Over onderwijs en burgerschapsvorming: 'Opvoeding is in veel gevallen verworden tot een puppy-training'
25 mei 2016
‘De kinderen van nu zijn echt véél brutaler dan wij waren!’ is een veelgehoorde kreet door volwassenen. Het 'morele verval’ van de jeugd is geen nieuw onderwerp, stelt hoogleraar pedagogiek Micha de Winter vast, iedere generatie loopt hier opnieuw tegenaan. Dát er strijd is, staat vast. Maar waar De Winter naartoe wil, is dat opvoeders de manier waarop deze strijd gevoerd wordt zelf kunnen sturen. Niet ‘problematiseren’, zoals we nu doen met labels plakken. Maar positief, ecologisch en in verbinding met elkaar de gelederen sluiten. Naïef en idealistisch? ‘Als je kinderen opvoedt, ben je per definitie idealistisch.’ Dit is een verslag van de Onderwijsavond die hij in november 2012 in Driebergen hield getiteld 'Verbeter de wereld, begin bij de opvoeding.'
Dit is een bijdrage aan de scholendebatreeks over Burgerschapsvorming dat momenteel plaatsvindt n.a.v. de documentaire Maatschappijleer (zie trailer). Op 15 juni is het slotdebat in De Balie in Amsterdam.
‘Als ik kijk naar wat veel mensen verstaan onder opvoeding, vind ik dat we onze ambities hebben teruggeschroefd. Wij zijn al blij als onze kinderen braaf zijn en zich goed gedragen. Ik weiger te accepteren dat dát de belangrijkste ambitie van opvoeding moet zijn! Met opvoeding heb je wel degelijk een invloed op wat er in de wereld gebeurt.’
De hoogleraar start met zijn boek: Verbeter de wereld, begin bij de opvoeding – vanachter de voordeur naar democratie en verbinding. Het motief van deze klinkende ondertitel verwijst naar de periode dat André Rouvoet minister van Jeugd en Gezin was. In deze tijd waren er een aantal spraakmakende zaken betreffende kindermishandeling in het nieuws. Rouvoet besloot serieus beleid te voeren om dit probleem onder de knie te krijgen, het zogenaamde ‘achter de voordeur-beleid’. Kindermishandeling zou actief worden opgespoord en indringende maatregelen zoals screeningssystemen en het digitaal kind-dossier traden in werking.
Het doel was nobel: je kon er op deze manier achter komen of het veilig was bij gezinnen thuis. Privacy kwam minder hoog in het vaandel te staan, in het belang van kinderen. Op consultatiebureaus werden soms indringende interviews afgenomen met ouders. De vragen naar de thuissituatie gingen verder dan voorheen. ‘En als een baby omstreeks acht maanden is,’ zo legt De Winter uit, ‘schijnt het dat ouders hun hele hebben en houden op tafel willen leggen.’
In een cafédebat met Rouvoet - omgeven door filosofiestudenten - bracht De Winter deze praktijkverhalen in. De minister – zo maakt de hoogleraar duidelijk - moet ongeveer zo hebben gereageerd: ‘Dames en heren, er is slecht en goed nieuws. Het slechte nieuws is: wij zijn Big Brother aan het spelen en we gaan daarmee door. Het goede nieuws is dat wat de heer De Winter vertelt niet klopt. Het toeval wil namelijk dat mijn vrouw consultatiearts is en ik daarom deze informatie uit de eerste hand heb.’
De Winters reactie kwam vervolgens voor Rouvoet als een verrassing: ‘Mijn vrouw is namelijk ook consultatiearts en heeft hier net een training in gehad.’
Kwalijk in dit kader is volgens De Winter de tendens om opvoeding te reduceren tot gedragsregulering. Wie kent de opvoedprogramma’s met de potige Nanny niet?
‘Daar zie je pakweg drie hoofdregels:
ongewenst gedrag niet straffen, maar negeren
gewenst gedrag belonen
consequent zijn
‘Wie van u is weleens met een hondje naar een puppytraining geweest? Wat leerde u daar? Ziet u de parallel? Opvoeding is in veel gevallen tot een puppy-training geworden.’
De fixatie op gedrag ziet De Winter als pedagoog als een verschraling, een verarming. Opvoeding gaat immers over veel meer, over identiteitsontwikkeling, over vragen zoals: wie ben ik, wat zijn mijn idealen, wat wil ik in deze wereld?
Naast deze zorgwekkende ontwikkeling ziet De Winter ook dat het denken in termen van risico’s de samenleving-van-nu beheerst. Gevolg is een enorme toename aan labels, aan de vraag naar Jeugdzorg en een groeiende aandacht voor ‘zorg’ binnen het onderwijs (waar dit eerst onder de noemer leerlingbegeleiding viel). ‘Op het ogenblik is het zo dat in Nederland tien keer zoveel kinderen worden behandeld voor ADHD dan dat er kinderen zijn die het daadwerkelijk hebben. Dat is niet niks, want veel ‘behandelingen’ gaan met medicatie gepaard. Terwijl we (nog) niet weten wat dat op de langere termijn doet.’
Ook De Winter heeft zijn voorbeelden, vaak schrijnend. Na een lezing kwam er een vrouw naar hem toe. Ze zei dat hij dit onderwerp niet moest bagatelliseren. Zij had een gezin van vijf. Vier personen slikten er medicatie. Ze had drie kinderen, maar toen ze merkte dat haar kinderen er zo rustig van werden, zei ze tegen haar man dat hij het ook maar moest nemen. ‘Misschien een tip voor iedereen.’
Als derde, stelt De Winter, is ook het groeiende individualisme in Nederland van grote invloed op onze manier van opvoeden en onderwijzen. ‘We kiezen ons eigen levenspad en laten de groep waartoe we behoren niet langer ons pad bepalen. Ons hele denken en handelen is hiervan doordrongen. Maar opvoeden heeft een collectief belang en dat zijn we vergeten.’
Uit de aanpak van Rouvoets interventie om kindermishandeling te ondervangen, bleek dat ook hij vertrekt vanuit de gedachte dat het een individueel probleem betreft. ‘En dat is niet het hele verhaal,’ aldus De Winter. ‘Wat minstens zo belangrijk is, is het sociale systeem waarin het gezin ligt ingebed.’
Hij verwijst naar kille, onpersoonlijke omgevingen waarin buren elkaar niet kennen en er - buiten de ouders om - geen volwassenen zijn om in de opvoedingstaken te ondersteunen. ‘Uit onderzoek blijkt dat als er meer volwassenen in de opvoeding betrokken zijn, dat er minder kans is om problemen te ontwikkelen, ook op cognitief vlak.’
De Winter specificeert de betekenis van steunende relaties door een lijn te trekken naar het onderwijs, naar de relatie tussen schoolbegeleiders en leraren en ouders. ‘Vroeger - zeg tien, twintig jaar geleden - kreeg een kind thuis op z’n donder als het van school werd weggestuurd. Er was een continuïteit tussen gezagsverhoudingen. Daarna volgde er een periode dat je als leraar een boze ouder aan de lijn kreeg (‘Hebben jullie soms de pik op mijn zoon?!’) . Tot een aantal jaar geleden en de situatie van nu: we hebben niet direct meer te maken met boze ouders, maar steeds vaker met hun advocaten.’
De Winter veronderstelde aanvankelijk dat het om een incident ging, maar is daarvan teruggekomen. ‘Sommige scholen reserveren tegenwoordig al een budget voor juridische processen om deze problemen te ondervangen.’
Als hoogleraar pedagogiek pleit hij voor een samenhang in de omgeving waarmee de jeugdige te maken heeft. ‘Als de relatie tussen ouders en school niet goed is, zou je dat namelijk kunnen terugzien in de schoolprestaties.’
De term ‘opbrengstgericht werken’ wordt volgens De Winter daarin ook oneigenlijk gebruikt. ‘Wie wil er immers niet resultaat, een opbrengst? Waar het mij om gaat is dat een resultaat niet alleen in taal en rekenen zit, maar op een breder vlak van ontwikkeling.’
‘Prestaties zijn de richtlijn,’ ziet De Winter. Menig discussie wordt erdoor bepaald. Nederland wil mee in de ratrace tussen kenniseconomieën. Maar een focus op louter en alleen het kennisniveau is funest voor de menselijke ontwikkeling: ‘Als je kinderen niet vanaf het begin hoop en perspectief biedt, dan stopt het motortje van de ontwikkeling. Dan gaat het alleen om het individuele talent, de eigen vaardigheden. Ook belangrijk, maar waar is het algemene belang? We hebben het er eigenlijk nauwelijks over.’
De Winter kijkt terug naar de periode tijdens en na de Tweede Wereldoorlog. De democratische rechtsstaat was in die periode een belangrijk reden om voor te vechten, als gemeenschap. Voor veel kinderen is dat tegenwoordig een abstractie. ‘Het onderwijs zou een voorbeeld moeten zijn van hoe je met elkaar omgaat in een democratie. Het kan zelfs zo zijn dat opvoeding en onderwijs bij uitstek plekken en middelen zijn waarmee een tegenwicht kan worden gevormd tegen destructieve processen als polarisatie en racisme.’
En concluderend: ‘Waar gebeurt het anders?!’
Ontwikkeling als strijdtoneel
Volgens De Winter is ‘strijd en worsteling’ inherent aan het opvoedingsproces. ‘Een collega zei laatst tegen mij: als kinderen van 2 jaar de fysieke kracht van een volwassene zouden hebben, zouden er bijna geen moeders meer zijn.’
Er kan niet altijd harmonie zijn. Kinderen willen vrijheid en lopen daarbij tegen grenzen (van de maatschappij, hun omgeving) aan. Micha de Winter toont een Manifest uit 1917 van de Nederlandse tuchtunie met als titel: de tuchteloosheid van de jeugd. Er staan ‘aanmaningen voor ouders’ op om beter op hun kinderen te letten.
Het ‘morele verval’ van de jeugd is geen nieuw onderwerp, stelt De Winter vast, iedere generatie loopt hier opnieuw tegenaan. Want het gaat dan ook over die twee meisjes uit groep 7, die hij hoorde zeggen: ‘Die kleuters van nu zijn echt véél brutaler dan wij waren!’
Dát er strijd is, staat vast. Maar waar De Winter naartoe wil, is dat opvoeders de manier waarop deze strijd gevoerd wordt zelf kunnen sturen. Niet ‘problematiseren’, zoals we nu doen met labels plakken. Maar positief, ecologisch en in verbinding met elkaar de gelederen sluiten.
Uitdagen
De Winter legt uit hoe hij de rol van opvoeders en onderwijsbegeleiders ziet: ‘Wat mij betreft is het zo dat opvoeding én onderwijs bijdragen aan inburgering. Niet op de manier zoals voor migranten. Maar in de zin dat iedereen uitgedaagd moet worden om burger te worden. Om iemand te zijn die actief betrokken is, bereid is een actieve rol in de samenleving te spelen. Anders worden we uiteindelijk een dictatuur.’
Het doel is wat De Winter betreft democratisch burgerschap, waarin begrippen als verantwoordelijkheid, tolerantie, respect en rechtvaardigheid tot de dagelijkse moraal behoren. ‘Maar’, voegt hij toe, ‘hoe weten kinderen wat dat is, als wij het als volwassenen al moeilijk kunnen omschrijven?’
Hij vertelt over een onderwijssituatie, waarbij het woord ‘respect’ werd besproken. ‘Ik kreeg een film te zien over respect in het beroepsonderwijs. Jongeren hadden de film zelf gemaakt. Het eindigde met een rap ‘Krijg allemaal de tering, wij eisen respect!’ Ik probeerde met de makers van de film te discussiëren, maar kreeg terug dat ik een oude man was die niet begreep waar zij het over hebben.’
‘Als we het opvoedingsvraagstuk niet aanpakken,’ zo gaat De Winter verder, liggen ‘wij-zij-denken’, morele en sociale uitsluiting en dehumanisering op de loer. Wat moeten we dan wél doen?
Kijken naar overeenkomsten, humaniseren. ‘We hebben allemaal als mens te maken met vreugde en verdriet, met geboorte en sterfte. Verschillen tussen mensen bestaan, maar deze hoeven niet tot uitsluiting te leiden. Martha Nussbaum heeft hier een boek over geschreven: Niet voor de winst. Het gaat over de westerse maatschappij, waarin mensen steeds meer de neiging hebben slechts in economische nuttigheid te denken.’
De Winter stelt hier tegenover dat wij ons geld moeten zien te verdienen door ons te verbinden met andere volkeren, door ons te verhouden tot andere culturen, door je in anderen te verplaatsen. Als middel noemt hij liberal arts: muziek, kunst, retoriek, filosofie, psychologie, literatuur, geschiedenis en ga maar door. Allemaal middelen om je na te laten denken over de wereld, waar we met elkaar onderdeel van zijn, als burgers.
De Utrechtse pedagoog is even terug bij het begin; bij de situatie zoals het nu is; bij het risicodenken en wat dat ons oplevert. Hij toont een cijfertabel waarin de toegenomen vraag naar jeugdzorg per jaar staat vermeld. ‘De aanmeldingen bij Bureau Jeugdzorg zijn gemiddeld met 19 procent per jaar toegenomen. Ook het aantal kinderen met rugzakjes is exponentieel gestegen.
De Winter heeft te doen met minister Rouvoet, die tientallen miljoenen kreeg om de wachtlijsten voor Jeugdzorg weg te werken. ‘Maar hij moest steeds verklaren waarom dat niet lukte.’
Hebben Nederlandse kinderen meer problemen dan kinderen elders in de wereld? Integendeel. Onderzoek leert dat we de gelukkigste zijn in de westerse wereld! ‘Er is ook niet één verklaring', stelt De Winter. ‘Het heeft te maken met de individualisatie, met de complexiteit van het opvoeden. Opvoeden kan je namelijk niet alleen, er is gedeelde verantwoordelijkheid nodig: opvoedingsverantwoordelijkheid.
Connectedness
‘Wat hebben kinderen dan nodig om op een goede manier op te groeien? En wat hebben opvoeders nodig om hun werk goed te doen?’
Vragen waarmee we echt verder komen, zegt hoogleraar De Winter.
Hij vat zijn betoog samen.
We dienen te bouwen aan een gemeenschap die gekenmerkt wordt door een consequente, doch warme aanpak; een gemeenschap waarin mensen met elkaar nadenken en een dialoog kunnen voeren over hoe we met kinderen omgaan.
Kinderen hebben rijke (als in volle, warme) sociale netwerken nodig en een coherente pedagogische omgeving; een omgeving waarin meerdere generaties zijn vertegenwoordigd. ‘Dit punt voer ik op sinds ik zelf kleinkinderen heb.’
En er is een lange termijn perspectief nodig, een visie op ontwikkeling en democratisch burgerschap. Waarin we verschillen leren te accepteren.
De kern van zijn betoog vloeit voort uit onderzoek waarmee niets aan onduidelijkheid wordt overgelaten. ‘Kinderen die in verbindende omgevingen opgroeien, waarin volwassenen positieve verwachtingen hebben, doen het in elk opzicht beter dan in sociaal zwakke omgevingen. Dat betekent voor mij betekent dat je altijd begint met de vraag: wat hebben kinderen nodig?
Vragen na de lezing
U zegt een bittere smaak in de mond te krijgen van het begrip opbrengstgericht werken. Veel scholen zijn het met u eens, maar voelen een enorme druk…
‘Dit verhaal hoor ik steeds. Wij zien het eigenlijk niet, maar wij moeten. Ik zie het zo: als er maar genoeg mensen zijn die het hier niet mee eens, dan verandert er iets. Ik vind dat je daar bezwaar tegen moet maken, dat is je opdracht.’
Ik heb uw boek gelezen. Wat mij opvalt is de weerstand die het oproept in veel schoolomgevingen. Mensen vinden het zacht, ingewikkeld, moeilijk…
‘De tendens is om jeugdigen zwaarder te straffen, als volwassenen. Een harde benadering, maar een laffe benadering. Ga maar eens in jeugdgevangenissen werken en praat met jongeren, vraag wat er gebeurd is in hun leven… Het verhaal dat je hoort, gaat over een gebrek aan verbinding, de basis voor burgerschap.’
Ik ben in Boston geweest, ontmoette een therapeut die met criminelen werkte. Het lukte hem om ze in tien minuten te laten huilen. Dat kwam door aandacht…
‘Er is antropologisch onderzoek gedaan naar neonazistische jongeren in de Verenigde Staten. In het leven van deze jongeren ontbrak aandacht en liefde. In de gezinnen was er vaak sprake van alcoholverslaving of andere problemen. Het verhaal is simpel: de neonazi-beweging bood een doel en kameraadschap, zaken die deze jongeren misten.’
Waar ligt de grens van de leraar in het opvoedingsvraagstuk? Er zijn leraren die het brood smeren van leerlingen die geen eten bij zich hebben. Waar bevindt de leraar zich in het opvoedingsvraagstuk?
‘De grens is voor mij niet zo interessant, het gaat er voor mij om dat we samen oplossingen zoeken. Ik vind dat er veel meer geïnvesteerd moet worden in de onderlinge verbindingen. Wat ik heel belangrijk vind, is participatie. Participatie met kinderen. Eigenaarschap van ouders én leraren. Hoe kunnen we die samenhang versterken?’
Trailer Maatschappijleer
Scholentour en slotdebat
Op 16 mei - 20.55 uur op NPO2 - werd de documentaire Maatschappijleer uitgezonden door de VPRO. Vanaf 10 mei is 2Doc: Maatschappijleer al op tour gegaan langs middelbare scholen door het hele land waarbij docenten, schoolleiding en leerlingen naar aanleiding van de film met elkaar in debat gaan. Op woensdag 15 juni om 20.00 uur volgt het slotdebat in De Balie in Amsterdam waarbij afgevaardigden van de scholen, de politiek, beleidsmakers, docenten, leerlingen en de hoofdrolspelers uit de documentaire met elkaar in gesprek gaan over het begrip burgerschapsvorming en de vertaling daarvan naar de praktijk. Dit debat is bij te wonen in De Balie en live te volgen op deze pagina.
Wat is jouw verhaal bij burgerschapsvorming?
Via de politiek en via andere kanalen wordt het begrip Burgerschapsvorming en de urgentie ervan – ook voor onderwijs – steeds nadrukkelijker onder de aandacht gebracht. Maar waarover hebben we het dan? En waarover heb jij het dan? De documentaire biedt misschien enige input. Maar waarschijnlijk heb jij - als docent, leraar, schoolleider - je eigen beelden en verhalen erbij. We zijn vooral benieuwd naar die praktijkverhalen, dus van de mensen in het onderwijs of anderszins waarin ((goed) burgerschap of burgerschapsvorming zichtbaar wordt. Of misschien het begin ervan. Onze vraag is dus: in welke ervaring van jou, in welke lespraktijk, opvoedingssituatie zit de waarde van burgerschapsvorming opgesloten? En wat zie je jezelf dan doen? Heb je zo’n verhaal/moment, dan lezen we er graag over.
Deze blogs/verhalen (klein/groot) publiceren we vanaf de verschijning van de documentaire (16 mei) en gedurende de tien schooldebatten die worden gehouden.
Daan in het magazine #4 van hetkind
In het volgende magazine van hetkind over Grenzen in onderwijs en opvoeding - dat nu al te bestellen is en vanaf 11 mei verkrijgbaar is - vindt u een vraaggesprek met Daan Faasen en zijn Schoolpraktijkdocent Riël van Gastel van het Theresialyceum in Tilburg. Het is een dialoog over de grenzen die mogelijk aan een opdracht tot burgerschapsvorming worden ervaren. Het magazine is een halfjaarlijkse uitgave, de verhalen en artikelen zijn bedoeld om het gesprek over goed onderwijs in scholen te stimuleren en te voeden.
Reacties