Wat maakt een goede leraar?
6 januari 2020
Dit Nieuwjaarsstuk gaat nu eens niet over de beste manieren van lesgeven; het houdt zich verre van de discussie over directe instructie versus onderzoekend leren en neemt ook geen standpunt in over constructivisme, behaviorisme of andere ismen. Dick van der Wateren wil de vraag onderzoeken: Wanneer mag ik mij een goede leraar noemen? Niet de beste leraar van de school en niet de Leraar van het Jaar. Maar gewoon: Wanneer ben ik goed genoeg? Lastige vraag, waarop niet meteen een antwoord te geven is. Dick nodigt iedereen uit die vraag voor zichzelf te onderzoeken en zich voor het antwoord niet te wenden tot een of andere autoriteit.
Natuurlijk, het is belangrijk dat ik het handwerk versta, dat ik enige mate van orde heb in mijn klas, dat ik mijn vak beheers, dat ik weet wanneer je welke instructiemethode hanteert, dat ik mijn leerlingen motiveer, dat ik aandacht heb voor de verschillende behoeften van mijn leerlingen enzovoort.
Over al die zaken kunnen we vragen stellen. Wat is orde? Wat is het doel van orde? Wat betekent ‘je vak beheersen’? Kún je je vak beheersen? Wat is instructie? Wat is het doel van instructie? Wat is motivatie en (waarom) is die belangrijk? Welke behoeften hebben leerlingen? Moet ik aan de behoeften van elke leerling voldoen?
Dat lijken simpele vragen waarop het antwoord voor de hand ligt. Immers, instructie is er om kennis over te dragen, toch? Maar: Wat is kennis en waarom is kennis belangrijk? En welke kennis dan? En is kennisoverdracht, is leren, het enige doel van onderwijs? Gert Biesta schrijft in zijn boek Goed Onderwijs en de Cultuur van het Meten dat ons onderwijs zich steeds meer eenzijdig op leren is gaan richten, zonder de vraag te stellen wat jonge mensen moeten leren en waartoe.1 Effectiviteit van een onderwijsmethode is een inhoudsloos begrip wanneer het wat? en waartoe? niet beantwoord zijn. Goed onderwijs helpt jonge mensen zich te ontwikkelen tot volwassen wereldburgers is zijn centrale thema. Ook die stelling kunnen we bevragen en het is interessant om dat eens vanuit onze eigen dagelijkse praktijk in de klas te doen.
Houvast
Artikelen die ons leraren vertellen hoe we moeten lesgeven, welke instructiemethode het meest effectief is, hoe we cijfers berekenen voor een toets horen tot de meest gelezen stukken op deze groepsblog. Die voorzien blijkbaar in een behoefte aan houvast in een praktijk die vaak heel onzeker is. Ik ben blij dat onze blog nog steeds die behoefte vervult.
Naast deze nuttige stukken verschijnen hier regelmatig artikelen met een heel ander karakter; die niet zozeer antwoorden geven als wel de lezer uitnodigen zelf na te denken. Recente voorbeelden van die laatste zijn de stukken van Hester IJsseling, Hartger Wassink, Rob Martens en een gastblog van Jan Bransen.
In die stukken worden veel zekerheden en vooronderstellingen over het huidige onderwijs kritisch bevraagd. Dat is lastig. Veel mensen voelen zich dan persoonlijk aangevallen en anderen schamperen al gauw over onderwijsideologie, charlatans, eduquacks enzovoort, waarmee het gesprek ontaardt in een gepolariseerd debat. Ook daarvan wil ik mij verre houden. Ik geef de voorkeur aan een dialoog waarin we naar elkaar luisteren en van elkaar willen leren in plaats van elkaar te bestrijden.
Laten we voor de verandering eens inspiratie zoeken bij een gewone schoolmeester die honderd jaar geleden over onderwijs schreef.
De Gelukkige Klas
De afgelopen week heb ik weer eens met veel plezier Theo Thijssen2 gelezen: Schoolland, De Gelukkige Klas, Het Grijze Kind, Het Taaie Ongerief en nog wat losse verhalen en artikelen. Thijssen was bepaald geen onderwijsvernieuwer, maar vooral een schoolmeester met een hart waarin veel plaats was voor ‘zijn’ kinderen. Hij schrijft daar met veel warmte over. Daarin herken ik veel van mijn eigen leraarschap en ik denk dat wie, net als ik, lang voor de klas heeft gestaan dat ook herkent..
Het geweldige plezier en voldoening van lesgeven; maar ook de twijfels. De onzekerheid of ik het wel goed doe.3 Keten met mijn klas waardoor ik moeite heb om ze weer in het gareel te krijgen. Mijzelf niet al te serieus nemen. Humor. Kinderen uitdagen om nog meer uit zichzelf te halen. De ontroering als een kind na lang worstelen stappen vooruit gaat. Het meeleven met de tegenslagen in een kinderleven. De verwondering over alles wat in mijn klas gebeurt dat ik niet met een simpele causale redenering kan verklaren. En nog heel veel meer.
Pedagogische tact en groeimindset
Veel van de thema’s die onderwijsvernieuwers nu aan de orde stellen herkennen we in Thijssens boeken. Ze staan vol van incidenten die wij pedagogische tact zouden noemen.4 Een voorbeeld uit de roman Schoolland, waarin Meester Staal, onderwijzer op een volksschool in Amsterdam,5 een meisje uit een straatarm gezin – arme vieze Leentje Roos met haar zorgelijk gezichtje – helpt haar zelfvertrouwen te verstevigen. Hij kijkt haar nieuwe taalschrift na, waarin ze haar eerste lesje geschreven heeft. In het vorige stonden veel fouten. Het begint gelukkig goed.
Maar m’n rode potlood glijdt alweer langs de regels. En o wonder, die duvelse meid, die domme Leentje, heeft dit keer geen fouten gemaakt, geloof ik. Ze valt me werkelijk mee! Tegen het einde wordt het spannend: zal ze ‘t halen: nul fouten? Helaas: daar is een komma vergeten, en m’n potlood wil al meedogenloos strepen; maar ik aarzel, en kijk verder; sla het blaadje om; nee, andere fouten heeft ze niet; die komma is de enige. En mijn rode potlood heeft geschreven: 0 f. onder het: schr. 4. En ik heb – o, blijk van bewuste vervalsing – een pen ingedoopt, en de vergeten komma met inkt ingevoegd, en eventjes gewacht tot-ie goed droog was eer ik Leentjes schrift dichtsloeg.Moge de strenge godin der opvoedkunde het mij vergeven: het was maar een komma, en het was in de eerste les in het nieuwe schrift van Leentje Roos, die niet zo veel in de wereld heeft om trots op te zijn…
Meester Staal toont hier vertrouwen dat het met Leentje wel goed zal komen, een staaltje van groeimindset zonder daar heel gewichtig over te doen. En met Leentje komt het inderdaad goed. In De Gelukkige Klas, het vervolg op Schoolland, schrijft hij over Leentje – dan inmiddels grote Leen uit de hoogste klas:
Dappere lieve kleine klimster; ik wou dat je later dan een dame werd en dat ik je dan nog kende. Ik zou het zo heerlijk vinden je dan eens in vertrouwen te laten lezen mijn wanhopige, véél te berustende aantekeningen over het schuwe, vieze Leentje Roos, waar jij dan uit voortgekomen zou zijn.
Nog zo’n voorbeeld van pedagogische tact:
Wim Vaes was thuis wegens ziekte en z’n buurman Frans de Wit is toen, volkomen serieus, op Wim z’n lei de fouten uit Wims werk gaan zitten verbeteren! M’n eerste gedachte toen ik, rondgaand, dit ontdekte, was natuurlijk: ‘n malle streek. Maar Frans zat zó glunder te kijken dat ik maar geen aanmerking heb gemaakt, en achteraf beschouwd ben ik daar blij om. Het is werkelijk weer zo’n peuter-schoolmeestersidee, om een kind dat verzuimd heeft, bij z’n terugkomst te trakteren op allerlei waardeloze ‘inhalerij’. De opvatting van Frans de Wit is die van het volle leven, dat óók van geven en nemen weet.
Noem mij een sentimentele ouwe gek, maar dit soort passages ontroert mij. Wie niet?
Meester Staal heeft het niet zo met autoriteiten. Hij windt zich enorm op over de neerbuigende manier waarop de schoolopziener, meneer van der Hoop, hem tijdens een klassenbezoek beoordeelt:
Dat is het, wat me dwars zit: dat zo’n vreemde meneer geen ogenblik veronderstelt dat ik toch veel nader tot mijn eigen jongens en meisjes sta dan hij, dat ik toch de eerste zal zijn die ze vooruit wil brengen, en de laatste om ze tegen te houden. Niets weet-ie van al m’n gezoek, van al m’n overwegingen, hij weet van niets wat-ie ziet het waarom; maar dat is niet m’n grote grief; ook is het niet m’n grootste grief dat hij oordeelt zonder weten, en zonder informeren. Maar hij begint met te onderstellen dat ik een soort monster ben: een onderwijzer die z’n eigen klas, de kinderen waar-ie dag-aan-dag mee verkeert, kalmweg te kort doet. Het vervloekte lachje van wel-te-begrijpen van die kerel, ik kan er razend om worden dat ik dat verdragen heb.
Af en toe is Staal baldadig en wijkt af van het lesrooster, bijvoorbeeld als buiten de zon schijnt en de school opeens niet zo aantrekkelijk meer is:
De trappen waren vochtig uitgeslagen, het lokaal leek donker, toen we er binnenkwamen. En toen – heb ik weer een van m’n invallen gehad: toen ze rustig aan hun taalwerk zaten, heb ik plotseling – ‘k had net weer even geduizeld bij ‘t kijken naar de lucht – gezegd: “Vanmiddag gaan we schoolwandelen, met de hele klas gaan we vanmiddag schoolwandelen!” Pats – weg was de rust en de discipline! M’n klas kakelde; het gekke is dat ik op ‘t ogenblik me geen enkel bepaald gezegde meer herinner, absoluut niet meer weet wat er toch eigenlijk wel gezegd en geroepen werd door de velen die zo maar ongegeneerd het woord namen. Als er op dat ogenblik een autoriteit was binnengekomen – stel je voor: m’n amice v.d. Hoop!6 – hij zou schande hebben gesproken van zo’n taalles.
Nep-kennis
Thijssen kon zich enorm kwaad maken7 over het onbenullige niveau van de schoolexamens8 en de inhoud van de lessen die daarop moesten voorbereiden:
De Westerschelde of ……… wordt in het zuiden begrensd door ……… , dat in het midden een inham heeft, ……… geheten. De voornaamste grondsoort van deze streek is …………… ; het belangrijkste middel van bestaan is er dan ook ……… (hoofdprodukten ……… en ……… ). In de provincie ……… daarentegen wordt dezelfde grondsoort voor een groot deel gebruikt voor een ander bestaansmiddel, de ……… en daardoor vindt men er veel ……… fabrieken.
Dit is niet vragen naar werkelike kennis, zoals kaartkennis tenminste kan zijn, al moet men kaartkennis ook al weer niet verwarren met kennis van de werkelikheid. Ook is vragen naar het gememoriseerd zijn van boekenkennis; informeren of het kind nog aldoor weet na te praten, wat het indertijd is voorgepraat; onderzoek naar de echo-kapaciteiten van ‘t kind en het woord-geheugen, anders niet.
In de Examen-idioot zijn nog meer staaltjes te vinden: krankzinnige rekenopdrachten, of onnozele vragen over gedichten die de betreffende dichter zelfs niet kon beantwoorden. Thijssen wilde kinderen levende kennis meegeven en geen dode boekenwijsheid laten reproduceren. Kritiek die ons nog steeds bekend voorkomt.
Wat maakt een goede leraar?
Een dubbelzinnige vraag. Wat maakt ons tot een goede leraar en wat maken we als leraar? We kennen allemaal wel het gedicht ‘What Teachers Make’ van Taylor Mali, waarin hij als leraar belachelijk wordt gemaakt omdat hij voor zo’n snertsalaris kinderen lesgeeft: “What do you make?”.9 Hij antwoordt woedend:
You want to know what I make? I make kids wonder,
I make them question.
I make them criticize.
I make them apologize and mean it.
I make them write.
I make them read, read, read.
I make them spell definitely beautiful, definitely beautiful, definitely beautiful
over and over and over again until they will never misspell
either one of those words again.
I make them show all their work in math
and hide it on their final drafts in English.
I make them understand that if you’ve got this,
then you follow this,
and if someone ever tries to judge you
by what you make, you give them this.Here, let me break it down for you, so you know what I say is true:
Teachers make a goddamn difference! Now what about you?
De meesten van ons zullen, net als Taylor, ons werk niet in de eerste plaats voor het geld doen maar omdat we een hart hebben voor kinderen.
Wat je tot een goede leraar maakt kon Thijssen ons al vertellen: maak van je klas een Gelukkige Klas, waar kinderen graag komen om alles te leren wat ze nodig hebben in hun latere leven. Daarvoor is nodig dat je een goede relatie met hen opbouwt, dat je hen het vertrouwen geeft dat ze zullen groeien, dat je hen motiveert en aanspoort om door te zetten ook wanneer het moeilijk is. Dat je ze troost wanneer dat nodig is, maar op een ander moment ook weerstand biedt. Dat je het voorbeeld geeft hoe goed te leven. Dat je je niet neerlegt bij ingesleten praktijken wanneer die in jouw ogen niet deugen. Dat je zelf nadenkt en vragen blijft stellen.
M’n heerlijke, lieve, lastige stel, ik weet eigenlijk maar één ding: de jaar of wat dat ik jullie heb en dat jullie mij hebben, behoren wij enkel maar een gelukkige klas te zijn. En de rest is nonsens hoor, al zal ik dat jullie nooit zeggen.10
N.B. Dit schreef Joop Berding @joopberding op Twitter: Theo Thijssen was ook een toonbeeld van #geduld en kalmte: “We moeten in de school een beetje royaal zijn; wat gemoedeliker; we moeten van alles proberen; wat in één uur niet komen kan, geven we twee uur; als de lust er maar in blijft”, uit “De korrigeervloek” (1905)
Dit artikel stond eerder op het webblog van Dick van der Wateren, OnderwijsOnderzoek en is met toestemming overgenomen. De bronnen van de voetnoten uit dit artikel zijn daar ook te vinden. Van der Wateren was tot voor kort docent op het Eerste Christelijk Lyceum in Haarlem. Hij heeft jarenlange ervaring als wetenschapper (geologisch onderzoek o.a. op Antarctica en in Afrika) en wetenschapsvoorlichter. Hij is betrokken bij tal van onderwijsvernieuwende praktijk- en gesprekskringen. Dick is ook opgeleid tot filosofisch practicus, en leidt op Amsterdam IJburg de filosofische praktijk 'De Verwondering'.
Lezen
Thijssen, T. (1911). De korrigeer-vloek. Lezen op dbnl.nl.
Thijssen, T. (1925). Schoolland. Bussum: Van Dishoeck.
Thijssen, T. (1926). De gelukkige klas. Bussum: Van Dishoeck.
Thijssen, T. (1929). De examen-idioot – of de kinder-examens van 1928. De Bode, Orgaan van de Bond van Nederlandsche Onderwijzers, 5–44. pdf Gescand door Ben Wilbrink http://www.ben-wilbrink.nl/Thijssen_De_Examenidioot_1929.pdf
Reacties
Stefan Persaud
Noem mij ook maar een sentimentele ouwe gek
Peter te Riele
Helemaal voor de dialoog, polarisering doet het onderwijs weinig goed. Erger nog dan polarisering is de hele communicatie vermijden. Geen dialoog, zelfs geen debat meer aangaan.
Het is intussen best stil geworden wat betreft meningsverschillen en botsende inzichten. Ik vraag me af wat de verschillende 'bubbels' opleveren.
Hester Macrander
Doe me denken aan Kanamori... Heel inspirerend.
Maak dat maar eens echt scherp: gelukkig zijn met zijn allen, in een klas. Daar komt heel wat bij kijken.
Vraagje... Is geluk het doel van onderwijs...? Een van de doelen? Zou van mij wel een explicieter doel mogen zijn!
Peter te Riele
'Gelukkig zijn met zijn allen' is een hoge doelstelling en best abstract. Wat mij betreft zij veiligheid en geborgenheid betere termen. Een veilige basis waarbij je daarnaast wordt uitgedaagd om grenzen op te zoeken. Op allerlei vlak. De sfeer van Theo Thijssen gaat wel erg ver terug. Ik vind de recentere beschrijving van Jacques Vriens in 'Is de klas nog wel zo gelukkig?' beter beantwoorden aan een beoogde situatie. Kanamori ook. Dat betekent een belangrijke plek voor de relatie. Er is ruimte voor autonomie, zelfstandigheid en eigen initiatief waarbij niet alleen hard gewerkt wordt, maar ook gespeeld, gesproken en het (minder)leven wordt gevierd. Doelstellingen vallen samen.
Dick van der Wateren
Hallo Hester
Dank voor je reactie. Ik zou zeggen dat een gelukkige klas het eerste doel is. Eerst een goede relatie met je leerlingen opbouwen, heb ik elders al eens gezegd, en daarna komt de rest. Bij Thijssen kun je op allerlei plaatsen lezen hoeveel meer kinderen leren als ze lekker in hun vel zitten. Hij heeft het geregeld over zijn klas die ‘tevreden knorrend’ aan het werk zit. Hij noemt verschillende kinderen die in zijn klimaat van liefdevolle strengheid afgewisseld met baldadigheid grote sprongen vooruit maken, niet alleen cognitief, maar ook als mens. Hij ziet zelfs hoe ze door de school in sociaal opzicht vooruitgaan
Dus ja, een gelukkige klas is ons eerste doel