voortgezet onderwijs met de twee kolommen, de vroege selectie, de onder-advisering van kinderen van laagopgeleide ouders, het privéonderwijs en het schaduwonderwijs.
Wij zien de gevolgen van deze trends in de grote wereld, terug in de kleine wereld van de jongeren die aan ons onderzoek [zie artikel 'Tussen droom en werkelijkheid' hieronder, red.] hebben deelgenomen. Ik ben mede dankzij onze interviews onder de indruk geraakt van het inzicht en het reflectievermogen vooral bij hoogopgeleide jongeren van hoogopgeleide ouders zoals ‘Bernhard’ en ‘Nathalie’. Zij leggen verbindingen tussen de grote wereld en de kleine wereld bij het kiezen van een eigen weg. Zij geven blijk van grote verantwoordelijkheid voor zichzelf en de samenleving.
De hoop haal ik vooral uit de betrokkenheid van jongeren bij hun toekomst. Deze jongeren toerusten met kennis en inzicht om hun eigen toekomst vorm te geven is een belangrijke opgave van de leraar. Ik zie ook hoopvolle ontwikkelingen in de huidige discussie over de ‘middenschool’, maar mis daarin historisch besef.
Wat is uw persoonlijke betrokkenheid bij dit thema, hoe verhoudt dit thema zich tot uw eigen biografie?
Mijn hart ligt bij de jongeren van laagopgeleide ouders die al op de leeftijd van 12 jaar in hokjes worden geplaatst door de sorteermachine die ook wel onderwijs wordt genoemd. Mijn eigen biografie raakt hier wel aan, maar op een andere wijze. Mijn fantastische leraren op de basisschool en op de lts hebben mij altijd ‘gezien’ en zij ‘lieten mij zien’.
Welke titel zou u aan uw onderwijsavond geven, en kunt u dit toelichten?
‘Zien en gezien worden: over het belang van de pedagogische ontmoeting’
Ik heb met veel enthousiasme gewerkt aan curriculumprojecten onder de titel: ‘Wiskunde voor iedereen’. Ons doel was alle jongeren leren wiskundig te denken. Voor vandaag wil ik die opgave verbreden als centrale taak voor het gehele onderwijs: Zelfstandig leren denken en reflecteren voor iedereen. De pedagogische ontmoeting is hierbij een intrigerend fenomeen. De ontmoeting met een leraar kan als een schok worden ervaren waardoor het leven van een leerling een andere wending krijgt. ‘To teach is to touch a life forever’
Wat hoopt u met je onderwijsavond teweeg te brengen?
Dat leraren, door te luisteren naar de levensverhalen van leerlingen weer opnieuw zullen ervaren hoe belangrijk zij zijn en hoe prachtig hun beroep is.
Heeft u nog lees, kijk- of luistersuggesties vooraf in relatie tot het thema?
- Putnam, R.D.(2015). Our Kids. The American Dream in Crisis. New York, Simon & Schuster.
- Rodrigues, G.R., Van de Koot-Dees, D.& Terwel, J. (2019). Tussen droom en werkelijkheid. Schoolloopbanen en levensverhalen van jongeren van 10-29 jaar. Pedagogiek in Praktijk, 24 (108), 38-42.
- Terwel, J. (2006). Is de school een sorteermachine? Schoolkeuze en schoolloopbaan van leerlingen van 10-16 jaar. Amsterdam: Vrije Universiteit.
- Karim pakt zijn kans: Karim Amghar onderzoekt hoe het gesteld is met de kansen van leerlingen met veel potentie en weinig middelen in deze vierdelige serie van de NTR. Vooral de eerste twee zijn interessant in het licht van mijn lezing. Kijk hier de eerste en hier de tweede aflevering.
Over Jan Terwel
Prof. dr. Jan Terwel is emeritus hoogleraar Onderwijspedagogiek aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Zijn belangrijkste bijdrage betrof onderzoek naar het curriculum, naar groepering in het onderwijs, naar leren in samenwerkingsverbanden vanuit individuele verschillen, met name in het lager en secundair wiskundeonderwijs. Hij nam deel aan het bestuur van de Internationale Associatie voor de Studie van Samenwerking in het Onderwijs (IASCE).
In 2018 was Terwel een van de auteurs van het boek ‘Die droom heb ik nog steeds. Schoolloopbanen en levensverhalen van jongeren in een diverse samenleving.’ Een vervolg op een publicatie uit 2011, Tussen afkomst en toekomst, casestudies naar de schoolloopbanen van leerlingen van 10-21 jaar
Vele jongeren zijn opgevoed met het idee dat ze ‘alles kunnen worden’. Maar wat is er van hun idealen terechtgekomen als eind-twintigers? Hebben deze ‘millennials’ hun droom gerealiseerd? En maakt het een verschil of je Yasmina of Marjolein heet?
De auteurs volgen deze jongeren met toetsen en interviews van hun 10e tot hun 29e jaar, misschien wel de meest ingrijpende jaren in een mensenleven. Hun openhartige verhalen bieden een inkijk in de leefwereld van de jongeren van nu. Deze studie is zeldzaam, niet alleen gelet op de looptijd, maar ook omdat we achter de façade van de sociale media kijken. We zien sommigen schijnbaar moeiteloos doorstromen, terwijl anderen struikelen in de hordeloop van onderwijs en samenleving.
Reacties
Jan Piet van den Berg
Beste Jan, dank voor het toesturen van dit interview. We leerden elkaar kennen tijdens onze studie onderwijskunde in Groningen, zo ongeveer 1970. We hebben door de jaren heen contact gehouden.Ik geniet van het interview met jou. Met je antwoorden doe je me nu denken aan grote pedagogen van destijds, Kohnstamm, Langeveld en onze leermeester Leon van Gelder. Jullie recente boek is uniek in die zin dat jullie een aantal jongeren volgen tijdens hun schoolloopbaan.In die zin is het een dieptestudie. Als lezer van de verhalen over die jongeren denk je als vanzelf aan jongeren die op je eigen netvlies staan, je eventuele eigen kinderen, je buurkinderen of kinderen van vrienden. Wat kunnen schoolloopbanen verschillen.
Nog niet zo vaak heb ik je zo duidelijk uitspraken horen doen over de samenleving van nu. In je werk koos je primair de wetenschappelijke benadering; je wilde uitspraken kunnen baseren op onderzoek. Ik bracht dan wel in dat onderzoek ook een modieuze kant heeft en dat veel grootschalig kwantitatief onderzoek geen verrassingen oplevert als de uitkomsten niet in een theoretisch en maatschappelijk kader geplaatst worden.
Jij en ik maakten de start mee van de universitaire studie onderwijskunde, een specialisatie binnen de toenmalige pedagogische wetenschap. Hoe heeft die onderwijskunde zich ontwikkeld? Welke rol heeft ze kunnen spelen in de ontwikkeling van onderwijs en samenleving van de afgelopen vijftig jaar? In mijn waarneming maar een bescheiden rol. Ik denk dan b.v. aan de introductie van wiskundig rekenen in die tijd met Freudenthal als initiator. Als ik mij niet vergis is groot verschil van inzicht daarover tot op heden gaande. Na Wo II - ons land zet in op 75 jaar vrijheid- moeten we constateren dat nieuwe machten grip op ons leven hebben gekregen. Wij zijn jongvolwassenen eind jaren zestig. Ook wij vonden dat autoriteit plaats mochten maken voor democratisch overleg. We hadden niet of onvoldoende in de gaten hoe nieuwe machtsgrepen- buiten democratisch overleg om- hun kansen schoon zagen.
De pedagogische ontmoeting; zonder meer waardevol in mijn ogen. Mijn vraag is of je die exclusief aan leraar-leerling verbindt? is het zo dat andere personen in de omgeving van een jongere die rol ook kunnen vervullen?. Leren volwassenen tijd en aandacht te hebben voor jongeren, niet alleen de eigen kinderen maar ook andere jongeren? Hoe denk jij over de positie van b.v. een oom of tante, een vriend of vriendin van ouders, een trainer binnen de sportwereld en ga zo maar door? Wat is de eigen positie van de leraar, die vaak met zoveel jongeren tegelijk te maken heeft en die waarschijnlijk inziet dat zij/hij niet met iedere jongere een even goede band kan opbouwen en die dan hoopt dat een collega-leraar er voor dat andere kind is? En wat als de leraar zich primair leraar vindt en de relatie tot en het contact met jongeren minder als haar taak ziet?
Van harte een welwillend en kritisch publiek bij je lezing gewenst.