Dyslexie
7 november 2018
Voor docent Nederlands Mike Louwman zitten 25 leerlingen met dyslexie. Ze maken een toets. Hij ziet niets bijzonders aan ze. Toch zitten ze bij elkaar in een lokaal. In het lokaal ernaast zit de andere helft. Vijftig 4-havoleerlingen met dyslexie. Eén op de drie. ‘Dat is me wat. Ik weet eerlijk gezegd niet precies wanneer je dyslexie hebt. Het lijkt voor mij op de vage grens tussen een stevige verkoudheid waar je doorheen moet en een griepje waar je je aan moet overgeven.’
Wel weet ik dat een aantal leerlingen veel moeite heeft met het lezen van lange teksten of het schrijven van ingewikkelde woorden. Ik zou bijna willen zeggen: dat valt ook niet mee. Niemand heeft dat direct in zijn vingers. Er is veel oefening voor nodig. De leerlingen met dyslexie krijgen tijdens het oefenen extra hulp aangeboden dat is op zichzelf goed nieuws.
Ik vraag me echter af wat leerlingen met dyslexie leren. Ze hebben immers dyslexie, of, zoals leerlingen het zelf omschrijven: ‘Ik lees focking langzaam en schrijf moeilijk slecht.’ Als bewijs voor deze rotsvaste constatering laten ze hun dyslexiepasje zien. Dankzij dit pasje mogen ze in toetsen spelfouten maken en krijgen ze meer tijd om de teksten te lezen en de opgaves te maken. Ze werken op een laptop en ze zitten bij elkaar, de leerlingen met dyslexie. Ze maken er het beste van maar echt veel zit er niet in. Nou, mooi wel!
‘Ik kan niet spellen, Mike, dat weet je toch. Ik heb dyslexie. Ik haal al die letters door elkaar.’ In de klas is het druk. Sammy knijpt zijn ogen fijn om de uitleg op het bord te lezen. ‘Ik weet het verschil tussen een d en t niet eens in een normaal woord, laat staan in een werkwoord.’ Alsof hij meer dan mij zichzelf had overtuigd hiermee, zet hij zijn bril af en gooit zijn hoofd op zijn boek. ‘Ik ga slapen. Dat kan ik wel heel goed.’ Als ik Sammy’s dutje in de kiem smoor, kijkt hij verontschuldigend naar boven. ‘Het heeft geen zin, echt niet. Ik kán niet spellen, dat is gewoon zo.’ Ik blijf een tijdje staan. Dan krijg ik een idee. Ik geef hem mijn bril en zet die van hem op. ‘En nu? Gaat het nu beter?’ ‘Nu zie ik helemáál niks meer’, zegt Sammy. Ik ook niet. Ik besluit me voor de zekerheid niet te bewegen.
‘Wat zie je op het bord staan’, vraag ik aan Sammy. ‘Niets’, zegt hij. ‘Oké, mooi.’ ‘Mooi?’ Sammy is klaarwakker. Ik vraag hem een zin te maken met de persoonsvorm lopen en het onderwerp ik. Zijn buurman Ravi doet plotseling mee. ‘Ik loop vast’, zegt hij. ‘Ik loop achter’, vult Sammy aan. Ik wordt hij. ‘Hij loopt vast’, zegt Sammy over Ravi. ‘Hij loopt achter’, zegt Ravi over Sammy. ‘Loopt Met een t.’ Dit lukt nog wel. Hun vertrouwen groeit een beetje, volgens mij. ‘En nu met word(t), stel ik voor en de stemming slaat om. Sammy tast naar zijn bril. ‘Nu word ik helemaal gek’, stamelt hij. ‘Goeie zin. Met of zonder t, wat denk je? Hoe was het bij lopen?’
De drukte in de klas verdwijnt langzaam. Leerlingen krijgen in de gaten dat twee klasgenoten met een dyslexiepasje iets lastigs als werkwoordspelling lijken te snappen. Sammy schrijft als een bezetene de voorbeeldzinnen in zijn schrift, bang om straks, als hij zijn eigen bril weer op heeft, alles kwijt te zijn ‘Wat doen jullie?’ vraagt Naomi. Zij heeft ook dyslexie. Naast haar zet Loïs haar bril af. ‘Kom maar op’, zegt ze.
Mike Louwman is docent Nederlands en mentor van een 5vwo-klas op RSG Pantarijn in Wageningen. De columns over zijn eerste jaren voor de klas zijn gebundeld onder de titel 'Als docent'. In het najaar van 2018 is 'Als docent 2' uitgekomen.
Reacties