De 'voorbereidende functie' van (pedagogische) theorie. De onderwijspraktijk heeft immers zijn eigen logica.
9 juli 2019
Wouter Pols verkent de verhouding tussen wetenschap, theorie en praktijk in relatie tot onderwijs en pedagogisch handelen. ‘Er is een steeds grotere groep pedagogische wetenschappers die erkent dat de praktijk zijn eigen logica heeft en op grond daarvan tot de conclusie komt dat theorieën niet zo maar kunnen worden toegepast,’ schrijft hij. Ze opteren, net als Johan Friedrich Herbart ooit deed, voor de voorbereidende functie van de theorie. Want: ‘Het draait in de praktijk niet om wetenschap, maar om de leraar in relatie tot zijn leerlingen, de opvoeder in relatie tot de kinderen waar hij verantwoordelijk voor is.’
‘Wetenschap valt opnieuw door de mand’, kopte Trouw eind augustus 2018. Dit keer waren het niet de psychologen die er van langs kregen, ook niet de economen, maar de gehele sociale wetenschap. Een groep onderzoekers herhaalde 21 sociaalwetenschappelijk studies uit Nature en Science; acht ervan leverden niet dezelfde resultaten op als in het oorspronkelijk onderzoek. Dat was minder dramatisch dan het replica-onderzoek dat drie jaar eerder was gedaan. Daar sneuvelden er van de honderd psychologische studies 64.
De pedagogiek schaart zich tegenwoordig onder de sociale wetenschappen. Ik weet niet of er binnen de gerepliceerde 21 studies onderzoek was naar opvoeding en onderwijs, maar het zou me niet verbazen dat ook pedagogisch onderzoek als het gerepliceerd wordt ‘door de mand valt’. Is dat te voorkomen? Ik vermoed dat elk sociaal wetenschappelijk onderzoek en dus ook elk pedagogisch onderzoek gezien het object van studie (een object dat in de tijd verandert) de kans heeft door de mand te vallen.
Het is echter de vraag of de pedagogiek een ‘normale’ sociale wetenschap is. Haar object is een praktijk: de praktijk van opvoeding en onderwijs. Zolang de pedagogiek bestaat – en dat is al meer dan tweehonderd jaar – wordt de hierboven genoemde kwestie besproken als het theorie-praktijkprobleem. Het is steeds weer de vraag of wat in de theorie wordt beweerd – of dat nu op grond van empirisch-analytisch of interpretatief (hermeneutisch) onderzoek is, dat doet er niet toe –, geldt voor wat er in de praktijk aan de hand is. Theorieën zijn abstract en algemeen, de praktijk is concreet en bijzonder. Ze is een ingewikkelde en veranderlijke constellatie van bijzonderheden. De theorie ‘abstraheert’ daarvan, en ook het eruit voortvloeiende onderzoek waarmee de houdbaarheid van een theorie wordt getoetst. Elke theorie (en daarmee ook elk onderzoek) is een vorm van complexiteitsreductie; dat geldt a fortiori voor de pedagogische theorie.
Herbart
Zoals bekend is de grondlegger van zowel de onderwijspedagogiek als de onderwijspsychologie Johann Friedrich Herbart (1776-1841). Het is opmerkelijk dat hij als jonge privaatdocent aan de Universiteit van Göttingen zijn eerste college aan deze kwestie wijdde (Herbart, 1986). Hij viel direct met de deur in huis. ‘De pedagogiek als wetenschap is, dat zeg ik u, niet gelijk te stellen met de kunst van het opvoeden.’ De wetenschap doet uitspraken over een bepaalde zaak; de kunst bestaat uit handelingen die een doel nastreven. Dat zijn inderdaad verschillende dingen. Hoe verhouden beide zich nu tot elkaar, of zoals Herbart zegt: wat is de relatie tussen theorie en praktijk?
Voor de practicus is de theorie, zegt hij, tegelijkertijd te veel en te weinig. De theorie geeft maar een beperkt beeld van wat zich in een concrete praktijk afspeelt. Dat kan ook niet anders, want de theorie is abstract en algemeen van aard. Wat heb je dan als practicus aan de theorie? De theorie helpt hem na te denken over wat zich in de praktijk heeft afgespeeld of zou kunnen gaan afspelen. Gebeurt dat niet, dan dreigen opvoeding en onderwijs routineus te worden. De theorie is dus een hulpmiddel bij – wat we vandaag noemen – de professionele ontwikkeling van de opvoeder.
De theorie helpt hem na te denken over wat zich in de praktijk heeft afgespeeld of zou kunnen gaan afspelen. Gebeurt dat niet, dan dreigen opvoeding en onderwijs routineus te worden.
In de praktijk zelf heb je niet zo veel aan theorie. Daar komt het op tact aan. ‘Tact’, zo zegt Herbart, ‘maakt snelle beoordelingen en beslissingen mogelijk die niet routineus steeds weer op hetzelfde neerkomen, maar ook niet vanuit de theorie zijn afgeleid.’ Hoe ontwikkelt de opvoeder tact? Door ervaringen in de praktijk op te doen en – zo voegt Herbart eraan toe – door het gevoel dat dit bij hem teweeg brengt.
Herbart maakt dus een duidelijk onderscheid tussen theorie (wetenschap) en praktijk (kunst). De theorie heeft een andere logica dan de praktijk. Wat de pedagogische wetenschap te berde brengt, is dan ook niet zo maar toe te passen. In de praktijk gaat het om tact, om zoals hij later zegt, om een bepaalde gezindheid, of in andere woorden: om de houding waarmee een opvoeder of leraar in de praktijk staat. Bij het ontwikkelen van die houding kan de wetenschap (‘theorie’) een rol vervullen. Herbart spreekt over voorbereiding. Geen voorbereiding in de zin van wat een leraar in ‘een bepaald geval’ zou moeten doen (daar is tact voor nodig), maar voorbereiding van ‘zijn gemoed, zijn hoofd, zijn hart’.
Actueel
Herbarts gedachten zijn uiterst actueel. Er is een steeds grotere groep pedagogische wetenschappers die erkent dat de praktijk zijn eigen logica heeft en op grond daarvan tot de conclusie komt dat theorieën niet zo maar kunnen worden toegepast. Ze opteren, net als Herbart, voor de voorbereidende functie van de theorie (vgl. Quay et al., 2018). Theorieën kunnen, zoals we zagen, binnen het domein van de wetenschap door de mand vallen. Maar dat kunnen ze ook in het domein van de pedagogische praktijk, als het om de voorbereidende functie ervan gaat. Of een theorie die heeft, bepaalt niet de wetenschapper, maar de man of de vrouw in de praktijk.
Het draait in de praktijk niet om wetenschap, maar om de leraar in relatie tot zijn leerlingen, de opvoeder in relatie tot de kinderen waar hij verantwoordelijk voor is. De relatie tussen de oudere en de jongere generatie gericht op wat de oudere met de jongere voorheeft, is immers de spil van de pedagogische praktijk. Die praktijk is ondanks dit algemene kenmerk een constellatie van bijzonderheden. In het licht hiervan loopt elke pedagogische theorie ook hier de kans – en wel als die door de man of de vrouw in de praktijk wordt afgewezen – door de mand te vallen.
Wouter Pols is auteur, onderzoeker en voormalig docent-opleider. Meest recent was hij actief als deeltijdonderzoeker op de Hogeschool Rotterdam, binnen het Kenniscentrum Talentontwikkeling. De oorspronkelijke tekst is verschenen in Pedagogiek. Wetenschappelijk forum voor opvoeding, onderwijs en vorming. 2018, (38/3), pp. 283-285.
Referenties
- Herbart, J.F. (1986). Die erste Vorlesung über Pädagogik. In Herbart, J.F., Systematische Pädagogik. Eingeleitet, ausgewählt und interpretiert von Dietrich Benner (pp. 55-58). Stuttgart: Klett-Cotta (college-afschrift uit 1802).
- Quay, J., Bleazby, J., Stolz, S.A., Toscano, M., & Scott Webster, R. (Eds.) (2018). Theory and Philosophy in Education Research. Abingdon (Oxon)/New York: Routledge.
Reacties
Ton Schouten
Elke deelnemer aan een van de onderwijsavonden van het NIVOZ zou vooraf dit artikel moeten lezen.