In pittige klassen kan ik het verschil maken
14 november 2017
'Aan het begin van mijn onderwijscarrière had ik een jongetje in de klas, waarover ik hoorde dat hij de clown van de klas was geweest en hield van gillen. En dus sprak ik met hem af: ‘Jij mag voortaan de pauzes zo gek aankondigen als jij wil.’' Anton Horeweg heeft een voorliefde voor ‘pittige klassen’. En waar zijn creatieve oplossingen voor probleemgedrag in de beginjaren intuïtief kwamen, hielpen de gefundeerde inzichten tijdens een Master SEN hem later veel verder. Geert Bors interviewde Horeweg.
Dit artikel verscheen eerder in Balans Magazine.
Laten we beginnen bij jou. Op Twitter heet je ‘@meesgroep8’. Je bent ook schrijver en spreker, maar vooral dus leerkracht?
'Ja, de afgelopen decennia had ik altijd groep 8, maar nu sta ik voor groep 7. Het is niet zo dat ik dat account heb voor communicatie met kinderen of ouders, want dat doen wij op school per brief of telefoon. Maar een ‘mees’ ben ik wel. Als je kinderen je ‘mees’ gaan noemen, zit het wel goed.'
Ben je een geboren leraar?
'Ik wist al in de zesde klas van de lagere school dat ik het onderwijs in wilde. Mijn broer was negen jaar ouder en was toen bezig leerkracht te worden. Een paar jaar, in de jaren negentig, heb ik een uitstapje gemaakt naar marketing en bedrijfskunde, maar ik miste het onderwijs te zeer. Het meest houd ik van klassen die pittig zijn. Kinderen met een stevige gebruiksaanwijzing. Ik heb veel op LOM-scholen en in achterstandswijken gewerkt. Nu alweer twintig jaar op een school, die tegen de Rotterdamse wijk Spangen aanligt. Een gewone klas zou saai worden.'
Wat vind je aantrekkelijk aan werken met ‘pittige klassen’?
'Ik wil een verschil kunnen maken en dat kan daar. Dit zijn kinderen voor wie het zo nodig is dat ze een veilige plek hebben. En thuis hebben ze dat vaak niet. Het is een soort roeping. Wat je merkt in sociaal zwakkere wijken, is dat je vaker stuit op gedragsproblematiek. Je hebt meer kinderen voor je neus die niet stilzitten. Die je uitdagen. Met die kinderen wil ik een band hebben.'
Die roeping zullen veel ouders fijn vinden. Was jij zelf een moeilijke leerling?
'Nee, heel braaf. Maar kinderen die bíjna brutale opmerkingen maken, om te kijken of ze nog nét wat verder kunnen gaan. Dat spel trok me vanaf het begin.'
Weet je nog wanneer je dat voor het eerst gebeurde?
'Aan het begin van mijn onderwijscarrière had ik een jongetje in de klas, dat een beetje vreemd was. Nu denk ik: een jongen die erg last had van ADHD. In alle jaren voor hij in mijn klas kwam, was er weinig met hem te beginnen geweest, kreeg ik te horen. Hij was de clown van de klas en hield van gillen. En dus sprak ik met hem af: ‘Jij mag voortaan de pauzes zo gek aankondigen als jij wil.’ Net voor iedere pauze ging hij dan op de grond liggen en zette het op een krijsen. Vanaf toen was er met hem te werken: hij zat lekkerder in zijn vel en kwam tot leren. Je kunt soms met simpele, onpedagogische dingen contact maken.'
Waarom noem je jouw ingreep ‘onpedagogisch’?
'Als je tegen je collega’s zou vertellen, ‘O, ik laat hem op de grond krijsen’, heb je toch wat uit te leggen. Dat staat niet in de handboeken, want kinderen moeten zich gedragen. Maar voor dit jongetje was het goed, en dan kan er volgens mij weinig op tegen zijn.'
Waar komt zo’n ingeving vandaan?
'Tja, dat ontstaat. Ik denk dat het te maken heeft met goed kijken naar het kind en zien waar je echt contact kunt krijgen. Fingerspitzengefühl. Het was zeker niet gebaseerd op wetenschap. Ergens weet je intuïtief wat zou kunnen werken voor een bepaald kind.'
Hoe was dat gillen voor de rest van de klas?
'Die vonden het grappig. Of ze reageerden helemaal niet. Je zou misschien verwachten dat er dan nog dertig willen gillen, maar dat is niet zo. De klas zegt dan misschien eerst: ‘Dat willen wij ook’. Bijvoorbeeld als je een paar jongens met ADHD een paar keer extra de trap op en neer laat rennen. Maar als je het dan uitlegt, als je een goede reden hebt, dan snapt een klas dat.'
Gaandeweg bouwde je een expertise op. Hoe kom je van daar naar een boek en naar het geven van lezingen en trainingen?
'Op een gegeven moment ben ik een Master Special Education Needs (SEN) gaan doen. Ik raakte daar zo geïnspireerd over wat ik aan kennis opdeed en hoe dat aansloot bij mijn praktijkervaring, dat ik stukken ben gaan schrijven op mijn site. Ik vond dat iedereen dit moest weten. Daar kwam veel respons op, van leraren en ouders. Wat ik deed bleek er niet echt te zijn: wel veel achtergrondinformatie over gedrags- en ontwikkelingsstoornissen, maar zelden werd de vraag beantwoord: wat doe je in de klas? Uiteindelijk vroeg uitgeverij Lannocampus of ik er een boek van wilde maken.'
Wat is de kernboodschap van je boek ‘Gedragsproblemen in de klas’?
'De kern is dat het leraren zijn die hun gedrag soms moeten aanpassen: jíj kunt veranderen. Natuurlijk kunnen kinderen ook leren en zich aanpassen, maar vaak lukt dat bij deze kinderen minder snel. Mijn boodschap aan leraren is om zelf te proberen anders te reageren op problemen. Als je meer begrip voor het kind kunt opbrengen, zie je het probleem vaak direct kleiner worden. Ik krijg wel eens een opmerking als: ‘Gedragsproblemen? Kun je het niet beter ontwikkelingskansen noemen?’ Nee, want er zíjn problemen. Die moet je eerst willen zien en benoemen. Je moet er alleen niet in blijven hangen.'
Je beroept je op wetenschappelijke inzichten die je vertaalt naar de praktijk. Hoe belangrijk is het dat een intuïtieve leerkracht zich voedt met dergelijke kennis?
'Heel belangrijk. Het klinkt achteraf heel raar, maar het heeft me geholpen om tot het inzicht te komen dat kinderen met een stoornis daar niks aan kunnen doen – ook lang niet altijd aan hun gedrag. Begrip is de sleutel tot heel veel. Tot het besef dat je niet alles kunt veranderen. Tot het besef dat je tot acceptatie moet komen, zodat je met je kind soepel verder kunt. Voor een ouder en een leraar geldt dat je dan aan preventie kunt gaan doen: je hoeft niet meer de hele dag brandjes te blussen, maar kan voorkomen dat ze ontstaan.'
Maar eerst was jij die intuïtieve leraar. Later bleken bij de kinderen, voor wie jij creatieve oplossingen verzon, diagnoses te horen. Gaan dergelijke ‘labels’ dan niet ook soms in de weg staan?
'De term ‘labels’ vind ik verkeerd. Het gaat om diagnoses die mijns inziens niet lichtvaardig worden gegeven. Ik zie ze als bron van informatie, waardoor je je handelen beter kunt afstemmen. Daarbij kijk je natuurlijk altijd naar het kind, want de diagnose geeft niet aan wat er helpt voor dit specifieke kind. Afstemmen dus, je richten op de sterke kanten, proberen en weer bijstellen. Een leraar moet niet op de stoel van de psychiater gaan zitten, maar aan de andere kant moet je diagnoses ook niet bagatelliseren. Ik heb altijd vrij onbevangen gestaan tegenover diagnoses. Ik weet er nu alleen meer van. Heel in het begin had ik een meisje in de klas met – naar ik nu weet – selectief mutisme. Niemand wist wat ze had. Ik vind het zo triest dat ik dat dertig jaar geleden niet wist. Ik had ouders kunnen aansporen hulp te zoeken. Daarom wil ik die kennis te vertalen naar de klas en naar ouders.'
Wat is jouw ervaring met de verhouding tussen ouders van kinderen met ADHD en hun docenten? Verstaan ze elkaar goed?
'Toen ik van de Pabo kwam, dacht ik: ‘Ik weet heel veel en wat weten die ouders nou?’ Inmiddels weet ik dat ze – ook voor mijn onderwijs – een belangrijke steunbron zijn. Zeker als je met pittige kinderen te maken hebt, moet je samenwerken. Andersom is het voor ouders ook leuk een inkijkje te krijgen in de klas. Waar lopen kinderen met ADHD precies tegenaan? Neem het klassieke overschrijven van een bordlesje. Makkie, toch? Niet voor een kind met ADHD. In de vijf meter tussen het schrift en het bord zit al een wereld aan signalen, waardoor je je niet mag laten afleiden. En je werkgeheugen is toch al wat minder. En dan zit jij te zwoegen en dan komt de meester langs en oordeelt dat je zit te klieren want de rest van de klas is al bij zin 9 is en jij pas bij 2. Dat doet wat met je als kind, dat zijn stinkende best zit te doen.'
Hoe reageren ouders of leraren als je het zo beeldend maakt?
'Je ziet altijd wel wat mensen denken: ‘O jee, ik heb gisteren nog gezegd dat dat ene kind moest opschieten’. Een kind met ADHD moet nou eenmaal harder werken om zich aan de regels te houden. Niet dat je daarmee alle gedrag moet goedkeuren, maar alleen al het besef doet heel veel.'
Wat stel jij concreet voor om ouders en leraren dichter bij elkaar te brengen?
'Altijd in gesprek zijn. En heel concreet doorspreken wat goed ging en wat minder. Ouders vinden dat vaak fijn. Kinderen soms wat minder, maar wel als ze voelen: ‘er wordt op me gelet. Juf en mama helpen me samen.’ Ook krijg je als leerkracht vaak goede tips over dingen die thuis goed werken en voor school oplossingen bieden.'
Ik kan me voorstellen dat je dan wederzijds heel wat leed, maar ook creativiteit en relativering kunt uitwisselen.
'Zeker. Met een jongen die even overkookt van boosheid, kun je aan een tafel gaat zitten, maar je kunt het ook wandelend oplossen. Een kind met autisme heeft misschien een stil plekje nodig. Kleine dingen, die de dag haalbaar maken voor een kind. Passend onderwijs gaat erom dat een kind met redelijk plezier de dag doorkomt. Natuurlijk zijn er wel eens grote problemen, maar veel dingen kun je oplossen met kleine gebaren. Veel hangt ook af van je vertrouwen in kinderen en echt naar ze luisteren. En als er dan iemand zegt: ‘Ja, maar dan geeft dat kind dingen aan die niet werken’, dan antwoord ik: ‘Tuurlijk, en dan proberen we iets anders. Zo doen we dat in de volwassen maatschappij ook.’ Met gedrag is het altijd samen aftasten. Die gezamenlijke zoektocht is er een van de lange adem en maakt mijn werk zo leuk.'
Anton Horeweg is leerkracht in het basisonderwijs en schreef vijf (onderwijs)boeken.
Reacties