Het voorbeeld van de grote broer
27 maart 2025
Erboven of ertussen staan: mijn eerste jaren voor de klas draaiden om dit dilemma. Wat was mijn rol als docent? Stond ik boven de leerling, als alwetende volwassene? Of was ik één van hen, als pas afgestudeerde ex-leerling? Zonder het te weten stond ik al die jaren niet boven of tussen, maar naast de leerlingen. Ik volgde hierin het voorbeeld van mijn broer, die al 37 jaar naast me staat. In de klas kon ik eindelijk een grote broer zijn; de verwezenlijking van een lang gekoesterde wens. Docent Nederlands Mike Louwman vertelt in een verhaal uit zijn les hoe de relatie met zijn broer inspirerend is voor zijn werk als docent.
Op een middag reed ik in mijn moeders auto, achteruit, tegen die van mijn vader. Twee deuken in één klap, een deuk in mijn vertrouwen erbovenop. Trillend stapte ik uit en nam de schade op. Ik zuchtte diep. Kon ik maar opnieuw de auto starten, achteruit kijken, achteruit sturen, beter kijken, beter sturen. Nu was het laat. Ik moest het oplossen, maar hoe? Ik kon maar één auto tegelijk besturen. Bij wie kon ik aankloppen? Mijn ouders? Ze zouden zeggen wat ik al wist: beter kijken. Beter sturen. Ze zouden gelijk hebben. Het waren bovendien hun auto’s. Mijn vrienden? Ze zouden niet meer bijkomen van het lachen. Ik besloot mijn broer te bellen. Hij wist vast wel wat te doen. Ik ijsbeerde over de parkeerplaats. Mijn broer nam op, stelde me gerust en zei: ik rij voorop.
In de klas zakt met veel kabaal het nauwkeurig geprogrammeerde scherm voor de zon. Het geluid overstemt een halve minuut lang de sluimerende onrust in de klas. De les staat in het teken van een collectief gevecht tegen de deadline. ‘Hoe laat moeten we de opdracht ingeleverd hebben?’ vraagt een leerling met dunne stem. ‘Uur of acht’, zeg ik. ‘Wat is dat nou weer?’ sputtert haar buurvrouw. ‘Een indicatie’, probeer ik. ‘Half negen mag dus ook?’ Ik denk na en knik. ‘Ja. Mag ook.’ Beide leerlingen lijken opgelucht. ‘Redden jullie het?’ vraag ik. ‘Ja’, zegt de leerling met de dunne stem. ‘Half negen zeker. Dan begin ik thuis. Hier kan ik niet werken.’
Een weekend gaat voorbij.
Maandagmorgen is de stem van de leerling bezweken onder de niet ingeloste verwachtingen. ‘Ehm’, ze kucht. Terwijl ze met beide handen het bureau vasthoudt, probeert ze een logisch verhaal in te zetten. ‘Eh, ja, ik weet het eigenlijk niet zo goed.’ Ze kijkt afwisselend naar mij en naar de grond. ‘Ik heb het dus niet af.’ Ik kijk naar haar en naar de andere leerlingen, die vol verwachting Magister openen: zou het al nagekeken zijn? Haar buurvrouw had het op tijd ingeleverd. En de rest van de klas ook. Maar zij niet. Alleen zij. Wie rijdt er nu met de auto van zijn moeder de auto van zijn vader aan? Dat idee. Alleen ik. Ik heb met haar te doen. Waarom was het haar niet gelukt? Ze haalt haar schouders op. ‘Geen idee.’ Dan zegt ze: ‘Misschien had ik in de les moeten beginnen.’ En dan: ‘Ik heb nog niks.’
Ik ga naast haar staan en open de opdracht. Het is een schrijfopdracht. Creatief schrijven. Er moest iets misgaan in het verhaal, iets kleins wat steeds meer uit de hand zou lopen. Of het allemaal nog goed zou komen mochten leerlingen zelf bepalen. Met twijfelende vingers typ ik een eerste alinea, over een jongen van 18 jaar. Hij is net twee weken in het bezit van zijn rijbewijs. Dan gebeurt het. Hij rijdt achteruit, in de auto van zijn moeder, tegen de auto van zijn vader. Twee deukjes van niks, maar zijn broer neemt zijn telefoon niet op en de jongen raakt in paniek.
De leerling leest de alinea. ‘Waar gaat dit heen?’ vraagt ze en ze trekt haar wenkbrauwen op. ‘Geen idee’, zeg ik, ‘maar vanavond moet ik het weten, om acht uur stipt.’
Mike Louwman is leraar Nederlands op het Vathorst College in Amersfoort en schrijft al jaren als blogger voor NIVOZ
Reacties