Is de leraar het doel of een middel?
6 januari 2020
In zijn recente blog ‘Wat maakt een goede leraar?’ nodigt Dick van de Wateren ons uit om die vraag voor onszelf te onderzoeken en ons daarbij niet te wenden tot een of andere autoriteit. Het blog van Dick verscheen een paar dagen na een ‘oudejaarsblog’ van Jan Bransen met de titel ‘Leraar zijn’ waarin hij de samenleving oproept leraren niet instrumenteel te benaderen als anonieme functionarissen. Hieronder laat Jan Fasen, schoolleider en mede-oprichter van Agora Roermond, als reactie zijn gedachten gaan over de stellingen en vragen van beide heren. Misschien inspireert het tot nieuwe blogs, inzichten en praktijken.
Stel je voor dat de minister, de bestuurders en de schoolleiders de wijsheid tonen, het vertrouwen hebben, de tijd nemen en het geduld opbrengen om een leraar in alles wat hij is, doet en wil als mens te zien. Een leraar die zijn werk met opgroeiende kinderen mag doen op een manier die samenvalt met zijn eigen morele kompas, zijn behoefte aan autonomie en zijn vakmanschap. Die op zijn beurt de wijsheid toont, het vertrouwen heeft, de tijd neemt en het geduld weet op te brengen om een kind in alles wat het is, doet en wil als mens te zien. Dat zijn aangeboren plezier om te leren, te ontdekken en te scheppen dagelijks kan botvieren. Dat te midden van en samen met anderen het vertrouwen en de ruimte krijgt om een eigen persoonlijkheid te ontwikkelen en te ontdekken hoe de wereld in elkaar zit. Zich daarbij altijd in de nabijheid weet van een leraar die de tijd en de expertise heeft om het juiste te doen voor ieder kind, passend bij dat moment en passend bij dat kind. Beide zijn in eerste en laatste instantie mens. De een is vanwege zijn leeftijd en expertise wijzer dan de ander en daardoor in staat om leerrijke omgevingen te creëren voor elk kind en het te coachen en te begeleiden. Altijd met het doel om de zelfstandigheid, de vrijheid en de verantwoordelijkheid van het kind te versterken en bij het kind de nieuwsgierigheid naar, de verwondering over en de kennis van zichzelf, de ander en de wereld aan te wakkeren. In die algemene erkenning van het mens-zijn als leraar en als kind ligt de voedingsbodem dat hen samen tot iets in staat maakt wat ze tot even daarvoor wellicht niet voor mogelijk hadden gehouden. In elk geval dat er daardoor een basis ligt om school te zien en als een (oefen)plek waar kinderen op een verantwoorde manier kunnen nadenken over en bouwen aan een gezamenlijke toekomst en een samenleving waarin ze zich thuis voelen. Dat ze beide blijven onderzoeken wat ze willen en waarom ze dat op dat moment willen en op welke manier ze elkaar in hun rol daarin wederzijds kunnen uitnodigen, inspireren en aanmoedigen. En dat ze het plezier en de voldoening ervaren om te leren en te werken op een school die het mens-zijn van ieder centraal stelt en alles wat dat mens-kunnen-zijn in de weg staat opruimt. Zou de kans dan niet groot zijn dat de beroepstrots en gezondheid van leraren en het plezier en de betekenis om leraar te zijn weer wat meer ruimte krijgt? Zou dit mogelijk aanstekelijk werken op hem of haar die ook maar eventjes de gedachte heeft of had om leraar te worden en hem voor altijd over de streep kan trekken? Is het als mens tot je recht komen met alles wat je bent en in je hebt, omdat je iets toevoegt aan het leven van iemand anders en daarmee aan de samenleving als geheel, niet het wezen van het werken in de publieke sector? En moeten waarden als autonomie, vrijheid, verantwoordelijkheid, erkenning, ontplooiing, uitdaging en persoonlijke groei dan niet in eerste instantie gewaarborgd zijn in dat werk, omdat ze onlosmakelijk verbonden zijn met de betekenis voor de persoon die dat werk doet?
In mijn werk als schoolleider reflecteer ik geregeld op de woorden van de filosoof Immanuel Kant wanneer hij zegt: ‘Behandel mensen altijd als een doel op zichzelf en nooit alleen maar als een middel, of het nou om jezelf gaat of niet’. Kant wilde ons daarmee aansporen om andere mensen niet te gebruiken als middel voor onze eigen doelen.
Of op de inzichten van filosoof Peter Bieri in verband met vrijheid, de vrijheid van de wil en daarmee de beslissingsvrijheid van de mens. Wat wanneer we die niet meer hebben? Als anderen voor ons gaan bepalen wat we te doen en te laten hebben? Bieri schrijft dan over ‘de vreemde tijd van een afhankelijk iemand’. ‘Als u psychologisch afhankelijk bent, handelt u vanuit een wil die achter uw rug om ontstaan is; als overwegend en beslissend persoon heeft men u omzeild. De tijd waarin u deze vreemde wil verwerkelijkt, is in zekere zin niet úw tijd maar die van de anderen, omdat u als actor van uw wil, die ook actor van zijn eigen tijd zou kunnen zijn, bent uitgeschakeld’.
Zijn de leraren en leerlingen het doel in onze scholen? Zijn ze psychologisch onafhankelijk en wordt de vrijheid van hun wil en daarmee hun beslissingsvrijheid gerespecteerd en gevierd? Ik meen beide vragen met een stellig NEE te moeten beantwoorden.
Mijn voorstelling hierboven om de leraar en de leerling als mens en als doel te zien in school loopt volgens mij dood vanwege een aantal oorzaken. Ik zal er een aantal noemen:
De professional
We, ik maak me er zelf ook schuldig aan, noemen leraren graag professionals. Dit zijn type woorden die op het eerste oog bruikbare instrumentele begrippen zijn om rollen en verantwoordelijkheden mee af te bakenen. Tegelijkertijd gaan er betekenissen en verwachtingen achter schuil die onherroepelijk onrecht doen aan de veel complexere aard van het leraarschap. Het zijn aantrekkelijke begrippen omdat ze ons een algemeen denkkader verschaffen en ons daarmee het plezierige gevoel geven dat we de complexe dagelijkse werkelijkheid van leraren, maar ook van bijvoorbeeld verpleegkundigen snappen. Algemene begrippen worden zo een instrument en een kader waarmee we het specifieke begrip ‘leraar’ betekenis gaan geven. Vanaf dat moment verdwijnt de leraar als mens uit het zicht en moet hij zich staande zien te houden binnen de betekenis van veelal nietszeggende, door buitenstaanders geformuleerde en daardoor ook nog vaak gezaghebbende definities over zijn werk en zijn persoon in dat werk.
Het nieuwe curriculum en het lerarentekort
En er gebeurt nog meer dat mij niet hoopvol stemt. Er wordt een nieuw curriculum in elkaar gezet, zonder eerst nagedacht te hebben in welke toekomstige samenleving we willen leven en hoe dat nieuwe curriculum dan gaat helpen om die samenleving te realiseren. Opnieuw krijgen leraren en leerlingen, buiten hun eigen wil om, straks iets voorgeschoteld dat geen enkele basis vindt in een doordachte beroepsopvatting van de leraar en een idee over welke samenleving we willen zijn.
We zien tegelijkertijd op dit moment hoe het aanzien en het vertrouwen in het leraarschap wordt uitgehold door het lerarentekort niet vandaag al met alle middelen en mogelijkheden op te lossen. Door als overheid te weigeren om vanuit een krachtige visie en een aanstekelijke motivatie te investeren in misschien wel de enige beroepsgroep die de kwaliteit van de samenleving van morgen en de loop van de geschiedenis kan beïnvloeden door de manier waarop ze elke dag omgaat met al dat leergierige jonge grut in scholen.
Scholen worden inmiddels gedwongen zelf na te denken over oplossingen om met minder leraren het werk te moeten doen. De term onderwijsvernieuwing valt dan snel als het nieuwe heil, wat in dit geval synoniem is voor het bedenken van allerlei werkvormen waar misschien niet per se een bevoegde leraar bij nodig is. Onderwijsvernieuwing op die manier gebruiken is een belediging voor die term. Onderwijs dat ik voorsta stelt de leraar en de leerling als mens centraal in een proces dat naar vrije, democratische en zelfdenkende burgers leidt. Uit eigen ervaring kan ik vertellen dat dat nooit zal lukken met minder leraren, daar hebben we juist meer leraren voor nodig.
Het geld
De manier waarop de leraar en de leerling hun vrijheid, autonomie, zelfstandigheid en persoonlijke groei gewaarborgd zouden moeten zien, verpulvert onder de dominantie van de begroting die uiteindelijk zowat alles in school bepaalt. In oktober wordt de begroting voor het nieuwe kalenderjaar gemaakt en in mei wordt de formatie voor het nieuwe schooljaar vastgesteld, uiteraard binnen de grenzen van de eerder vastgestelde begroting. Echter steeds minder scholen lukt het om binnen de grenzen van de begroting voldoende leraren te formeren die het werk moeten doen. Zeker bij de scholen in krimpende regio’s, maar ook elders. Te weinig geld betekent dat op scholen leraren moeten vertrekken (vaak jongere talentvolle leraren), dat de klassen groter worden, dat er verschillende leerniveaus in klassen bij elkaar worden geplaatst, dat er geschrapt wordt op de lessentabel met een verschraling van het onderwijsaanbod tot gevolg. Allemaal maatregelen die een forse toename van de werkdruk bij leraren veroorzaken.
Schoolleiders willen hun werk goed doen en willen zorgvuldig met de Rijksfinanciën omgaan. Dus zorgen we ervoor dat we binnen de grenzen van de begroting het onderwijs organiseren en formeren. Terwijl we allemaal weten dat we dit met te weinig geld moeten doen. Waarom gaan we door met het sluitend maken van begrotingen? Waarom stoppen we daar niet mee en geven we het geld uit dat nodig is. De sluitende begrotingen tonen we bijna trots aan de buitenwereld en zeggen daarmee tegen de politiek dat er niks aan de hand is en we het weer mooi voor elkaar hebben dit jaar, terwijl intern de echte rekening betaald wordt. De mantra dat het geld op de plank blijft liggen bij besturen is onzin. Waar de inspectie op toeziet is of besturen voldoende weerstandsvermogen hebben. Dat is een vastgesteld percentage geld dat er moet zijn om gedurende een bepaalde periode bijvoorbeeld de salarissen te kunnen door betalen in geval een school zou omvallen. Dat is iets heel anders dan over de rug van leraren geld oppotten.
Door deze manier van organiseren, begroten en formeren, zijn leraren verworden tot instrumenten die ervoor moeten zorgen dat zij met respect voor en gehoorzaamheid aan een geraffineerde en steeds meer geperfectioneerde organisatievorm zoveel mogelijk leerlingen in een zo kort mogelijke tijd voor zo weinig mogelijk geld een setje wettelijk verankerde weetjes laten reproduceren.
Dat is in één zin mijn wellicht ietwat cynische samenvatting van de zakelijke missie in de praktijk van zowat alle scholen, hun vaak bewogen en bevlogen teksten op de school website ten spijt. Binnen een (te) krappe formatie ligt dan ook nog de nadruk op de organisatie, op het eerbiedigen van procedures, afspraken en planningen en op het realiseren van resultaten waarvan we niet eens meer weten of dat nog wel de gewenste resultaten zijn. De paradox is dat we het zo eigenlijk allemaal niet willen, maar niemand lijkt meer te weten hoe dan wel. Duidelijk is wel dat noch de leraar noch de leerling hierin überhaupt niet het doel kunnen zijn, maar slechts het middel. Elke beslissingsvrijheid, eigen wil en autonomie wordt verpletterd onder de meest efficiënte en zichzelf in standhoudende organisatievorm die ik ken. In die zin zou je kunnen zeggen dat ons onderwijssysteem als systeem perfect is.
Leraren als beroepsgroep
De leraren als beroepsgroep blijkt evenmin in staat om de regie en de beslissingsvrijheid over hun werk terug te nemen. Wanneer je als mens of als beroepsgroep structureel als middel wordt gebruikt, met andere woorden, wanneer je je werk moet doen naar de mening, het oordeel en de standaarden van anderen, dan kom je óf in opstand, óf je legt je er, wanneer het te lang duurt, uiteindelijk maar bij neer. In het slechtste geval ga je je dan ook gedragen in lijn met het gedrag dat de veroorzaker van dat gedrag van je verwacht. En dat is wat ik meen te zien op dit moment. Een beroepsgroep die zich slachtoffer en onmondig voelt, veel roept, af en toe een vuist maakt, maar het uiteindelijk ook niet weet. Wat ik mis is een gemeenschappelijk idee van waartoe leraren als beroepsgroep op aarde zijn. Er wordt onderling ruzie gemaakt op sociale media en collega’s die met mogelijke oplossingen komen voor de huidige problemen krijgen de les gelezen of worden genegeerd wanneer die oplossingen ook maar enigszins het bestaande idee over school ter discussie stellen. Een betere legitimatie voor een verdeel en heers politiek is er dan bijna niet meer.
Bij gebrek aan visie bij hen die ons zouden moeten leiden kunnen we daarom beter zelf het heft in handen nemen. En dan is een sterke beroepsgroep een pré. Wat mij betreft niet door als beroepsgroep een visie te formuleren, maar door een gemeenschappelijke zorg te formuleren. Een zorg die we gezamenlijk delen, die ieder aan het hart gaat, die de samenleving aan het hart gaat, die bindt en daardoor de legitimiteit heeft om krachtig op te komen voor die zorg. Ten tweede, door niet de fout te maken als beroepsgroep te gaan benoemen wat de oplossingen moeten zijn voor die gemeenschappelijke zorg, maar door twee of maximaal drie cruciale punten te formuleren die per se moeten stoppen en verdwijnen. Scherp geformuleerde pijnpunten waar nu verschrikkelijk veel last van ondervonden wordt en die weg moeten, omdat anders de gemeenschappelijke zorg nimmer zal worden opgelost. Met zo’n gemeenschappelijk geformuleerde zorg én twee of drie non-values die je per se niet meer wil, kun je als beroepsgroep een pain in the ass van jewelste zijn voor ieder die onderwijs en leraren niet langer serieus denkt te kunnen nemen. Nog niet zozeer vanwege de inhoud van die boodschap, maar vooral door het collectief dat die boodschap uitdraagt en daarin serieus genomen wil worden. Spreek daarbij dan ook meteen een aantal waarden met elkaar af hoe je dat doet. Bijvoorbeeld dat je het in stijl doet, behoedzaam, vastberaden en met geduld.
Tot slot
Ik ben met de leraren in mijn school helemaal opnieuw begonnen. We willen de mens in de leerling en in de leraar veiligstellen in school en hen voortdurend als doel zien. En we willen school een oefenplek laten zijn waar kinderen leren nadenken, experimenteren, onderzoeken en bouwen aan hun samenleving van morgen. Een ambitie die verder gaat en volgens ons betekenisvoller is dan het idee van een school met als doel het behalen van een diploma. Ook hebben we de te krappe begroting weten om te buigen door het werk fundamenteel anders te organiseren in de school, waardoor er meer geld bij leraren en leerlingen terecht komt. Maar dat is een vorm en een aanpak die wij kiezen. Die kun je scholen niet zomaar opleggen. Er zijn vast nog meer, andere en wellicht betere alternatieven.
Ik spreek in deze blog geregeld over tijd en geduld en investeren. Drie woorden die onherroepelijk geld kosten. Naast het geld dat nu al tekort is, nog eens extra geld. Hebben we dat geld? Natuurlijk, we barsten van het geld in een welvarend land als Nederland. Geld steken in onderwijs is een investering, dat zijn geen kosten. De verantwoordelijken hoeven het geld slechts vrij te maken en dat is niet meer dan een keuze. Overigens is uit onderzoek meer dan overtuigend gebleken dat investeren in onderwijs en in leraren ons uiteindelijk als samenleving geld oplevert. Dus waar hebben we het over?
Ik zie mijn pleidooi tot het centraal zetten van de leraar en de leerling als mens niet als een onderwijsvernieuwing, maar als een niet langer te vermijden noodzakelijk herstel van wat we uit het oog zijn verloren toen we besloten om scholen te organiseren en te perfectioneren volgens de principes van efficiënt, goedkoop en massa. Dat dit het besef met zich meebrengt dat we een aantal dingen dan echt anders moeten gaan doen in scholen stoot echter telkens tegen een harde dikke muur van vanzelfsprekendheden. Wanneer het me gelukt is om in die muur weer een klein gaatje te hebben geschoten dan is dit blog niet voor niks geweest.
Jan Fasen is schoolleider en mede-oprichter van Agora Roermond. Bovenstaand blog verscheen ook op zijn eigen website.
Reacties