Lage lat met hoge verwachting werkt beter: over de achteruitgang van het lees- én beweegniveau in het onderwijs
19 juni 2024
De kranten staan vol met artikelen over het dalende leesniveau. Niet alleen het leesniveau daalt: ook het gemiddelde beweegniveau wordt minder. De schuld van de dalende leeslijn wordt in de schoenen geschoven van falende onderwijsmethoden. De algemene oplossing lijkt het verhogen van de leeslat. De matige lezers moeten deze hoge lat gaan halen door bijvoorbeeld meer leestijd, betere onderwijzers, directe instructiemethoden. Er blijkt bewijs te zijn dat bepaalde methoden zorgen voor betere leesprestaties. Onbeantwoord blijft de vraag of de hoge leesprestaties zorgen dat de kinderen op oudere leeftijd nog blijven lezen? Eenzelfde verschijnsel is zichtbaar met betrekking tot het beweegonderwijs. De reactie in het beweegonderwijs is anders dan in het leesonderwijs. In plaats van de lat te verhogen, wordt de lat verlaagd, zodat matige leerders een hogere verwachting van hun eigen leervermogen ontwikkelen. In dit artikel van Chris Hazelebach, dat eerder gepubliceerd werd in LO-magazine) wordt deze verrassende ‘schijnbeweging’ verder toegelicht, met de hoop dat daardoor duidelijk wordt waarom veel kinderen op een lager beweegniveau toch beter willen worden.
Eerst een metafoor om uit te leggen wat er gaande is bij een dalende leertrend. Een auto-file ontstaat als te veel auto’s op verschillende snelheden langs een te smalle weg moeten. Vooraan kunnen de auto’s in een hoog tempo door rijden. Achteraan rijden de auto’s steeds langzamer. Hoewel alle auto’s wel vooruitgaan, groeit de totale file naar achteren toe. Zo is het ook met lezen en bewegen: degenen die vooraan staan, de betere leerders, leren nog steeds heel snel. Nederlandse topsporters doen het nog steeds goed, ondanks dat het gemiddelde beweegniveau van Nederlanders slechter wordt. Het probleem zit achteraan in de file, waar ze steeds langzamer leren (rijden). Die vertraging ontstaat omdat kinderen minder buitenspelen, meer snoepen, te lang zitten, op een elektrische step naar school gaan, enzovoort. Honderd jaar geleden moesten veel mensen fysiek harder werken, verplaatsten ze zich wandelend of fietsend. Maatschappelijke trends zijn de oorzaak van de achteruitgang van het gemiddelde beweegniveau en niet het slechte beweegonderwijs. Dezelfde soort redenering is te vinden voor het leesniveau. Geen zorg voor de vwo-kinderen die nog steeds goed kunnen lezen en hele ingewikkelde teksten kunnen schrijven, maar achter in de file gaat het langzaam, omdat ze vooral naar bewegende beelden kijken en minder naar stille zinnen.
Omdat ze achteraan zo langzaam leren wordt de file steeds langer en groeit niet voorwaarts maar achterwaarts. Wie alleen naar de hele file kijkt en naar het gemiddelde lees-/beweegniveau, vergeet te kijken naar elke individuele auto/leerling. Want elke leerling gaat wel vooruit, langzaam, maar wel vooruit en niet achteruit! Het alleen maar negatief duiden van de achteruitgang zorgt voor een negatief leerklimaat.
Elke leerling gaat vooruit, langzaam, maar wel vooruit en niet achteruit!
Het helpt niet om langzame autorijders die achter aan de file staan een snelle auto te geven. Er is op de (onderwijs)weg namelijk geen ruimte om met zoveel auto’s tegelijk snel over een smalle weg te rijden. Natuurlijk klopt deze metafoor niet helemaal met de werkelijkheid, maar toch kan het behulpzaam zijn om te zoeken naar andere oplossingen voor dit grote probleem.
De lat kan lager
In het beweegonderwijs leerden kinderen vijftig jaar geleden nog zwaaien op een brug. In die tijd moest iedereen dat kunnen. Er zijn bijna geen gymzalen meer waar de brug te vinden is. Tegenwoordig leren de kinderen nog wel ringzwaaien, maar voor kinderen met veel overgewicht is dat bijna niet meer te doen. Zullen de ringen in de toekomst ook uit de gymzalen verdwijnen? Het gevaar is dat daardoor alle activiteiten uit het beweegthema “zwaaien” uit het onderwijs verdwijnt. Gelukkig is er een zwaai-activiteit die in de verre toekomst wel mogelijk en aantrekkelijk blijft, namelijk schommelen. Het voordeel van schommelen is dat dit in elke speeltuin kan, en dat oudere kinderen en volwassen dit ook leuk vinden.
De taak van beweegonderwijs is kinderen te introduceren in de beweeg-/sportcultuur en daar hoort het beweegthema “zwaaien” bij. Binnen dit beweegthema kunnen kinderen allerlei zwaai-activiteiten beter leren uitvoeren. Vroeger was dat brugzwaaien, nu is dat nog ringzwaaien en in de toekomst wordt het waarschijnlijk alleen nog schommelen. De lat is in het beweegthema zwaaien dus lager gelegd, want schommelen is makkelijker dan ringzwaaien. De kinderen leren daardoor minder zwaaivaardigheden, maar ze kunnen nog wel beter leren zwaaien. Bijvoorbeeld door staand te leren schommelen en of hoger te leren schommelen, of samen te leren schommelen, of met een zweefvlucht te landen uit de schommel of schommelen op een knoop van een touw. Leermogelijkheden genoeg.
De vraag is wat belangrijker is: het leren van veel zwaaivaardigheden, of minder zwaaivaardigheden met meer uitbouwmogelijkheden? Wie de kans krijgt om op een speelplein te kijken hoe kinderen bezig zijn met een grote ronde schommel waar meer kinderen op kunnen, zal zien dat er steeds andere activiteiten aan gekoppeld worden. De keuze voor schommelen als algemeen leerdoel voor iedereen wil niet zeggen dat kinderen naast het schommelen niet meer mogen ringzwaaien. Prima dat er naast het algemene programma ook nog een keuzeprogramma is. Hierover straks meer.
De hoge lat voor de middengroep
De hoogte van de lat wordt in het onderwijs vaak bepaald door de middengroep. Veel basisonderwijsmethoden zijn gericht op toekomstige havo-kinderen en dan is er voor de toekomstige vwo-leerling nog verdiepende leerstof en voor de toekomstige vmbo-leerling nog ondersteunende oefeningen. Dit betekent dat gemiddeld voor 40 procent van de kinderen de lat te hoog ligt. Natuurlijk moet iedereen kunnen rekenen met ½ en ¼. Maar niet iedereen hoeft te leren dat je met ½ en ¼ ook kunt delen en vermenigvuldigen. In de taalmethode van mijn kleindochter staat voor groep 6 een les over gedichten maken. Boeiende les, maar de kinderen moeten de volgende woorden leren: poëzie en limerick. Op de toets moet de leerling dan weten hoe je die woorden foutloos kan schrijven. Prima leerstof voor havo en vwo, maar niet noodzakelijk om te leren dichten en niet nodig voor leerlingen die later taal alleen voor het dagelijks gebruik nodig hebben.
Het gevolg van een te hoge lat (te moeilijke beweeg-, lees- of rekenactiviteiten) is dat een hele groep leerlingen op de basisschool steeds ervaart dat ze niet goed genoeg zijn. Door een hoge lat ontstaan er lagere leerverwachtingen. Met een lage lat worden de leerverwachtingen dat wat je zou kunnen leren.
Het gevaar van vroeger beginnen met sporten
De dalende achteruitgang van het beweegniveau kan in de toekomst gevolgen hebben voor de gezondheid. Daarom heeft de overheid ruim geïnvesteerd in meer en betere mogelijkheden om na schooltijd te bewegen en sporten. Vroeger moest je tien jaar oud zijn voordat je op voetbal mocht, nu zijn vierjarigen al welkom. Veel basisschoolkinderen zitten op een of twee sporten of doen aan naschoolse sportactiviteiten. De verwachting was dat door dit extra sporten het beweegniveau zal stijgen, maar dat blijkt voor de mindere leerders niet het geval. Waarom? Waarschijnlijk omdat de lat in de sportcultuur hoger ligt dan in het onderwijs. Eindeloos proberen zonder succes over een hoge lat te springen zorgt niet voor leerresultaat, eerder voor demotivatie. Mogelijk heeft de enorme toename van de jeugdsport ervoor gezorgd dat de kinderen op oudere leeftijd wel klaar zijn met sporten en de sportvereniging verlaten. Ofwel: ’meer van hetzelfde’ en ‘vroeger beginnen’ is niet altijd de beste oplossing voor het dalende beweegniveau.
Hoge verwachtingen
De nieuwe beweegcultuur biedt wel een nieuwe oplossing. Het nieuwe aanbod van sportactiviteiten is eenvoudiger dan het oude sportaanbod. Bijvoorbeeld: padel is een vereenvoudiging van tennis, freerunning is een vereenvoudiging van turnen, snookeren is een vereenvoudiging van biljart. De activiteiten die op een sportschool gedaan worden zijn zo eenvoudig dat iedereen kan meedoen. Zeg niet tegen een padelspeler dat het een eenvoudige sport is, want ze leggen direct uit dat het wel moeilijk kan worden. Zo is het ook in de sportschool of in een klimhal: iedereen kan makkelijk meedoen en het zo moeilijk maken als die zelf wil. Blijkbaar hebben mensen de neiging om dat wat makkelijk is moeilijker te maken. Ook kinderen hebben die neiging. Ze zijn vaak op zoek naar grenzen en proberen van alles uit. De onderwijzer mag daarom hoge verwachtingen hebben van wat kinderen kunnen leren.
Als de lat laag ligt, ontstaan hoge verwachtingen
Deze hoge verwachtingen zijn zichtbaar bij skaters en freerunners die elkaar helpen om beter te worden. Bijvoorbeeld: op de skateparken waren vroeger alleen kinderen met skateboards, maar nu zijn er ook jonge kinderen op stepjes die heen en weer rijden en allerlei trucjes uitproberen. Het begint met stepjes en dan komt de fiets, de skates en de skateboards. Als de lat laag ligt, dan ontstaan de hoge verwachtingen. Dit vraagt om vertrouwen in het leervermogen van kinderen. Maar dit leervermogen heeft wel voeding nodig en die voeding is niet een hoge lat, maar een lage lat waar je met gemak overheen komt. Als dat vaak genoeg lukt, zullen de meeste mensen (en zeker kinderen) op zoek gaan naar nieuwe uitdagingen.
Durf dan als onderwijzer even te wachten voordat je te snel met je eigen verwachtingen aankomt. Het wachten op de leervraag van de leerder staat in contrast met het leerlingvolgsysteem van de onderwijzer die wil scoren of een kind beter geworden is. Natuurlijk moet de onderwijzer weten dat de lat op den duur omhoog mag, omdat iedereen dan groot en goed genoeg is om succesvol te zijn (de lat te halen). Want als een leerling vol vertrouwen vaak over de lage lat springt, zal deze ondertussen zo ruim eroverheen springen dat de gewenste hoogte al lang gehaald is, zonder de lat te verhogen. Als de onderwijzer ziet dat het kind de hoogte al aankan, dan is het prima om de lat te verhogen. Door de externe druk zal het in het begin nog even mislukken, maar de onderwijzer heeft de verwachting dat de leerling de hoogte kan halen.
Durf je als onderwijzer te wachten op de leervraag van de leerder of wil je scoren op het leerlingvolgsysteem?
Lage lat en hoge verwachting bij lezen
Door de invloed van de beeldcultuur in onze maatschappij zullen kinderen steeds minder gaan lezen. Het luisterboek zorgt ervoor dat het lezen van een boek niet meer nodig is of de podcast geeft mij zonder lezen nieuwe informatie. Zwakke lerenden zullen vooral op hun mobiel korte berichten blijven lezen. Zwakke lezers zullen moeite hebben om ‘officiële teksten’ te lezen, maar die worden door korte zinnen en tekeningen steeds beter leesbaar. Dit wil niet zeggen dat het onbelangrijk is om te leren lezen. Lezen blijft net zoals bewegen een noodzaak, maar de vraag is met welk doel? Leren lezen om later op de middelbare school de leerstof van de havo te begrijpen is voor 40 procent van de basisschoolleerlingen niet nodig. Goed leren brugzwaaien is ook niet meer nodig, maar leren schommelen wel, omdat die activiteit het mogelijk maakt om beter te worden en samen met anderen het leven te vieren. Zo is het ook met lezen. Lezen is nodig om de taal van anderen beter te begrijpen en om in de eigen taal te vertellen en anderen aan te spreken.
De illustratie bij het artikel is gemaakt door John Körver (www.kurf.nl) en overgenomen met toestemming. Het artikel is met toestemming overgenomen uit LO-magazine, een uitgave van de KVLO, nummer 4, jaargang 112/ juni 2024)
Chris Hazelebach was voorheen opleidingsdocent aan de Calo en medewerker bij de KVLO
Reacties