Stichting Nivoz logo
Sterkt leraren, schoolleiders en betrokkenen bij de uitvoering van hun pedagogische opdracht

Nivoz platform hetkind

Kwaliteit kinderopvang lijkt een stuk minder te maken te hebben met de kwaliteitsfactoren die we op dit moment meten

17 april 2025

Dat de kwaliteit van de kinderopvang een stempel drukt op de verdere emotionele en cognitieve ontwikkeling van kinderen is zo langzamerhand wel bekend. Maar wát die kwaliteit precies behelst is nog steeds moeilijk te vatten. In haar promotieonderzoek ‘Unraveling forces at play’ komt pedagoog Rosanne Sluiter dicht in de buurt van een antwoord: het zit hem voor een belangrijk deel in de kwaliteit van de band die een kind weet op te bouwen met zijn pedagogisch medewerker. ‘Het kinderopvangsysteem is verre van ideaal.’ Journalist Marilse Eerkens sprak met Rosanne.

Wie het nieuws rondom de kinderopvang een beetje volgt, stuit onherroepelijk op verhalen over tekorten en prijs. ‘Vrees dat een plekje op kinderopvang binnenkort een soort ‘lot uit de loterij’ is’ schrijft het AD nog in januari van dit jaar.  Zelden gaat het over de jonge kinderen zelf. En dat is zorgelijk, vindt pas gepromoveerd pedagoog Rosanne Sluiters. Veel kinderen brengen zo’n twee à drie dagen per week door in de kinderopvang. Of dat hun ontwikkeling ten goede komt, hangt sterk af van de kwaliteit die wordt geboden. En die kwaliteit, zo ontdekte ze in haar promotieonderzoek, lijkt een stuk minder te maken te hebben met de kwaliteitsfactoren die we op dit moment meten, maar met iets veel basalers: de kans die kinderen krijgen om een warme band op te bouwen met degene die voor ze zorgen. En precies daar zit een probleem. Door het tekort aan personeel en de versoepeling van de minimale kwaliteitseisen, wordt het voor kinderen steeds moeilijker om een warme band op te bouwen met de pedagogisch medewerkers op de groep. Ze hebben meer dan voorheen te maken met veel verschillende leidsters die regelmatig te druk zijn om ze de aandacht te geven die nodig is. Tijd dus om het licht eens te laten schijnen op de problemen van degenen die, veel meer nog dan de ouders, de lasten dragen van de huidige personeelstekorten: de jonge kinderen zélf. Wat weten we over de ontwikkeling die ze doormaken op de crèche en wat kunnen we doen om de huidige situatie in de kinderopvang te verbeteren?

Laten we om te beginnen nog even wat verder inzoomen op wat we op dit moment verstaan onder kwalitatief goede kinderopvang – op de zogenaamde proceskwaliteit dus. Kun je daar iets meer over vertellen?
Een van de dingen waar de inspectie naar kijkt is de manier waarop de pedagogisch medewerkers (PM-ers) creatief weten om te gaan met bepaalde omstandigheden. Stel bijvoorbeeld dat het opeens gaat sneeuwen buiten. Grijpt de PM-er die gelegenheid dan aan om die sneeuw verder te ontdekken en er iets meer over te vertellen?

Iets anders waar op wordt gelet, is de mate waarin de PM-ers respect tonen voor de autonomie van een kind. Tillen ze het zonder iets te zeggen uit de kinderstoel of kijken ze het kind aan en vertellen ze wat ze gaan doen?

Waar je ook naar kunt kijken is de mate waarin de PM-ers de signalen van de kinderen oppakken. Zien ze het kind dat verloren rondloopt en weten ze het er weer bij te betrekken? Met andere woorden, zijn ze sensitief?

Maar uit jouw onderzoek blijkt dus dat als je kijkt naar het welbevinden van een kind en naar hun sociale vaardigheden op de basisschool, dit soort kwaliteitsaspecten van de kinderopvang een minder grote rol speelden dan de kwaliteit van de één op één relatie die een kind weet op te bouwen met een pedagogisch medewerker.
Ja, dat klopt. Wat ik ontdekte is dat de kwaliteit van de relatie tussen een PM-er en een peuter de beste voorspeller is voor zijn (latere) welbevinden, zijn sociaal-emotionele gedrag en de mate waarin hij probleemgedrag vertoont (zowel naar buiten als naar binnen gericht). Anders gezegd: kinderen die een warme band konden opbouwen met hun PM-er konden zich veel makkelijker aanpassen aan hun nieuwe leven in de kleuterklas. Die andere aspecten van de eerdergenoemde proceskwaliteit, maar ook hele basale zaken als groepsruimte, speelgoed en inrichting bleken wat dat betreft veel minder van invloed.

Is het niet gek om die proceskwaliteit en het opbouwen van een goede band zo uit elkaar te trekken?  Om een goede band op te bouwen moet je toch sensitief zijn bijvoorbeeld? 
Ik ontken het belang van een goede proceskwaliteit absoluut niet. Maar al die aspecten van de proceskwaliteit zijn op zichzelf  niet genoeg. Het zijn slechts voorwaarden om een band met een kind te kunnen opbouwen. Neem inderdaad die sensitiviteit; dat heb je absoluut nodig om signalen van een kind op te pakken. Maar om een band op te bouwen moet je ook fysiek aanwezig zijn bijvoorbeeld. Je moet als kind en PM-er echt uren met elkaar doorbrengen. Daarnaast moet je in staat zijn om je in een kind te verplaatsten – je moet de bedoeling van een kind kunnen inschatten en de verwachting die hij van je heeft. En je moet hem kunnen helpen om zijn gevoel onder woorden te brengen.

Dat verplaatsen in een kind en vervolgens verwoorden wat hij misschien denkt of voelt is een vak apart. Kan iedereen dat?
Nee, dat denk ik niet. Maar het goede nieuws is dat er wel veel te leren valt op dit vlak. Je kunt bijvoorbeeld leren hoe je de nabijheid (‘closeness’ in het Engels) hoog houdt en het conflict laag; dit soort trainingen zijn er al voor docenten in het basisonderwijs. Dat moet toch te vertalen zijn naar de kinderopvang. Ook video-interactiebegeleiding kan goed helpen om je blinde vlekken op sporen- die beelden laten heel snel zien hoe jij je als PM-er opstelt tegenover een kind.

Hoe bepaalden jullie de kwaliteit van de relatie met de PM-er?
Daarvoor vroegen we de PM-ers een vragenlijst in te vullen. Kwamen de kinderen graag naar ze toe als er iets was of zomaar voor een kletsje?  Met andere woorden, hoe was het gesteld met de zogenaamde ‘nabijheid’?  Hoe zat het met de conflicten; waren die er veel of weinig? En hoe afhankelijk waren de kinderen? ‘Hingen’ ze erg aan de PM-er en kwamen ze niet lekker tot spelen of speelden ze vrij en kwamen ze af en toe even langs om kort contact te maken?

Zou het niet zo kunnen zijn dat kinderen met een makkelijk temperament betere relaties opbouwen met de PM-ers en dat je daardoor vaker ziet dat ze emotioneel beter in hun vel zitten op latere leeftijd? Met andere woorden, is hier geen sprake van een vertekening?
Dat is niet ondenkbaar, maar ik heb daar wel voor gecorrigeerd in mijn analyse. En toen bleef mijn conclusie nog steeds overeind staan. Daarbij komen mijn bevindingen overeen met vergelijkbare onderzoeken die werden uitgevoerd op basisscholen. Ook daar ontdekten ze dat een sterke band tussen docent en leerling veel bepalender was voor het welbevinden en het sociaal-emotionele gedrag van kinderen, dan het pedagogische klassenklimaat. Dat maakt het aannemelijk dat hier geen sprake is van vertekening.

Bij het lezen van jouw onderzoek moest ik denken aan een beroemde uitspraak van de bekende Amerikaanse psycholoog en systeemdenker Urie Bronfenbrenner:

“In order to develop normally, a child requires progressively more complex joint activity with one or more adults who have an irrational emotional relationship with the child. Somebody’s got to be crazy about that kid. That’s number one. First, last and always.”

Dat dit in je opkomt snap ik wel. En ik denk dat als je aan PM-ers vraagt waarom ze werken in de kinderopvang, het precies dit is wat ze zochten toen ze kozen voor het vak – ik heb in mijn studententijd ook als PM-er gewerkt. Veel van hen zouden het liefst lekker een boekje lezen met een kind, leuk met elkaar kletsen of op een andere manier één op één tijd met elkaar doorbrengen; ze zoeken juist die diepere laag in het contact. Maar waar ze hun handen nu vooral aan vol hebben is het bestieren van een groep.

We stevenen nu af op gratis kinderopvang. Met de huidige personeelstekorten en de versoepelde kwaliteitsregels is de kans heel groot dat het één op één contact tussen kind en PM-er er eerder slechter dan beter op wordt. Wat moeten we doen om het tij te keren?

Het systeem is op dit moment inderdaad verre van ideaal. Omdat alle pogingen die zijn gedaan om meer PM-ers aan te trekken geen zoden aan de dijk hebben gezet, zullen we toe moeten naar drastischere maatregelen. Om te beginnen denk ik dat we geen gesubsidieerde kinderopvang meer zouden moeten aanbieden voor kinderen onder de één jaar. In plaats daarvan zouden ouders langer verlof moeten krijgen – een half jaar voor de vader en een half jaar voor de moeder bijvoorbeeld. De pedagogisch medewerkers die dan ‘vrij’ komen – en dat zijn er best veel op de babygroepen omdat je nou eenmaal voor niet te veel baby’s tegelijk mag zorgen- zouden dan ingezet kunnen worden bij de peuters. 

Je zei eerder in ons gesprek dat je op basis van je onderzoeksbevindingen er nog meer van overtuigd bent geraakt dat we moeten inzetten op de integrale kindcentra– de zogenaamde IKC’s. Kun je dat toelichten?
Ik vind dat als je weet dat die één op één relatie tussen kind en PM-er zo bepalend is voor hun welbevinden én voor hun vaardigheden om te kunnen leren – we hebben het dan over ‘academische zelfregulatie’ – we bij de transitie naar de basisschool de kinderen warm zouden moeten overdragen, zodat het kind ook met de nieuwe juf of meester een band kan opbouwen. Een IKC zou die transitie kunnen vergemakkelijken, omdat PM-ers en docenten in principe al in één gebouw zitten en met elkaar samenwerken. Het is echt hoog tijd dat we het jonge kind serieus gaan nemen in Nederland; nu trekken ze nog veel te vaak aan het kortste eind.

Hoe ziet het opbouwen van een warme band er uit in de dagelijkse praktijk? Daarvoor sprak ik met Albertine ter Keurst, leidinggevende maar ook actief PM-er bij de Kleine Roos in Amsterdam.

‘Eigenlijk is het simpel. Het draait allemaal om veiligheid en vertrouwen en het gevoel dat je wordt gezien. Veiligheid bied je door voorspelbaar te zijn. We zullen een kind bijvoorbeeld nooit zomaar optillen – als dat je plotseling overkomt als mens, reageert je lijf meteen heel heftig en dat willen we voorkomen. We vertellen de kinderen ook  meerdere keren per dag wat we gaan doen, of wie er misschien op bezoek komt en waarom. Daarnaast hebben we allerlei rituelen; bij de overgang van de ene naar de andere activiteit slaan we altijd op de gong bijvoorbeeld. De kinderen die willen mogen daar bij helpen. Dat vinden ze geweldig.

Kinderen voelen zich gezien als je hun gedrag goed weet te duiden. Ze vertellen je niet altijd iets met woorden namelijk. De kunst is om dat gedrag op te merken en daar naar te handelen. Dat doe je door wat je ziet te verwoorden en door dóór te vragen als het niet klopt wat je denkt.

Natuurlijk heb je ook tijd en vaste gezichten nodig om een goede band met een kind op te bouwen. Daarom werken wij met een kleine vaste groep PM-ers en hebben we eigenlijk altijd meer mensen op de groep dan wettelijk verplicht. Om er echt te zijn voor de kinderen hebben we ook geen vaste pauze– we pakken onze rust momenten als het kan.

 

Marilse Eerkens is sociaal psycholoog, journalist en auteur van o.a. "Als ze maar gelukkig worden"

Reacties

0
Login of vul uw e-mailadres in.


Er zijn nog geen reacties
Delen:
Op de hoogte blijven?
Schrijf je in voor de nieuwsbrief