Stichting Nivoz logo
Sterkt leraren, schoolleiders en betrokkenen bij de uitvoering van hun pedagogische opdracht

Nivoz platform hetkind

Mijn meesterstuk, mijn Jenaplan

29 januari 2024

Studenten Ineke Siebring, Josje Doornbos en Bart Kruizinga kozen volmondig voor Jenaplanonderwijs. In drie interviews leggen ze uit waar hun afrondende "meesterstuk" (onderzoekswerkstuk van de minor vernieuwings-/innovatief onderwijs) zich op focuste en waarom het Jenaplanonderwijs voor hen de goede match is. Een bijdrage uit Jenaplanmagazine Mensenkinderen, themanummer 'Buiten', geschreven door hoofdredacteur Geert Bors.

Foto: Joop Luimes

Woensdagavond 7 juni 2023. Een collegejaar lang is pabodocent Edwin Solen opgetrokken met een groep van veertien pabostudenten. Samen met Natasja de Kroon verzorgde hij de minor ‘Vernieuwend onderwijs’ aan NHL Stenden in Assen. Doorgewinterde jenaplanners weten dat dit gewijde grond is: eerder heette deze pabo ‘de Eekhorst’ en was het niet alleen de plek waar veel nieuwe stamgroepleiders opgeleid werden, maar ook de hogeschool van waaruit prominente jenaplanners als Ad Boes en Freek Velthausz hun bijdragen leverden aan conceptontwikkeling. In de Teams-ontmoeting verschijnen Josje Doornbos, Ineke Siebring en Bart Kruizinga. Na een brede verkenning van traditionele en moderne vernieuwingsscholen, bleken vijf van de deelnemende studenten het meest gecharmeerd van jenaplanonderwijs. Josje, Ineke en Bart zijn hard op weg hun meesterstuk af te ronden. Vanavond is er ruimte om voor de laatste keer feedback te krijgen, van hun docent en van elkaar.

“We zijn dit jaar op avontuur geweest”, zegt Edwin. Hij somt de vele bezoeken aan scholen op, van Jenaplan tot Freinet, van democratisch onderwijs en EGO tot nog nieuwere conceptscholen als De Pit in Groningen. Telkens waren het de studenten die een voorstudie van een concept deden en het bezoek voorbereidden. “Maar jongens, het meest onder de indruk van jullie was door jullie weerwoord op die interim-directeur.”

Wat er gebeurde? Bij een schoolbezoek aan een jenaplanschool troffen Edwin en de studenten een interim-schoolleider, die zijn bedenkingen had bij de pedagogisch-didactische organisatie van het jenaplanonderwijs. Volgens hem stond de driejarige stamgroep de onderwijskwaliteit in de weg. “Hij deed een beetje uit de hoogte”, herinnert Edwin zich: “Hij wilde jullie de maat nemen. En jullie reageerden inhoudelijk, heel relaxed, heel stoïcijns.”

“Klopt”, zegt Bart Kruizinga. “Die directeur zag het niet gebeuren dat er in een middenbouwgroep goed onderwijs mogelijk was, want hoe leer je een derdejaars lezen en rekenen, als je tegelijk ook met vierde en vijfdejaars kinderen bezig moet zijn?” “Terwijl”, vult Josje Doornbos aan, “je juist de kracht van de stamgroep kunt inzetten. Iedereen heeft zijn rol. De oudsten helpen de jongsten. Je kunt zoveel positiefs losmaken.”

Wat een oudste beter kan verwoorden dan de meester
Alle drie kennen ze de jenaplanpraktijk inmiddels van uitgebreide stageperiodes, waaraan ze ook de onderzoeksvragen voor hun meesterstukken ontleenden. Als voorbeeld van de kracht van de stamgroep noemt Bart het schoolkamp, aan het begin van het jaar: “Veel jongsten vinden dat spannend. En dan kan ik praten als Brugman, maar voor dat kind van 9 of 10 blijft zo’n kamp een hele stap: twee dagen van huis, met kinderen die je pas net kent. De middelsten en oudsten vingen dat op: die gingen zitten met de kinderen die het spannend vonden. ‘We gaan dit en dat doen, want dat deden we vorig jaar ook. Het ziet er zus en zo uit.’” Ook op het kamp zelf zag de stamgroepleider-in-wording hoe de oudere kinderen er nog steeds waren voor die onzekere jongsten. “Als je alleen een jaargroep bent, waar nog nooit iemand op kamp geweest is, dan heb je dat niet. Nu leren de jongsten telkens hoe je iets samen aanpakt en zijn zíj volgend jaar de ervaringsdeskundigen die nieuwe kinderen helpen. Juist door dat soort momenten, hebben we een fantastisch jaar gehad.”

“Goed voorbeeld doet goed volgen”, zegt Ineke Siebring. “Ik heb het ook gezien dat oudsten die rol op zich namen: voor sommige jongsten was blijven slapen een brug te ver. Als die jongsten dan terugkwamen op de tweede ochtend, vingen de oudsten ze heel fijn op en gebeurde het dat de jongsten alsnog de tweede nacht wel durfden te blijven.” En het is niet alleen iets van de bovenbouw, gaat ze verder: middelsten of oudsten die zich bekommeren ziet ze ook in de onderbouw, wanneer kinderen een doekje komen halen voor een kind dat gevallen is. Of wanneer ze een nieuw kind rondleiden door de klas. “In de kring hoorde ik een oudste vertellen: ‘Als we praten, is er één kind tegelijk aan het woord’. Dan ben ik heel trots op ze.”

Balans tussen pedagogiek en leerinhoud
Maar wat als het die interim-schoolleider niet zozeer te doen was om de pedagogische sfeer, maar dat hij vooral zorgen had over didactiek en ‘de opbrengsten’? Edwin meent dat er veel vakmanschap nodig is om een goede stamgroepleider te zijn en dat onderwijs natuurlijk gaat om de balans tussen inhoud en sfeer, tussen groepsvorming en individuele ontwikkeling, tussen karaktervorming en gedegen kennis van je wereld opdoen. Dat beamen de studenten. Ze zijn ervan overtuigd dat een stamgroep daar een goede organisatievorm voor is – zowel om wat meer tijd te mogen nemen, wanneer een kind dat nodig heeft, als om sneller vooruit te mogen gaan en je breder te ontwikkelen, wanneer dat bij je past. Bart: “Ik geef oudsten regelmatig verantwoordelijkheden: ‘Kun jij deze instructie geven aan de jongsten, dan ga ik intussen…’ Ik blijf eindverantwoordelijke, maar ze kunnen zo’n verzoek prima aan.” “En in de middenbouw zijn er altijd wel kinderen die letters willen flitsen met kinderen die nog moeite met lezen hebben”, stelt Josje. “Het gebeurt in elke groep. Van onderbouw tot bovenbouw. Wat ervoor nodig is, is om als team bewust de structuur en de cultuur in de school neer te zetten.”

Inekes meesterstuk: rijke tekstbesprekingen

Hoe kwam je uit bij het onderwerp ‘tekstbespreking’?
Ineke Siebring: “Mijn school had geconstateerd dat de tekstbespreking beter kon, met meer betrokkenheid van de kinderen. Omdat tekstbesprekingen altijd plaatsvonden op dagen dat ik er niet was, had ik geen idee hoe die in elkaar zaten. Wat ik te zien kreeg, was een hele basic activiteit: een kind las de tekst voor zoals het die geschreven had. Er kwamen wat vragen uit de groep, die verwerkt werden in de tekst. Ook werd er een titel gekozen en dan werd de tekst nog een keer voorgelezen. Daar bleef het bij.”

Een voor jou nieuwe werkvorm, met het voordeel dat je met een frisse blik kon kijken.
“Ja. Als ik kritisch keek, zag ze dat veel kinderen er behoorlijk passief bijzaten. Ze waren niet gemotiveerd om een vraag te stellen, waren met andere dingen bezig, afwezige blikken. Ik vroeg me af: hoe kunnen de kinderen meer zin krijgen in het schrijven en voordragen van hun tekst, maar ook: hoe gaat de rest ‘aan’? Als ik ging lezen in de freinetliteratuur over vrije teksten en de schooldrukpers, voelde ik een energieke activiteit, die gezamenlijk gedragen werd. Dat wilde ik ook voor onze school.”

Je had geobserveerd en je was gaan lezen. Wat ben je daarna gaan doen?
“Kleine ingrepen, om de kinderen uit te nodigen mee te doen. Ik wilde niet dat alleen de kinderen met hun vinger in de lucht de beurt kregen en ik maakte ook geen voorspelbaar rondje door de kring, maar liet bijvoorbeeld de kinderen in tweetallen een paar vragen bij de tekst verzinnen, die ze daarna in de kring aan de schrijver stelden. Ook prikkelde ik de groep met spelvormen rond woordenschat en tekstopbouw.”

Hoe leuk is het, als je een week hebt zitten schrijven, dat jóuw tekst centraal staat? Hoe belangrijk is het dan dat iedereen zorgvuldig omgaat met jouw schrijfwerk?

En wat merkte je?
“Freinet schrijft erover, maar zelf merk je dat natuurlijk ook meteen: hoe leuk is het, als je een week hebt zitten schrijven, dat jóuw tekst centraal staat? Hoe belangrijk is het dan dat iedereen zorgvuldig omgaat met jouw schrijfwerk? Het drukken van je tekst kan op onze school en maakt een blijvende herinnering. Wat ook goed werkte en wat ik ben gaan introduceren is drama, toneelspelen met teksten.”

Hoe pakte dat uit?
“Ik had al gemerkt dat de kinderen het uitspelen van gebeurtenissen leuk vonden. Nu gingen we dat met tekst doen. Als je anderen jouw tekst laat uitbeelden, zie je of het begrijpelijk is en of je tekst loopt. Onze spelregel werd dat de schrijver tijdens het toneelspel niets mocht zeggen – geen ‘ja, maar zo is het niet gegaan’. Dan had het duidelijker in de tekst moeten staan. Dat was heel leerzaam, want kinderen wilden daarna hun verhalen en ideeën zo goed mogelijk, zo helder mogelijk verwoorden. Drieregelige stelopdrachtjes groeiden uit tot echte, trotse teksten.”

Is het vooral Freinet of zie je ook Jenaplankracht bovenkomen?
“Ik denk dat het aspect van ‘samen leren’ nog versterkt wordt door het Jenaplan. Freinets onderliggende pedagogische bedoelingen passen één-op-één op Jenaplan. Elke tekst is anders, zoals elk kind anders is. Al is schrijven een individuele activiteit, wij leren van en met elkaar in de tekstbespreking. Ik hoop dat de groep dat ook zo gaat voelen. Ik zag alvast mooie interacties: ‘O, ik wil wel helpen, want ik snap het’. Het zijn dankbare momenten als ik alleen hoef toe te kijken hoe ze elkaar iets uitleggen. Ik wil graag dat ze in hun latere leven ook hulp durven vragen en elkaar hulp aanbieden. In je eentje ben je geen maatschappij.”

Josjes meesterstuk: de weeksluiting als gezamenlijke viering

Waar gaat jouw meesterstuk over?
Josje Doornbos: “Over de weekviering. Ik heb het onderwerp gekozen omdat ik weleens het geluid hoorde: ‘Jongens, het is alweer donderdag. Morgen viering. Wat gaan we doen?’ De ene keer was de betrokkenheid hoog, de andere keer minder. Het was ook vaak rumoerig en daarover wilden mensen duidelijker gedragsafspraken maken met de kinderen, maar ik ging me afvragen: wat laten we zien tijdens de weekviering? Is het boeiend en leuk genoeg om naar te kijken en te luisteren? Dat leek me de eerste stap.”

En was het boeiend genoeg? Hoe ben je dat gaan uitzoeken?
“Ik ben kinderen, collega’s en ouders gaan bevragen over wat zij vonden van de weekviering en wat ze graag anders zouden zien. Er was behoorlijk wat overeenstemming in hun antwoorden: niemand vond het speellokaal een ideale plek. Het liefst wilden mensen een theaterpodium met gordijnen en goed licht. De viering zelf werd eentonig gevonden: veel dezelfde soorten presentaties. Op zich mooi stamgroepwerk leidde dan tot weer een lapbook of een poster, wat het op het podium nooit zo goed overkwam.”

Kon je ermee vooruit?
“Zeker. Er kwamen best concrete actiepunten naar voren. We zijn – met de kinderen – een vast podium gaan maken in het speellokaal. Als we de opstelling veranderden, bleef er nog steeds genoeg plek over om buiten de vieringen om in het lokaal te spelen – niet meer in de breedte van de zaal, maar de lengte. Ook hebben we vaste, herkenbare rituelen geïntroduceerd: we zingen altijd het schoollied en voor de jarigen. Voor de viering zelf heb ik voorstellen gedaan om meer afwisseling te brengen, wat het leuker maakt – ook voor de jongste kinderen – om te blijven kijken. Draag een gedicht voor, zing een lied, lees eens een vrije tekst voor, maak van wat je geleerd hebt een poppenkastvoorstelling. De tekstbesprekingstoneelstukjes uit Inekes groep worden ook op het podium gebracht.”

We zijn trots op de weekviering: ‘Ouders, zien we jullie straks weer?’

Had het ’t effect waarop je hoopte?
“Sommige concrete veranderingen kun je zien: meer verschillende vormen van presenteren. Veel meer ouders komen. En als je met z’n allen voelt dat het beter wordt, dan wordt het ook makkelijk om op vrijdagochtend nog even een herinnering te sturen in Social Schools. We zijn trots op de weekviering: ‘Ouders, zien we jullie straks weer?’ De betrokkenheid van de kinderen is natuurlijk moeilijker aan te tonen, maar in de middenbouw werd pas gezegd: ‘Josje heeft écht naar ons geluisterd’. En meteen daarna kwamen er nieuwe tips: ‘Dit zou je ook nog kunnen doen’. Gedurende het proces bedenk je steeds meer dingen.”

Was er ook literatuur die je hielp?
“Ja, vooral om het belang, het waarom, van de weekviering te onderstrepen. Peter Petersen schrijft daarover dat vieren zo bij het leven hoort. In alle culturen wordt gevierd, het is een van de essentiële dingen die we als mensen samen doen. Ook vond ik het mooi te lezen hoe het Jenaplan denkt over de school als een minisamenleving, waarin je elkaar niet alleen wilt laten zien wat je geleerd hebt, maar ook een gevoel van saamhorigheid met elkaar wilt delen.”

Mijn begeleider Edwin zegt dat je de kwaliteit van een school kunt terugzien in de weeksluiting. Ik denk dat dat klopt: je sluit je leerwerk, je themaproject, je bezigheden met zorg en aandacht af.

En dat terwijl wij Nederlanders ‘vieren’ en ‘stilstaan bij’ vaak overslaan. Ook als team is het goed om samen de week af te sluiten. Wat betekent jouw aandacht voor viering voor hen?
“Het gaat er weer over. Het is natuurlijk altijd roerig en op een school zijn er altijd zaken die verbeterd kunnen en moeten worden, maar we zijn samen ook aandacht gaan besteden aan de weekviering. Mijn begeleider Edwin zegt dat je de kwaliteit van een school kunt terugzien in de weeksluiting. Ik denk dat dat klopt: je sluit je leerwerk, je themaproject, je bezigheden met zorg en aandacht af. Het maakt dat je niet murw, maar opgeladen het weekend in gaat. Ik voel me heel verantwoordelijk dat het ook volgend jaar goed blijft gaan met de weekviering, maar ik merk steeds meer dat we het samen dragen.”

Barts meesterstuk: Betrokkenheid bij stamgroepwerk

Waarom heeft ‘betrokkenheid’ je interesse?
Bart Kruizinga: “Tijdens stamgroepwerk – we waren nog geen drie dagen bezig met een nieuw thema – kwamen er een paar kinderen bij me met de vraag: ‘Kan ik wat anders gaan doen?’ Ik ging me afvragen hoe dat kon. We waren zo geëngageerd en actief begonnen en na drie dagen ben je het al beu? Op mijn tegenvraag wat ze dan wilden, hadden ze geen antwoord. Zoiets overkwam me een paar keer. Als stamgroepwerk het kloppende hart van je onderwijs is, waarin alle basisactiviteiten langskomen, wat gebeurde hier dan? Ik kwam tot de slotsom dat ik onderzoek moest gaan doen naar betrokkenheid.”

Ik kwam tot het besef dat je in jenaplanonderwijs weliswaar veel samen bezig bent, maar dat je individuele kinderen moet volgen en bevragen om de betrokkenheid van het individu en daarmee de groep te verhogen.

Anders dan de weekviering of de tekstbespreking is dat best een abstract onderwerp. Waar begon je?
“Welbevinden en betrokkenheid zijn twee kernbegrippen uit het ErvaringsGericht Onderwijs, maar ook in het Jenaplan zijn het bekende termen die hoog in het vaandel staan. Ik ben in andere groepen gaan observeren, bij blokperiodes en kringen, om te zien welke betrokkenheid ik daar zag. Met die observaties en met de theorie, kwam ik tot het besef dat je in jenaplanonderwijs weliswaar veel samen bezig bent, maar dat je individuele kinderen moet volgen en bevragen om de betrokkenheid van het individu en daarmee de groep te verhogen.”

Hoe ging je te werk?
“Ik zoomde een tijd in op een groepje of een persoon. Ik keek naar hun interesses, hun behoeftes, wat ze bezighield. Ik zag hoe sommige kinderen niet aan de gang gingen of vastliepen. Met die kinderen ging ik praten. Dan hoorde ik bijvoorbeeld dat ze niet genoeg over een onderwerp wisten, maar door een gebrek aan interesse ook niet de motivatie konden opbrengen om er onderzoek naar te gaan doen. Dat maakte dat ik me realiseerde dat ik veel meer tijd moest besteden aan een goede start van het stamgroepwerk. Ik moest echt gaan zitten om diepe, brede vragen te stellen en goed te luisteren. Ik ben ervan overtuigd dat in elk onderwerp wel een deelvraagje zit dat de interesse wekt van dat ene kind. Zo hielp ik die stilgevallen kinderen op weg: we vinden vast iets dat jou echt boeit, dat binnen ons thema past en waar de groep alles over wil weten, als jij er straks goed over kan vertellen.”

Meer steun, meer voorbereidingstijd, meer goede vragen dus, voor je de groep de vrijheid geeft om aan de slag te gaan.
“Ja. Ik kwam een mooi citaat van Marcel van Herpen tegen: ‘Je kunt pas gaan rekenen, als iedereen meetelt’. Samen op weg gaan betekent voor mij ook stilstaan bij alle individuen in mijn groep.”

Ik heb er nu een gewoonte van gemaakt om tijdens het eerste kwartier van mijn eigen blokperiode vooral te observeren. Dat levert zo veel op. Het is een observeren zonder meteen in te willen grijpen.

Hoe ging het verder?
“Ik ontdekte dat ik zelf óók meer observatietijd wil nemen. Op woensdagen werk ik niet op school, maar de afgelopen weken ben ik bij mijn collega in de groep gaan zitten om rond te kijken. Ik heb er nu een gewoonte van gemaakt om tijdens het eerste kwartier van mijn eigen blokperiode vooral te observeren. Dat levert zo veel op. Het is een observeren zonder meteen in te willen grijpen. Naderhand vraag ik dan aan een groepje: ‘Dit zag ik. Wat maakte dat je dit of dat deed?’ Op maandag hoorde ik midden in een groepje geklets in de stilwerkperiode. Inmiddels heb ik geleerd niet meteen iets te zeggen, maar eerst vast te stellen wat ik precies waarneem. In dit geval was een middelste een oudste uitleg aan het geven. Die waren lekker bezig: toen de oudste het ook snapte, was er euforie. Ze vierden samen – iets te hardop – dat ze het nu allebei wisten. Mijn interventie zou alleen maar een verstoring zijn geweest van hun betrokkenheid.”

Weet je daarmee genoeg om betrokkenheid te bevorderen?
“Als je tijd en aandacht hebt, ontdek je wat de hobby’s van de kinderen zijn en hoe ze werken. Maar daarna word ik geïnteresseerd in het ‘waarom’ en wil ik daarop kunnen inspelen: waarom doet dat meisje iets op die manier, waarom vindt die jongen dat een fijne plek om te werken? Als ik eerst heb geobserveerd en een notitie gemaakt heb, en dan met een kind of een groepje in gesprek ga, merk ik dat mijn antennes meer aanstaan. Dan gaan mijn vragen dieper: waar ben je mee bezig geweest, hoe heb je dat aangepakt, hoe heb je overlegd. Maar aan het eind stel ik dan waaromvragen. Soms is het antwoord: ‘het overkwam ons, het liep zo’. Of zo’n jongen op een andere plek dan normaal vertelt dan: ‘Het is niet mijn favoriete plek, maar ik heb hier wel eindelijk rust. Hier is geen geklets.’ Dat is een prachtantwoord, ook met het oog op betrokkenheid en welbevinden: een jongen die nu niet voor de gezelligheid van zijn vrienden kiest, maar om iets te leren. Via dat soort gesprekken hebben we het letterlijk samen over betrokkenheid, over focus en hoe je oefent in het scheppen van ruimte en het nemen van verantwoordelijkheid voor je eigen leren.”

Reacties

0
Login of vul uw e-mailadres in.


Er zijn nog geen reacties
Delen:
Op de hoogte blijven?
Schrijf je in voor de nieuwsbrief