‘Je geeft ook een maatschappelijke boodschap mee aan kinderen’
15 januari 2020
Jelmer Evers is vicevoorzitter van de Algemene Onderwijsbond (AOb), docent Geschiedenis op vernieuwingsschool UniC in Utrecht, en daarnaast auteur. In 2012 werd hij genomineerd voor Leraar van het Jaar, en hij werd twee maal genomineerd voor de Global Teacher Prize. Hij is auteur van o.a. Het Alternatief en Flip the System. Hetkind sprak met hem over "Whole Child Education", wat dat voor hem behelst en hoe hij dat in zijn praktijk vormgeeft. ‘Je bent niet alleen maar leraar. Je geeft ook een maatschappelijke boodschap mee aan leerlingen, bewust en onbewust. Het begint bij een bepaalde vorm van bewustzijn en openheid om de discussie aan te gaan over waarom je de dingen doet die je doet. Didactiek en pedagogiek spelen een grote rol in hoe je dat kunt aanwakkeren.’
Wat zijn voor jou (of zouden voor jou moeten zijn) de doelen van onderwijs?
‘Het doel van onderwijs is het opvoeden van kinderen in een democratische samenleving, waarbij individuele ontwikkeling in balans wordt gebracht met leren samenleven. Alleen de ontwikkeling van het kind zelf vind ik een heel gevaarlijke ontwikkeling. Er is een constant spanningsveld, ook als docent, waar ik mee te maken heb. Heel plat gezegd: ik vind dat er veel kennis over de wereld nodig is, heel breed, veel breder dan de examens ook. De examens hebben veel te bieden, daar leren kinderen heel veel van, maar bij lange na niet genoeg. Het vak Nederlands is daar een goed voorbeeld van. Dat is zo vernauwd tot dat examen, dat kinderen een heel verkeerd beeld krijgen van wat Nederlands nou is. Ze krijgen een verkeerd beeld van de rijkheid van het domein. En dat is een uitwas van een verkeerde examencultuur, een toetscultuur, volgens mij, met de nadruk op een specifiek soort kennis.’
‘Ik heb net de introductie gedaan bij een 5vwo-klas en ik heb ze gezegd: ‘Ik heb de plicht om jullie voor te bereiden op een goed examen, en dat ga ik ook doen, maar er is veel meer dan dat. De vraag “Is dit voor de toets?” wil ik dus ook niet horen. Ik verwacht dat als je hier in de klas zit, dat je brede vragen gaat stellen, dat je zelf met vragen komt, eigen inbreng gaat doen, vragen over geschiedenis zelf en hoe we tot die kennis komen, dat soort dingen.’’
‘Daar besteed ik drie, vier lessen aan. Dat zijn de belangrijkste lessen die je kunt geven, een vaardigheid die je ze bij kunt brengen. Ik vind vakkennis daarnaast ook heel belangrijk. Maar dieper gaande kennis vind ik extreem belangrijk, want dan leer je kinderen ook echt vragen te stellen bij de wereld, de wereld te leren kennen. Wat mij altijd verbaast is dat in veel onderwijsdiscussies kennis enorm wordt gemarginaliseerd, terwijl dat je “core business” is als onderwijs. Dus als je het hebt over kinderen opvoeden, ze iets bijbrengen, dan is dit cruciaal. Aan de andere kant is er nu een soort van tegenbeweging, een beweging van “knowledge rich”, veel discipline, een soort van counter revolution, begonnen in Engeland. Hetzelfde zo’n beetje als met de 21st century skills: zo moet het. En daar gaat ook veel mee verloren.’
‘Ik kan kinderen veel vertellen over democratie, ik ben nu bezig met de Verlichting, de Trias Politica, maar als je niet ook een vorm van democratie in de school zelf hebt, kinderen leert om beslissingen te nemen en gezamenlijk verantwoordelijkheid te nemen, dan mis je dat ook weer. En dan doel ik op dat gesprek dat ik met mijn leerlingen over de onderwerpen van dat jaar heb. Dat is ook leren samenleven, democratie in de praktijk brengen. Dat is heel belangrijk en dat dreigt nu door die te grote nadruk op cognitieve psychologie en een te simplistische blik op onderwijskunde en wetenschap verloren te raken. Als je het hebt over een “whole child”, dan zit daar voor mij heel veel individuele behoefte in, dat kinderen ook veel in te brengen hebben, dat er veel vragen bij ze zitten die je aan de oppervlakte in de klas minder snel ziet, of problemen of behoeftes. Die moet je ook altijd blijven zien. Dat is voor mij, samengevat, waarom we in het onderwijs doen wat we doen, het doel van onderwijs.’
Wat zijn jouw persoonlijke drijfveren tot dit hogere doel?
‘Het is begonnen met heel veel liefde voor geschiedenis en kennis en diepgang. Ik heb zelf docenten gehad die met zoveel enthousiasme voor en over het vak voor de klas stonden. Maar er is ook veel meer dan het vak alleen. Dit waren ook vaak docenten die in mij en in hun vak geïnteresseerd waren en die dat konden uiten. Die liefde voor het vak was voor mij ook de ingang, omdat ik zelf dan ook geprikkeld werd. Ik zat op een scholengemeenschap in Zwolle, het Thorbecke, een heel gemiddelde school met een aantal heel goede docenten. Ik denk dat er veel meer mogelijk was voor mij, maar ik had een heel moeilijke periode thuis. Met mij ging het allemaal wel goed, zogenaamd. Niemand die daar naar vroeg: mijn ouders niet, de school niet. De eerste drie jaar had ik het best wel zwaar op school. En er was niemand die dan even wist door te dringen of doorvroeg. Dat is wel typisch middelbaar onderwijs.’
‘Docenten als rolmodel zijn heel belangrijk. Maar er is wel een maatschappelijke ontwikkeling gaande: ik denk echt dat we op een kruispunt in de geschiedenis zitten op dit moment, die heel snel de verkeerde kant op kan gaan. Wat Dewey ook zei: “Democracy has to be born again with every generation and education is the midwife”. Daar geloof ik heilig in. Dat is een democratische noodzaak. En dan heb ik het echt over leren samenleven, veel kennis van de wereld.’
‘Het eerste bijvoorbeeld wat dictaturen doen, dat zie je in Hongarije, is achter het geschiedenisonderwijs aan gaan. Ik was in februari in het Europees Parlement met mijn leerlingen en daar waren leerlingen uit alle landen. De enige echte dissonante toon kwam van de Hongaarse leerlingen. Die kwamen alleen maar met de judeo-christelijke samenleving en het beschermen van de natiestaat. Ik wist niet wat ik hoorde. Het waren net robots die dat maar bleven herhalen. Dus dat gaat heel snel en het gebeurt ook echt om ons heen. Je ziet in Nederland ook dat een aantal politici al aan vrijheid en autonomie aan het knagen zijn. Toenemende ongelijkheid, macht van de elites, economische ongelijkheid: het leidt altijd tot dit soort crises. Dat hebben de Amerikanen altijd heel goed voor ogen gehad en ook verwoord in hoe ze onderwijs zien. John Dewey, filosoof en pedagoog, past wat dat betreft heel goed in die traditie. In Europa hebben wij dat nooit zo duidelijk verwoord, bij ons is het heel anders tot stand gekomen. Het Bildungsideaal is niet per definitie een democratisch ideaal, dat is meer ook een stichtingsideaal geweest. Burgerlijkheid heeft in Nederland een heel andere traditie en een heel andere betekenis dan in Amerika. Daar ben ik me gaandeweg steeds meer bewust van geworden. Het speelt ook een rol in hoe ik het curriculum vormgeef en wat we hier aan het doen zijn, bij wat voor soort kennis ik de nadruk leg, omdat je toch keuzes moet maken. Dat is waar ik de laatste vijf jaar mee bezig ben. Daarvoor was het toch vooral de toetscultuur, de toenemende ongelijkheid, de privatisering. Toen heeft zich ook het boek Het Alternatief (René Kneyber & Jelmer Evers, 2013) gevormd.’
‘Ik vind dat dat soort trends in een stroomversnelling aan het raken zijn en dat vraagt iets van hoe we onze kinderen opvoeden, hoe we ze leren samenleven, hoe we ze leren met kennis om te gaan, hoe ze elkaar bevragen, hoe ze macht bevragen. Dan kom je uit bij Paulo Freire (‘Pedagogie van de onderdrukten’) en dat soort denkers. Die moesten nadenken over onderwijs in een onvrije samenleving. Daarom vond ik dat laatste boek van Gert Biesta, Het Leren Voorbij, ook zo goed, omdat hij (en hij benoemt het niet zo expliciet) juist ook met democratie bezig is. Ik vind dat leraren daar ook over moeten nadenken. Sociologie en filosofie zouden onderdeel moeten zijn van het kerncurriculum van de lerarenopleidingen, en dat is het veel te weinig volgens mij. Het kan niet alleen maar cognitieve psychologie zijn of alleen maar pedagogiek. Je begeeft je in de maatschappij, je hebt ook een maatschappelijke opdracht, dus moet je daar ook een visie over hebben. En die kan best heel anders zijn dan die van mij, maar je moet hem wel hebben. Een school moet heel pluriform zijn, ook in de samenstelling van het lerarencorps, maar wel binnen het rechtstatelijke karakter. Wij hebben heel duidelijk geformuleerd dat de rechtstaat, het recht van individu maar ook liberale democratie de grondslag van ons publiek onderwijs zijn. Daar ben ik het ook mee eens. Het is een voorwaarde. Maar niet genoeg mensen beseffen zich hoe die kernwaarden onder druk staan.’
Kan je in een school ook verschillend denken over wat Luc Stevens “het kindbeeld” noemt?
‘Hier op UniC zit het wel redelijk op een lijn, denk ik. Maar binnen een bepaalde bandbreedte zit er ook wel diversiteit in. Iedereen hier neemt kinderen sowieso serieus. We moeten elkaar wel blijven bevragen en je moet jezelf ook kunnen verdedigen als de waarom-vraag komt.’
Wat zijn de dilemma’s die je tegenkomt? Naast individuele vrijheid versus samenleving.
‘De harde eisen van een diploma tegenover de bredere opdracht die je hebt als leerkracht. Het systeem waarin je opereert. Nederland heeft een heel gedecentraliseerd systeem waar heel veel verantwoordelijkheid bij besturen ligt. Dat levert weer een andere vorm van controle op dan bijvoorbeeld als de verantwoordelijkheid direct bij de overheid ligt. En dat is niet altijd positief. Want de eindverantwoordelijkheid ligt bij het bestuur en niet bij de school zelf. Degenen die écht de school maken staan dus op afstand en hebben geen beslissingsbevoegdheid om bepaalde dingen vorm te geven. Maar je wordt er wel op afgerekend. Daar heb ik heel weinig van meegekregen tijdens mijn opleiding, maar daar had ik wel graag wat meer van af geweten, om bepaalde keuzes te kunnen maken en te kunnen begrijpen waar beslissingen eigenlijk vandaan komen, wie ze neemt. Als je het hebt over democratie en binnen de school ontbreekt die... dan kun je wel met zijn allen een heel mooi curriculum op stellen en ook mooie opdrachten aan het onderwijs geven, maar als de structuur van het onderwijs zelf zo is dat die democratie niet aanwezig is, dan heb je een groot probleem. Andy Hargreaves heeft daar in Flip The System (René Kneyber & Jelmer Evers, 2015) een heel mooi hoofdstuk over geschreven, over hoe autonomie misbruikt wordt. In Nederland wordt altijd gezegd dat we schoolautonomie hebben, maar dat is helemaal niet zo. We hebben een bestuurlijke autonomie en dat is echt een wezenlijk verschil. Mijn zoon is overgestapt naar een eenpitter (basisschool), met ouders in het bestuur, en dat geeft een compleet andere cultuur en school. Ik vind het heel leuk om dat nu te zien.’
Heeft dat invloed op hoe je je curriculum vormgeeft?
‘Ja, zeker, direct. In de beginperiode denk ik dat UniC heel naïef is begonnen, te kindgericht is geweest ook. Dat heeft gevolgen gehad voor de examenresultaten. We hebben het toen heel moeilijk gehad. Dan zie je dat er enorm veel druk komt vanuit het bestuur om de resultaten op te krikken, en terecht ook wel. Met name in de bovenbouw hebben we toen heel duidelijk gezegd: tot hier en niet verder. Als je dat niet hebt, die overtuiging dat je wel het goede aan het doen bent, maar dat het ook bijgesteld kan worden, is het heel makkelijk om in de beslissingen van het bestuur mee te gaan. Je blijft ook maar gewoon een werknemer. Vroeger was het zo dat er algemene vergaderingen werden belegd voor het personeel, en dan werd er gestemd. We hebben heel veel democratie verloren in de rationalisering van ons onderwijs. Welke school heeft nog een algemene vergadering van het personeel, waar de beslissingen die daar worden genomen ook worden gevolgd? We hebben hier op UniC heel veel vrijheid en autonomie hoor, anders zou ik hier niet meer werken, maar dat is op heel veel plekken niet zo.’
Als je jouw visie op onderwijs en wat er nodig is probeert te vertalen in de kwaliteiten die een leraar moet hebben om een goede leraar te zijn, waar denk je dan aan?
‘Vakkennis dus. Hij moet nieuwsgierig zijn. De liefde voor leren is ook een voorwaarde. Hij moet open zijn: geleerd hebben zijn mening uit te stellen en open te staan voor andere meningen. Empathisch zijn, compassie hebben... het zijn eigenlijk hele menselijke waarden die centraal staan in het onderwijs. Je kunt wel hele rationele beslissingen nemen, met mechanische uitkomsten, maar dan misken je de menselijke interactie. Je moet wel geīnteresseerd zijn in de jonge mensen die in je klas zitten. Die hele brede kennis en diepe menselijkheid die we moeten hebben, dat zijn voor mij de twee componenten van een goede leraar. Al het andere is bijzaak, niet waar het onderwijs om draait.’
Waar heb je dit ‘in werking’ gezien?
‘Hier op UniC. Veel, heel veel. En op heel veel andere scholen ook, zoals op De Nieuwste School, het Stedelijk Gymnasium Utrecht, X11. Wat is de essentie van die voorbeelden? Ze kijken daar veel breder dan de examens. Voor een gymnasium is dat niet altijd een gegeven. In Engeland heb je School 21 bijvoorbeeld, ook een heel mooi voorbeeld.
De manier waarop een school opgezet is, bijvoorbeeld een school met directe instructie, is niet een belemmering daarvoor?
‘Nee, helemaal niet. Dat vind ik echt een valkuil van veel mensen als ze over goed onderwijs denken, dat ze daar dan meteen ook een ‘domeinmodel’ op plakken, zoals wij op UniC hebben. Ook in een model van directe instructie kan er echter veel aandacht zijn voor leerlingen en voor ze gezorgd worden. Dat heeft meer met de mensen te maken en met je onderwijsvisie. Ik zou zelf bijvoorbeeld niet weten hoe ik les zou kunnen geven zonder instructie te geven en met een groep leerlingen een verhaal te delen. Iets wat ik heel prettig vind en de leerlingen ook. Ik heb hele mooie hoorcolleges gehad vroeger; mijn beste professoren op de universiteit waren hele goeie verhalenvertellers. Tegelijkertijd hebben we veel meer vrijheid hier en doen we ook veel meer vakoverstijgends. Maar ik merk ook dat als ik alleen maar leerlingen individueel begeleid in het domein, dat ik ook denk: okee, maar nu wil ik weer even lesgeven, even met een groep samen wat doen en het als groep ook echt over mijn vak hebben. Dat is een heel belangrijk en bewezen model van onderwijs. Ik luister zelf ook graag naar goeie vertellers, ik luister veel podcasts en hoorcolleges.’
‘Ik kwam hier vol “Ken Robinson-vuur” werken, net in de tijd dat we dingen echt moesten veranderen en bijstellen, en dan kom je er gaandeweg achter dat veel van het “oude” onderwijs gewoon ook heel (bewezen) waardevol is. Het is een constante zoektocht die nooit af is en dat maakt het onderwijs ook zo interessant. Dat is ook wat ik bedoelde met die openheid en het uitstellen van oordelen. Dat is voor mij een voorwaarde voor een vol en rijk leven, maar ook voor democratie. Dus als je leraren of onderwijskundigen hebt die heel star vastzitten in modellen en ‘de waarheid’ verkondigen, dan wantrouw ik die heel erg. De werkelijkheid is zo complex en zo genuanceerd. Heel veel dingen kunnen goed zijn. Daardoor ook ben ik het onderwijs alleen maar meer gaan waarderen: het is heel gelaagd, genuanceerd en divers en daarmee ook een goede afspiegeling van de maatschappij.’
Als je het hebt over ‘whole child education’, dan denk ik ook aan het kind, en dat het gemotiveerd moet zijn om te leren, maar dat lijkt een groot probleem op veel scholen.
‘Ja, het is belangrijk om aandacht te hebben voor de eigen inbreng van kinderen. Kleinschaligheid, eigen inbreng, vakoverstijgend onderwijs. Dat is geen wereldschokkende revolutie, maar wel een ouderwets degelijk pedagogisch klimaat. En dat bedoel ik niet in de zin van de jaren 50, maar gewoon een warme school, met veel aandacht voor het kind, dat is heel belangrijk. Ik ben geen voorstander van het scholen ergens op afrekenen, ik ben meer van het bouwen van goede modellen. Anders kom je al snel terecht in afvinklijstjes (bijvoorbeeld de Rubriks voor leerlingen). Je hebt wel indicatoren nodig, maar daar moet je mee leren omgaan.’
‘Whole child education is voor mij ook wat er in Amerika, maar ook in derdewereldlanden, gebeurt met community schools. Daar zijn leerlingen die een enorme achterstand hebben door de sociaaleconomische omstandigheden waarin ze opgroeien. Dat geldt ook in Nederland trouwens, maar daar is hier veel te weinig aandacht voor. In Amerika zijn ze community schools gaan bouwen, met aandacht voor gezondheidszorg, met tuinen waar kinderen goed voedsel leren verbouwen, waar ouders leren koken en goed onderwijs krijgen. Dat zijn veel meer een soort gemeenschapscentra aan het worden. Een beetje zoals Henk Oosterling in Rotterdam met zijn Bloemhof doet. Daar is niet alleen aandacht voor het kind, maar daar wordt de hele sociaaleconomische structuur om het kind heen aangepakt.
Want het onderwijs kan niet alles alleen. Je geeft op die manier kinderen een voorbeeld van hoe het ook kan. Ze krijgen daardoor een beeld van de maatschappij, het tekent hun wereldbeeld. Als je dan een wereldbeeld kunt laten zien waarin er echt voor elkaar gezorgd wordt, en dat bedoel ik in brede zin (voedsel, gezondheidzorg, de natuur, de wijk eromheen), dan is dat een goede les die je kinderen meegeeft.’
‘De valkuil van whole child education is dat je het weer heel erg naar het kind toetrekt, terwijl zo’n community school juist een heel andere manier is van opvoeden en onderwijzen. Met name bij achterstandsleerlingen is er veel meer nodig dan alleen een curriculum. Dan moet je ook de omgeving om het kind heen veranderen. Daar zijn we ons in Nederland nog veel te weinig van bewust. In Amerika heb je het Community Schools-netwerk en in wijken als the Bronx, echt een woestenij, waar je in de wijde omgeving geen verse groente of fruit kunt kopen, zijn deze scholen echt van belang. Er zijn daar docenten die tuinen zijn gaan maken bij de scholen, waar de ouders leren koken en de kinderen biologielessen krijgen en alles wat daarmee te maken heeft. Zo zien de leerlingen dat een school een gemeenschap is en dat het goed is als mensen voor elkaar zorgen. De contrasten in Amerika zijn natuurlijk nu nog veel groter dan hier, dus het is ook wel uit noodzaak geboren. Om goed onderwijs te kunnen geven in Amerika, moeten leraren en scholen ook wel een stuk inventiever zijn.’
Als je wilt gaan veranderen, waar begin je dan?
‘Een individu of een hele school is niet genoeg. Je moet ook veel politieker worden, je moet organisaties meekrijgen, private organisaties maar ook vakbonden. Als je kijkt naar hoe de vakorganisaties in de jaren 60 waren en nu, dan is dat een wereld van verschil. Ze hadden toen een veel bredere taakopvatting, het waren echte verenigingen. Nu zijn het een soort zaakwaarnemers geworden die voor een procentje meer opkomen. Ik heb ook voorbeelden gezien in andere landen, bijvoorbeeld in Zuid-Amerika, zoals de Movimiento Pedagogico, die veel meer revolutionair denken en kijken naar wat er ook aan maatschappelijke veranderingen teweeg moet worden gebracht. Dat soort organisaties en netwerken heb je ook nodig, anders verandert er niets.’
‘Je zag in Amerika, met name in de republikeinse staten, dat ze gezegd hebben: genoeg is genoeg. En de leraren hebben daar twee weken lang het onderwijs platgegooid. Dat brengt dan vervolgens nieuwe financiering voor publiek onderwijs op gang en een hele discussie over wat nu goed onderwijs is. Leraren stellen zich daar ook verkiesbaar en brengen zo die hele brede blik op het onderwijs weer terug in het publieke domein en de publieke discussie. De fout die vaak wordt gemaakt is dat je weg moet blijven van de politiek. Daarom zijn we ook met Het Alternatief begonnen. Alles wat we doen is politiek en dat wil ik mijn leerlingen ook bijbrengen. Als je kijkt naar alle veranderingen in de 19e eeuw bijvoorbeeld, die werden bewerkstelligd door mensen die zich bewust waren van misstanden en die zich georganiseerd hebben om daar wat aan te doen.
Het is een heel groot politiek vraagstuk waar we mee te maken hebben en je moet daar dus ook veel organisaties bij durven betrekken, zoals bijvoorbeeld vakbonden, anders krijg je geen systeemveranderingen voor elkaar. Dus ik ben gedurende de afgelopen acht jaar ook flink gepolitiseerd. Er moet verbinding zijn met een groter maatschappelijk debat en ook met organisaties met slagkracht, die echt een systemische verandering teweeg kunnen brengen.
De urgentie is nu ook veel groter dan bijvoorbeeld in 2013. Inmiddels winnen illiberale politieke stromingen aan invloed, ook in Amerika, en die laten dit niet meer los. Alles wat ze afbreken is makkelijker dan het weer herwinnen. Dit is voor mij ook onderdeel van whole child education, dat kinderen zich bewust zijn van grote maatschappelijke krachten, dat ze daar een rol in kunnen hebben. Ik ga ze natuurlijk niet politiek indoctrineren, maar ik geef ze wel voorbeelden mee over hoe veranderingen tot stand komen en hoe politieke structuren werken. En ik probeer ze in contact te brengen met sociaal geëngageerde mensen.’
Wat vraagt dit ten diepste van leraren?
‘Een bredere opdracht zien dan alleen maar lesgeven. Je bent niet alleen maar leraar. Je geeft ook een maatschappelijke boodschap mee aan leerlingen, bewust en onbewust.
Het begint bij een bepaalde vorm van bewustzijn en openheid om de discussie aan te gaan over waarom je de dingen doet die je doet. Didactiek en pedagogiek spelen een grote rol in hoe je dat kunt aanwakkeren. Ik heb zelf een cursus Socratische Dialoog gedaan en dat pas ik ook toe bij mijn leerlingen. Kleine socratische cirkels, waarin we telkens weer doorvragen tot ieder komt bij wie hij ten diepste is. Daar zit ook wel veel gemeenschappelijks in, naast veel eigenheid. Die komt vanuit je eigen biografie, die wordt door je directe en de grotere omgeving gevormd. En zo kom je dan tot een gemeenschappelijk iets wat de gemeenschap vormt. Die houding van zelfreflectie, openheid en nuance moet je ze denk ik aanleren. Maar dat vraagt wel veel van een organisatie, want die moet je heel bewust vormgeven om het vast te houden en niet te verliezen. Intervisie bijvoorbeeld geeft dan houvast om een diepere laag te bereiken, en dat kan heel succesvol zijn. In de lerarenopleidingen leer je dat wellicht nog niet, maar ze moeten je daar wel alvast het gereedschap aanreiken om verder te kunnen. De professionalisering van de leraar moet ook veel meer als een continuum worden gezien, waarbij de opleiding een begin is. Maar die hele infrastructuur bestaat in Nederland niet, omdat alles zo gedecentraliseerd is en omdat de beroepsgroep zelf heel slecht georganiseerd is. Daar moeten we veel meer naar gaan kijken. Daar gaan bijvoorbeeld Flip the System en Het Alternatief ook over: hoe doe je dat dan, hoe ziet dat eruit? Want de ideeën zijn er wel, maar heb je ook als groep de wil om systemische veranderingen vorm te geven? Professionalisering is nu veel te veel een individuele verantwoordelijkheid van leraren en systemische veranderingen beginnen vaak in of door grotere netwerken. Er is ook een bepaalde politieke naïviteit in Nederland: we willen met zijn allen het onderwijs wel veranderen, maar we willen er geen politiek verhaal van maken. Maar dat is onmogelijk.’
Reacties