Leerkracht Jacqueline Eikholt: 'Bestorm de wereld met je vragen'
11 januari 2024
Jacqueline Eikholt werkt ruim dertig jaar met veel enthousiasme op de Nijmeegse Jenaplanschool Nicolaasschool. Verwondering in ere houden is haar op het lijf geschreven. “Verwondering is iets anders dan nieuwsgierigheid. Nieuwsgierigheid kan gauw bevredigd zijn. Verwondering is veel ruimer, een veel groter iets. Het gaat om het doorbreken van vanzelfsprekendheid. Om zien, horen, voelen en dan je wereld te bestormen met je vragen.” Schoolleider Janneke Folker sprak haar. Een bijdrage uit Jenaplanmagazine Mensenkinderen, themanummer 'Buiten'.
Wat je vooraf moet weten: Janneke Folker, schoolleider van de Nicolaasschool in Nijmegen, volgde afgelopen jaar de nieuwe NJPV-schoolleidersmodule. Ze heeft ruim 25 jaar onderwijservaring. Elf jaar was ze leerkracht in het regulier onderwijs en had bijna elke jaargroep twee keer – alle leeftijden behalve de kleuters.
Sinds vijf jaar leidt ze de Nicolaasschool, waar ze merkt hoeveel haar ervaring als leerkracht haar helpt. De groepsdynamiek van de midden- en bovenbouw doorvoelt ze van binnenuit: “Maar die diepe ervaringskennis mis ik voor de onderbouw. Als er een collega ziek naar huis gaat en ik moet inspringen bij de kleuters, red ik me wel, maar ik voel me er minder bekwaam. Ik heb dan snel het gevoel dat ik de kinderen tekortdoe.”
En juist die onderbouw wekte haar interesse op de Nicolaasschool: bij de jongsten is de honger om je wereld te ontdekken zo alomvattend. “Precies die verwondering heb je nodig als basis voor al je jenaplanonderwijs. Wij wilden vanuit de kracht van de onderbouw starten en zorgen dat kinderen hun nieuwsgierigheid niet afleerden of lieten uitdoven in latere jaren.”
Voor ze op de Nicolaasschool kwam, was het al een sterke school, zegt Janneke, “Maar het kon uitmaken in welke stamgroep je terechtkwam. Nu wordt er veel meer samengewerkt, waardoor de expertise in de hele bouw en ook tussen bouwen veel meer benut wordt.” Met de wens de prachtige natuurlijke omgeving rond de school en andere betekenisvolle leersituaties meer onderdeel te maken van het onderwijs, begon het team vanuit de onderbouw de hele school te versterken. De doorgaande leerlijn, het opgepoetste kindvolgsysteem, de aandacht voor projectwerk, soms een gastspreker in de groep en een gedragen schoolvisie getuigen daarvan.
Het boek ‘Ik wil spelen’ van Anite van Oijen en Ingrid Nagtzaam werd een basis voor het opstellen van de nieuwe visie. En al die tijd zag Janneke onderbouwstamgroepleider Jacqueline Eikholt bezig: “Dynamisch, gedreven, actief – in haar dertig jaar ervaring is ze met vele golfbewegingen meebewogen in hoe de Nederlandse onderwijspolitiek kijkt naar onze jongsten.” Van speelleerklassen tot voorschoolse aandacht voor gecijferd- en geletterdheid. Jacqueline ziet met plezier dat er weer meer aandacht is voor spel. Voor de ontwikkeling van Jannekes leiderschap en de school was Jacqueline daarmee de aangewezen persoon voor een diepte-interview.
Jacqueline, hoe komt het dat jij zo’n onderwijsdier bent?
“Ik kom uit een echt onderwijsgezin. Als tweejarige nam mijn moeder me mee naar verschillende scholen, waar ze als vervanger werkte. Ik voelde toen al wat ik een fijne manier vond om met kinderen om te gaan: aansluiten bij hun interesses en vooral geen werkjes opleggen. Toen ik als juf zelf thema’s voorbereidde, werden mijn eigen kinderen regelmatig het testpanel: is dit leuk, is dit spannend, word je nieuwsgierig? Met mijn vader deel ik nog steeds mijn onderwijsverhalen. Hij helpt me trouwens ook om interessante materialen te verzamelen die ik kan gebruiken in mijn groep.”
De spreekwoordelijke paplepel, dus?
“Ja! Ik ben er heel trots op en blij mee hoe mijn ouders me breed en open hebben leren kijken naar de wereld. Er was klassieke muziek, filosofie en creatief denken. Creativiteit is echt mijn kracht.”
Heb je altijd in het jenaplanonderwijs gewerkt?
“Ik begon in het vestingstadje Ravenstein op Het Raveleijn. Dat was een school die werkte vanuit het ErvaringsGericht Onderwijs, wat erg in de buurt kwam van mijn onderwijsvisie: we werkten vanuit de behoeftes en interesses van een kind, niet vanuit een opgelegd curriculum. Daarna heb ik kort gewerkt op het Octaaf in Neerbosch-Oost, bij Nijmegen, waar het er heel anders aan toe ging. En toen de Nicolaasschool, die net een Jenaplanschool aan het worden was. Ik kreeg alle ruimte om met acht kinderen de onderbouw op te starten en in te richten. De directeur zei: ‘Ik weet niets van kleuters, dus doe maar wat je wil en bestel maar wat je wil’.”
Wat ik altijd al veel deed kreeg opeens een naam en een pedagogische onderbouwing.
Wat een vrijheid!
“Enorm. Ik was altijd al veel in gesprek met kinderen en vanuit het Jenaplanconcept kreeg dat opeens een naam en een pedagogische onderbouwing: ‘het kringgesprek’. Langzaam werd de school groter en groeide uit tot drie onderbouwgroepen. Dat waren in die tijd best nog losse eilandjes: de Bijtjes, de Vlinders en de Lieveheersbeestjes. Er was nauwelijks overleg en afstemming, ieder gaf op eigen wijze invulling aan het onderwijs.”
Op zeker moment kwam er een omslag: in de onderbouw moesten er doelen behaald worden met werkjes en dat moest bovendien geregistreerd worden. De methode Onderbouwd werd ingevoerd. Alle kinderen moesten bij de leerkracht werkjes doen met ontwikkelingsmateriaal. Er was nauwelijks ruimte voor creativiteit en probleemoplossend werken, wat indruiste tegen Jacquelines overtuigingen. Ze zocht naar een manier om trouw te zijn aan de afspraken binnen de school, maar ook om dicht bij zichzelf te blijven. Op de eerste dag van de week liet ze kinderen de verplichte werkjes doen, de andere dagen sloot ze zoveel mogelijk aan bij de interesses en behoeftes van de kinderen, onder andere door hoeken te creëren die pasten bij het thema.
De kinderen waardeerden het dat er nieuwe hoeken kwamen. Hun ouders ook: als je binnenkwam zag je meteen wat het thema was. In die tijd waren er veel ouders in de klas om van alles te doen met de kinderen zoals mozaïeken en breien. Iedereen kon doen waar zijn of haar interesses lagen: “Als een kind wilde breien hoefde het niet op mij te wachten, want dan zat daar iemand voor.”
Het klinkt alsof je jouw kern goed kon vasthouden. Hoe sloot je aan bij de kinderen?
“Als er buiten ook maar iets te zien was, bijvoorbeeld stratenmakers druk in de weer met zand en klinkers en hamers of een buizerd in het bos rondom de school, dan gingen we daar samen op af. Eerst maar eens gewoon kijken. En dan opzoeken hoe een buizerd leeft, hoeveel eieren het vrouwtje legt. Of praten met de stratenmakers, zien hoe stenen gelegd worden, hoeveel stenen er nodig zijn. Het is echt, het beweegt, het leeft, ook voor de kinderen. Daarin schuilt de verwondering. Kinderen willen van dergelijke situaties méér weten. Dan komen de vragen vanzelf.”
Verwondering als drijvende kracht, dus?
“Ja, precies. Verwondering wordt vaak verward met nieuwsgierigheid. Maar het is veel meer dan dat. Verwondering is zien, horen, voelen en van dat alles meer, meer, meer! Nieuwsgierigheid kan gauw bevredigd zijn. Verwondering is veel ruimer, een veel groter iets. En als ik dat bij kinderen zie, dan krijg ik zo’n kracht in mezelf en zoveel zin om daarbij aan te sluiten. Mijn enthousiasme steekt de kinderen dan weer aan. Je krijgt een wisselwerking: o, de juf vindt dit ook leuk, wat kan er nog meer? Zo creëer je een pedagogisch klimaat, waarin je van elkaar weet dat je allemaal wilt leren. Als kinderen merken dat ze er mogen zijn, zijn er ook echt. En zelf ben ik vaak net zo verwonderd. Ik kan intens genieten als kinderen dingen vertellen die ik nog niet weet.”
Jacqueline kan makkelijk associëren. Als het doel is ‘cijfers aanleren’ biedt ze dat bijvoorbeeld aan door natuurboeken (van haar vader) neer te leggen. De kinderen mogen daarin knippen en hun eigen natuurboek maken. Jacqueline nodigt de kinderen uit om de paginanummers erbij te schrijven. Dit werkt volgens haar beter dan ‘Ga eens even zitten, we gaan de cijfers oefenen’.
Als een onderwijsdoel als ‘tellen tot 20’ niet meteen aansluit, bedenkt ze omwegen, via een bezigheid of een onderwerp waarbij de kinderen al heel betrokken zijn. Neem hutten bouwen: “Nu staan er zoveel hutten, hoe weet je wie waar woont? Welk huisnummer heb jij? Dan werk je vanuit een context waar een kind enthousiast over is. En intussen zijn de kinderen bezig met werken aan constructie: hoe bouw je een stevige hut? Welke nieuwe oplossingen bedenk je als je hut instort?”
Jacqueline vindt het belangrijk dat kinderen aan bepaalde doelen voldoen om stevig naar groep 3 te gaan. Die doelen heeft ze leren kennen door ervaring en door het werken met Onderbouwd, maar ze zaten altijd al in haar aanbod... op een natuurlijke, vanzelfsprekende manier.
Vanuit het Jenaplan kijk je breed naar kinderen. Daar hoort ook opvoeding bij.
Wat spreekt jou het meest aan in het Jenaplan?
“Het is een open, niet statisch concept. Ik mag, precies als het past, een spel of bepaalde materialen aanbieden, waardoor kinderen enthousiast worden. Als stamgroepleider kan ik daar de doelen aan koppelen zonder dat een kind het doorheeft. Vanuit het Jenaplan kijk je breed naar kinderen. Je bent samen aan het leren en daar hoort ook opvoeding bij: gedrag en regels, hoe ga je met elkaar en materialen om? Ik besteed veel tijd aan zorg en aandacht hebben voor elkaar. De hand van 5 en vergaderingen passen ook heel goed in de onderbouw. Het is bijzonder wat kinderen al kunnen en wat ze bedenken.”
Hoe deel je dat met je collega’s?
“Ik merk dat ze steeds meer oog hebben voor wat kleine details te weeg kunnen brengen. Ze zijn geïnteresseerd in hoe ik het aanpak. Taal en woordenschat, ruimte-inzicht, rekenen, je tikt zo tien tot vijftien doelen aan met spel en uitnodigende materialen. Alles mag bij alles qua materialen, dat stimuleert de creativiteit van kinderen. Alle collega’s van de onderbouw willen werken vanuit spelend leren. We hebben even geworsteld, maar uiteindelijk is er twee jaar geleden een prachtige visie neergezet. Dat geeft zoveel duidelijkheid over onze werkwijze. Er is ook ruimte voor eigen invulling, maar de afspraken waar we ons aan houden zijn helder.”
Heb je een voorbeeld?
“Vanuit onze visie zijn we bijvoorbeeld gaan kijken naar de verbouwing van de onderbouwgroepen. De wens was om snel in de kring te kunnen zitten en makkelijk te kunnen wisselen naar werkplekken. Plekken om spullen op te bergen, maar wel zo dat kinderen en stamgroepleiders alles snel kunnen pakken. Vaste en flexibele hoeken. Op basis van deze uitgangspunten hebben we de lokalen ingericht.
Daarna zijn we het volgende proces aangegaan: hoe gaan we kinderen volgen? We hebben verschillende instrumenten bekeken. Mijn Kleutergroep kwam daar duidelijk uit. Dit volgsysteem is op verschillende momenten én op verschillende manieren in te zetten: na schooltijd, tijdens schooltijd, kinderen individueel observeren om te checken of ze een doel beheersen. Zelf haal ik het meeste uit observatie en spel. Wat ik registreer heeft een duidelijke functie: het dwingt me om goed te kijken naar de doelen. Het helpt ook om overzicht te houden, je kunt immers niet alles uit je hoofd weten van dertig kinderen.”
In samenwerking met Het Kan! heeft de onderbouw de hoeken ingericht. Er zijn basishoeken (huishoek, ontdekhoek, zandhoek, knutselhoek, bouwplaats) en er is een wisselhoek en een kijktafel, die beide aansluiten bij het thema. Jacqueline ziet hoe het de kinderen prikkelt, hoe ze aanhaken bij het spel van een ander of op eigen ideeën gebracht worden. Kinderen nemen in hun enthousiasme andere kinderen mee, wat gesprekken en verdieping in het spel oplevert. Van de hoeken gaat een open uitnodiging uit om iets te ondernemen. En als iets niet lukt, lukt het op een ander moment of in een andere situatie wellicht wel.
Op dit moment verzorgt Jacqueline de hoeken voor de drie onderbouwgroepen. Wat ze meeneemt wordt ingezet. Met haar partner rijdt ze stad en land af op zoek naar allerlei materialen. Ze hoopt dat collega’s datzelfde oog ontwikkelen voor materialen en de mogelijkheden om ze op verschillende manieren in te zetten. “Als je het er samen over hebt, als je bij elkaar kijkt, dan groeit dat wel.” Zelf heeft ze veel ideeën bij materialen zoals ‘loose parts’, open materialen die voor meerdere doeleinden te gebruiken zijn. Ze schudt moeiteloos drie werkvormen uit haar mouw en koppelt daar doelen aan zoals spiegelen, patronen, kleuren en ruimtelijke oriëntatie. Jacqueline geeft in de gesprekken met haar collega’s aan dat het belangrijk is om de materialen te introduceren: “Maak duidelijk wat kinderen er wel en niet mee mogen doen”.
Die loose parts druppelen nu ook langzaam door naar de middenbouw. Hoe is dat gegaan?
“Klopt. Tijdens een studiedag liet het onderbouwteam zien hoe ze ermee werken en twee middenbouwcollega’s raakten zo enthousiast dat ze het zijn blijven inzetten. We kunnen in de midden- en bovenbouw nog veel meer met spelend leren, als je goed doorziet hoe het werkt. Dat waar kinderen mee komen, kun je aangrijpen in je onderwijs. Je kunt er makkelijk thema’s van maken en doelen aan koppelen die je toch al wilde aanbieden.”
Wat zie jij als het effect daarvan?
“Het leereffect en de intrinsieke motivatie nemen enorm toe. Je moet de kansen zien en lef hebben. Als je te zeer vasthoudt aan de strakke lijn van een methode, dan ontstaat de ruimte niet om spelend te leren. Durf je het toeval en de verwondering wel ruimte te geven in je dag, dan vraagt dat misschien meer denkwerk en creativiteit van jou als stamgroepleider, maar die energie krijg je dubbel en dwars terug als je ziet hoeveel betrokkenheid er bij de kinderen ontstaat.”
Mijn kennis van de leerlijnen en -doelen is zo diepgeworteld dat ik ze bij alles wat er voorvalt bij de hand heb.
Daar heb je ervaringskennis voor nodig, die vaak persoonlijk en impliciet blijft. Hoe draag je dat over aan collega’s die nieuwer zijn in het Jenaplan?
“Dat is zo. Methodes zijn voor mij van ondergeschikt belang geworden. Ik zeg er meteen bij dat het een proces van jaren geweest is. Van ervaring opdoen, van routine krijgen en goed leren kijken en doorzien. Gaandeweg is mijn kennis van de leerlijnen en -doelen zo diepgeworteld geraakt dat ik ze bij alles wat er voorvalt bij de hand heb. Datzelfde geldt voor de materialen: als je veel voor handen hebt en je kunt je materialen breed gebruiken en aanbieden, dan helpt dat enorm. Het maakt dat ieder reken- of taaldoel feilloos te koppelen wordt aan wereldoriëntatie, aan de verwondering over een object of een gebeurtenis, waarmee de kinderen de klas in komen lopen. Het klopt dat je die ervaring zelf moet opdoen, maar regelmatig het pedagogisch-didactische gesprek met elkaar voeren en bij elkaar komen kijken – ook door bouwlagen heen – maakt dat je sneller leert en steeds weer iets meer de jenaplanner in jezelf wakker maakt.”
In de onderbouw wordt gewerkt volgens de principes van het ErvaringsGericht Onderwijs (EGO). Daar zijn drie pijlers erg belangrijk:
Er wordt veel aandacht besteed aan sociaal-emotionele ontwikkeling. Belangrijk is dat kinderen lekker in hun vel zitten en zich veilig voelen, want alleen dan gaan kinderen positief naar school en komen ze tot leren. Daarnaast wordt ook veel aandacht besteed aan aspecten als leren van en met elkaar, zelfstandigheid, creativiteit, probleemoplossend bezig zijn en werken in je eigen tempo. Dit doet de onderbouw met een voor de kinderen herkenbaar ritmisch weekplan. |
Dit artikel is overgenomen uit magazine Mensenkinderen, thema 'Buiten', met toestemming van de NJPV.
Reacties
Maaike Brouwers
Geweldig artikel!