Stichting Nivoz logo
Sterkt leraren, schoolleiders en betrokkenen bij de uitvoering van hun pedagogische opdracht

Nivoz platform hetkind

‘Onze grote uitdaging: how to get more love into the system’

27 november 2017

'Wij leven in een improvisatiemaatschappij’, houdt sociaalpsycholoog Hans Boutellier zijn toehoorders in Driebergen (november 2017) voor. Dat klinkt als: een samenleving waar maar wat aangeklooid wordt. Maar Boutellier verwijst liever naar het improviseren van jazzmuzikanten: minimale afspraken, aandachtige afstemming op elkaars inbreng en spelen maar! In een maatschappij die het zonder Groot Verhaal moet doen, ligt het aan onszelf om betekenis te geven. Ook op onze scholen: ‘Het draait om nabijheid, om echt contact en echte aandacht.’

Het kompas van de zeezeiler

We moeten een moreel kompas hebben, dat is een frase die hier gemakkelijk in de mond genomen wordt, begint Nickel van der Vorm de Onderwijsavond. “Als zeezeiler realiseer ik me dat zo’n uitspraak een veel verdere geldigheid heeft dan menigeen vermoedt. Het kompas is ooit ontdekt en ontwikkeld om mensen te laten navigeren over onbekende zeeën. Door een naald magnetisch te maken wijst hij altijd naar één punt, het magnetische noorden.”

Meteen al ontsluit zich dan de complexiteit van de wereld, en tonen zich de menselijke mogelijkheden en beperkingen te navigeren op zekerheid, laat Van der Vorm zien: “We praten meteen al over variatie, want het noorden van onze wereldkaarten komt niet precies overeen met het magnetische noorden. En dan verplaatst dat magnetische noorden zich ook nog: in 1980 was het verschil in Nederland 4 graden; vandaag is dat 0 graden. In Canada ben je relatief dicht bij de Noordpool en kan de variatie tussen het ‘rechtwijzende magnetische noorden’ en het noorden op de kaart zomaar twintig graden zijn. Dan maakt het heel wat uit wat je bedoelt, als je je stuurman vraagt: ‘Vaar noord’.

‘Dus de werkelijkheid is veranderlijk en daar moet je je kompas op aanpassen, maar een kompas heeft ook een deviatie, een afwijking die bepaald wordt door de eigenschappen van het schip. Op een schip van staal heeft het aardmagnetisch veld een andere uitwerking dan op een modern schip van kunststof. Als het goed is, ligt er op de navigatietafel een tabel, waarmee de navigator zijn koers kan corrigeren.” Van der Vorm maakt duidelijk dat de metafoor van het kompas weliswaar gemakkelijk in de mond te nemen is, maar dat het daadwerkelijk onder de knie hebben van je instrument, het begrijpen hoe kompas en wereld aan elkaar gerelateerd zijn en het bepalen van je koers nog niet zo’n eenvoudige opdrachten zijn.

Hunkerend naar zekerheden

En daarmee is het podium achtervolgens voor hetkind-blogger en ISK-docent Rob Bekker (lees zijn column ‘Samen is een werkwoord’ hier) en daarna voor hoofdspreker Hans Boutellier, sociaalpsycholoog en directeur van het Verwey-Jonker Instituut. Die laatste maakt in zijn korte voordracht ‘Waardevol opvoeden in een improvisatiemaatschappij’ weinig woorden vuil aan de opmerkelijk grote en historisch tamelijk unieke verschuiving, die de laatste vijftig jaar heeft plaatsgevonden, van een verticaal georganiseerde verzuilde samenleving naar het individualistische en radicaal seculiere van nu. Toch is het – tastend naar een koersbepaling – wel van belang om dat perspectief goed te doorgronden: wat zijn we kwijtgeraakt en wat hebben we gewonnen?
‘We zijn verslaafd aan zekerheid’, gaat Van der Vorm verder, ‘terwijl de grote zekerheden onder ons bestaan lijken te zijn verdwenen.’ Met Hans Boutelliers betoog, dat uitgaat van de ‘radicale secularisering’, die zich ingezet heeft in de tweede helft van de jaren zestig en waarbij het geloof in een hogere autoriteit als organiserend principe zo goed als verdwenen is, zitten we maatschappelijk ook op een wispelturige, veranderlijke oceaan die ons uit zichzelf geen richting aanbiedt. We hebben onze eigen koers te bepalen, we hebben ons te verlaten op ons eigen morele kompas. ‘Eén zekerheid, die ik voor de nabije toekomst kan garanderen,’ glimlacht master of ceremonies Van der Vorm, ‘is dat onze spreker straks de trein van 21.48 kan halen.’

Het seculiere experiment: geslaagd, maar er is zo moeilijk in te geloven

Boutelliers these is: het seculiere experiment is redelijk geslaagd. Alleen: we kunnen er zo moeilijk in geloven. Zijn project draait daarmee om een herwaardering van onze democratische rechtstaat, dé grotere omhullende sfeer die maakt dat iedereen mag denken, geloven en dromen wat hij wil. En daarnaast: om een zoektocht naar wat ons – nu we ons hebben losgemaakt van alle zingevende autoriteit en zelf ons leven koers mogen geven – toch kan binden. Daarbij zoekt hij naar momenten waarop er gedeeldheid ontstaat, waarop iets overstijgends en betekenisvols zich aan ons toont.

Vorig jaar bij zijn Radboud Reflects-lezing liet Boutellier zien hoe radicaal dat ‘seculiere experiment’ is geweest. Niet door te refereren aan de iconische sixties-beelden van demonstraties, bezettingen en protesten, die in ons collectieve geheugen gegrift staan, maar door zijn publiek mee te nemen naar de kleine voorvallen waarin die radicale omslag destijds zichtbaar werd.

Boutellier memoreerde in zijn Nijmeegse lezing een zomervakantie op de middelbare school, die hij achteraf beschouwt als symbolisch voor de aanstaande waterscheiding. Zijn school was een instituut geleid door Paters Augustijnen, die in habijt lesgaven en rondliepen. Toen de jonge Hans terugkwam na de grote vakantie van 1965 of ’66, was het alsof er een geheime bijeenkomst was geweest en de wereld een reset had gekregen: opeens waren de monnikengewaden weg en liepen alle leraren in coltrui. Niet veel later donderde overal het hele zingevingsbouwwerk in elkaar, waarop wij generaties lang onze samenleving hadden geschraagd: “Het was een drastisch afscheid van een kerkelijk geïnspireerde samenleving. We gingen het plotsklaps doen zonder hogere instantie. Alsof het zo was afgesproken”, zegt Boutellier.

In die tijd had de puber Hans een gesprek met zijn vader: “Als niemand meer in God gelooft”, zei pa, “Dan wordt het een zootje, jongen.”’ Boutellier: “Ik sputterde tegen, maar had weinig weerwoord.” Zijn vader vervolgde: ‘Als god wegvalt, is er geen gezag meer boven de mensen. Waar zou je het dan voor doen, of liever gezegd: waar zou je het voor laten? Iedereen kan stelen, plunderen, verkrachten, als je van God los bent. Of kan er ook een moraal zijn zonder een god?’ ‘Die vraag’, zei Boutellier in Nijmegen, ‘heeft me niet meer losgelaten.”

Inmiddels is duidelijk dat het seculiere experiment dat zich toen over West-Europa ontvouwde, in Boutelliers woorden ‘redelijk geslaagd’ is. We zijn geen rechteloze dog-eat-dog-maatschappij van dieven, rovers en moordenaars geworden. Maar: het is ook een samenleving waarin ieders eigen kompas moet kunnen leiden tot gemeenschappelijkheid.

Dobberen op een cyberzee

Waar Nickels zeezeilmetafoor hem zelfs op de stevige vloer van het Maitland Theater duizelingen gaf, bezorgt Hans Boutellier zijn publiek minstens zo’n zelfde gevoel van vertigo door midden in de ‘improvisatiemaatschappij’ uit zijn titel te beginnen. ‘Het is een ambivalent woord. Improviseren klinkt als: we rotzooien maar wat aan. Maar ik wil dadelijk ook toe naar de associatie met geïmproviseerde muziek. Dat is juist bijna de hoogst mogelijke vorm van menselijke interactie.’

‘Dit is een tijd waarin velen het gevoel hebben dat alles anders wordt. Dat overkomt iedere generatie wel, maar wij zitten echt in een andere context. Hoogleraar transitiekunde Jan Rotmans heeft dat bondig beschreven als: “We leven niet in een tijdperk van verandering, maar in een verandering van tijdperk”.’

Alles is anders, stelt Boutellier. En dat hangt hij op aan drie grote ontwikkelingen: internationalisering, individualisering en informatisering. ‘Drie i’s, mooi overzichtelijk. Bij internationalisering moet je denken aan de migratiebewegingen van de laatste vijftig jaar. In twee generaties tijd is de samenstelling van onze bevolking drastisch veranderd. In de grootste drie steden is er geen etnische meerderheidsgroep meer aan te wijzen.’ Net als zijn voorganger op het NIVOZ-podium Iliass el Haoudi spreekt Boutellier over superdiversiteit en de grootste steden die majority minority cities zijn geworden.

Met betrekking tot individualisering zegt Boutellier: ‘We zijn een soort Facebook-mensen geworden. In de zucht naar bijval en omhooggestoken duimpjes, roepen we: kijk eens hoe leuk ik ben. Eigen emotie eerst, zou je kunnen zeggen.’

En dan is er die informatisering, die de spreker ‘de grootste driving force achter deze ontwikkelingen’ noemt: ‘We staan in een permanent contact met elkaar. Met alles wat er zich in cyberspace afspeelt, vind ik het soms net alsof de menselijke geest zich heeft geopenbaard, in al zijn kennis en zijn dwalingen. Alsof de meeste fantastische en meest vreselijke fantasieën van de menselijke geest openbaar geworden zijn. Kortom, we dobberen in een cyberzee en hebben dringend behoefte aan een moreel kompas.’

Een vlucht spreeuwen: structuur in een schijnbare kluwen

De consequenties van deze ontwikkelingen, is dat onze sociale structuren ingewikkeld geworden zijn en dat we niet kunnen terugvallen op grote gemeenschappelijke verhalen, zoals ze ooit geboden werden door bijvoorbeeld kerken of het socialisme. Kortom, het is een complexiteit zonder richting. ‘Waar gaan we naartoe’, vraagt Boutellier zich hardop af: een LinkedIn-overzichtsbeeld van al je contacten toont je een schijnbaar chaotische representatie van een netwerkmaatschappij. Op school kan het zomaar gebeuren dat de Turkse nationale politiek je klas binnenkomt, als blijkt dat je uiterste tegenpolen in die discussie in je klas hebt zitten. Professionals, bestuurders weten het ook niet. Er is handelingsverlegenheid op vele terreinen. ‘Waar doen we goed aan?’

‘Eigenlijk had Pim Fortuyn met zijn titel De verweesde samenleving best een goed begrip te pakken. Die ervaren chaos, die complexiteit, maakt dat mensen zich niet meer geborgen voelen. Dat de ruggensteun ontbreekt. Dat laat je verweesd achter.’

‘Maar’ – en nu keert Boutellier zijn analyse ten positieve – ‘kun je ook niet op een andere manier naar een netwerksamenleving kijken?’ Nogmaals ingezoomd op dat LinkedIn-netwerk blijkt er behoorlijk wat structuur te ontwaren in de schijnbare kluwen: ‘In netwerkstructuren zit meer organisatie dan we geneigd zijn te denken. Met kleuren tonen zich de verschillende communities in je LinkedIn-netwerk.

‘Misschien zien we over het hoofd dat onze samenleving zich wel degelijk sociaal organiseert, maar anders dan eerder.’ Daarmee zet hij een filmpje van een vlucht spreeuwen aan. Als één organisme, als een voile in de wind, beweegt de zwerm zich door het luchtruim. ‘Die spreeuwen laten complexiteit zonder richting zien. Een complexiteit die toch een onmiskenbare ordening kent. De bewegingen zijn onvoorspelbaar en tegelijkertijd vormen ze wel een patroon. Dat is een interessante metafoor voor hoe onze samenleving functioneert.’

‘Tja, waar doen we goed aan? Je kunt hier eindeloos naar kijken. Zal ik ‘m maar aan laten staan?’, glimlacht Hans Boutellier. Wij zijn die spreeuwen, meent hij, maar dan – als complexere wezens – in het kwadraat, en in onze netwerkmaatschappij misschien wel tot de derde macht.

Improviseren is een hoge vorm van organisatie

Kun je de samenleving op een andere manier begrijpen, herhaalt Boutellier en richt zich nu op de term ‘improvisatiemaatschappij’ waaraan net nog de stuurloze ‘maar-wat-aanklooien’-connotatie kleefde: ‘Een jazzgitarist vertelde mij ooit dat hij muziek beschouwde als georganiseerde vrijheid. De manier waarop wij in onze dagelijkse praktijk staan, heeft kenmerken van een jazzimprovisatie.’

Flow, creativiteit, impliciete afspraken; structuren van schema, motief en ritme; luisteren, feedback en afstemming; kennis, ervaring en vaardigheid; een verhouding tot de traditie; een lichte vorm van leiderschap – allemaal zaken die evenveel op een freejazz spelend combo slaan, als op een samenleving die zonder grote verhalen zijn koers bepaalt en zingeving vormgeeft. Bij ‘kennis, ervaring en vaardigheid’ blijft Boutellier wat langer hangen: zelfs al luidt een bekende frase in onderwijskringen dat ‘we onze kinderen opvoeden voor beroepen die nu nog niet bestaan’, dan nog wil de spreker op het belang van gedegen kennis wijzen: ‘Als je niet goed bent op je instrument, moet je ook niet gaan improviseren. Je hebt kennis en ervaring nodig. Je moet veel in je rugzak hebben zitten. Met andere woorden, jullie als leraren doen ontzettend belangrijk werk.’

Dynamiek van constante afstemming

De complexiteit – in een jazzimprovisatie, maar ook in een maatschappij zonder groot verbindend verhaal – schept een dynamiek van constante afstemming. Een improvisatiemaatschappij is daarmee geen heel maakbare maatschappij. Het is hier dat Hans Boutellier zijn betoog over de radicale secularisering die zich sinds de late jaren zestig voltrokken heeft, oppakt: hij noemt het in zijn titel ‘het seculiere experiment’, omdat het zo’n radicale verandering was, alsof het afgesproken was in een geheime synode. En omdat het totaal niet te overzien was, wat het zou betekenen voor ons samenleven en wat de consequenties zouden zijn voor ons moreel kompas.

‘Seculier’ betekent niet ‘atheïstisch’, benadrukt de spreker. Met cijfers toont hij aan dat 29 procent van de bevolking zich absoluut niet religieus noemt, 19 procent absoluut wel, en dat er dus ruim 50 procent overblijft die er tussenin zit: ‘Met andere woorden een seculiere conditie wil niet zeggen dat niemand meer iets gelooft. Het is een grote verworvenheid dat we mogen denken en geloven wat we willen, maar dat levert ook een warboel op: het Westen creëerde een godenrijk waarin iedereen zijn eigen god mag kiezen, of mag denken het zelf te zijn. Dat is fantastisch, maar je hebt ook gezamenlijkheid nodig.

Daarmee concludeert Boutellier dat het seculiere experiment geslaagd is, maar dat er moeilijk in te geloven is. Politiek leidt dat tot een pragmacratie – een democratisch bestel dat geleid wordt door pragmatisch handelen op basis van effectiviteit en efficiency. Hoe verhoud je je daarin samen tot iets groters? ‘Tja, maak daar maar eens een beginnetje mee’, zegt Boutellier: de Buma of Rutte-variant van ‘normaal doen’ zegt heel weinig. En terwijl Bas Heijne in zijn wekelijkse NRC-column stelt dat we ‘een gemeenschappelijk verhaal’ moeten hebben, lukt het ook hem niet dat de contouren van zo’n verhaal te schetsen.

Er klinkt een waardenbuzz op

‘Maar ik zie een sprankje hoop: negatief gesteld zou je kunnen denken dat als je nergens meer in kunt geloven, je voor alles kunt vallen. Neem Trumps alternative facts. Maar als wij als mensen nou toch dat ingebakken verlangen hebben ergens in te willen geloven, dan dwingt dat ons om iets te vinden. En misschien moeten we wel geloven in onszelf. Ik zie onze seculiere maatschappij niet als een waarden-loze samenleving. Ik ben geneigd het tegendeel te denken: eerder staat moreel denken hyper in de schijnwerpers. Niet omdat we precies weten wát we moeten denken, maar omdat we er constant mee bezig zijn.’

Boutellier ziet hoe we elkaar, aan talkshowtafels en op twitter, constant bevragen: wat vinden we belangrijk? Wat vinden we van deze kwestie? Eenduidigheid is er niet, maar de morele vragen spelen de hele tijd. Waarden krijgen daarmee een levendige, hernieuwde betekenis en het verhaal van de democratische rechtstaat – als de conditionele sfeer waarin al dat vrijdenken en geloven en spreken kan plaatsvinden – dient geactualiseerd te worden: ‘Je kunt zeggen de rechtstaat is ook maar een geloof, maar wel een die al het andere geloven mogelijk maakt.’

Wat Boutellier hoort opklinken uit onze samenleving is een ‘waardenbuzz’. Het gonst, de samenleving staat bol van gesprek. En de waarden die daaruit opstijgen, zijn geen spijkerharde normen, maar de waarde schuilt in het gemeenschappelijke gesprek zelf. Samen sprekend activeren we de waardenbuzz en koesteren we een emergente zingeving.

‘Neem de terugkeer van de slachtoffers van de MH17-moord. Iedereen had toen voor even het gevoel tot zich iets groters, iets anders en tot elkaar te verhouden. De lichamen, de kisten, het strak gevolgde protocol dat dan troost biedt. Mensen, klappend langs de route – want, wat konden ze anders doen? Dat is een moment dat je gezamenlijkheid beleeft.

In dergelijke momenten uit zich onze gemeenschappelijkheid. ‘En een samenleving heeft ook zwaartepunten nodig, waar die waardenbuzz actief ruimte krijgt. Neem het NIVOZ: ook hier hebben jullie een uitstralend effect. ‘Je kunt niet zomaar de hele wereld veranderen, maar je kunt van alles creëren in je eigen context.’ Ook scholen zijn waardengemeenschappen en daarmee zo’n zwaartepunt.

School, expliciteer je bedoelingen

Boutellier eindigt met drie suggesties om je school als waardengemeenschap, als zwaartepunt voor het vormgeven aan een ‘waardenbuzz’ te versterken. ‘Expliciteer je “bedoeling” en handel vanuit die bedoeling. Waar doen wij het voor, als school? Waar staan we voor? Wat is ons onderwijs en waartoe voeden we onze kinderen op? Het gesprek – als team en met ouders, kinderen en je lokale gemeenschap – is enorm belangrijk, zeker tegen een achtergrond van complexiteit zonder richting, waarin onze kinderen moeten opgroeien.’

Daarnaast duidt Boutellier op het belang van wederkerigheid: ‘Als een ouder een kind aanmeldt op school, moet je daar een moment van maken – een moment waarop je elkaar als partners in de opvoeding treft.’ En ten derde, gaat het om nabijheid en aandacht. De spreker verontschuldigt zich als het zoetsappig mag klinken, maar haalt graag de Engelse labourfilosoof Maurice Glasman aan, die zei: ‘De grote uitdaging van onze tijd is: how to get more love into the system?’ ‘In een samenleving die bestaat bij de gratie van improvisatie, van wederzijdse afstemming en een constant waardengesprek, draait het om zorg voor nabijheid, voor echt contact en echte aandacht.’

Verslag: Geert Bors
Fotografie: Ted van Aanholt

Reacties

0
Login of vul uw e-mailadres in.


Er zijn nog geen reacties
Delen:
Op de hoogte blijven?
Schrijf je in voor de nieuwsbrief