Grip op 'het zelf' – een voorstel voor een theoretisch robuuste en in de praktijk herkenbare manier van spreken over persoonsvorming
20 oktober 2021
Inholland bereidt studenten aan de pabo voor op hun rol op het gebied van persoonsvorming. Op dit onderwerp is zowel theoretisch als praktisch gezien moeilijk grip te krijgen. In dit artikel wordt voorgesteld om persoonsvorming te benaderen als de vorming van ‘het zelf’ en daarbij twee strategieën uit de filosofische discussie rond ‘het zelf’ te gebruiken om een in de praktijk herkenbare manier van spreken te ontwikkelen. Eerst wordt het ‘minimale zelf’ besproken onder de noemers ‘subjectief’, ‘continu’ en ‘handelend’. Vervolgens worden verschillende perspectieven op het zelf die in het basisonderwijs een rol spelen, besproken onder de noemers ‘persoonlijkheid’, ‘identiteit’ en ‘karakter’.
Op deze manier ontstaat een manier van spreken over het zelf die zowel theoretisch robuust is, als in de praktijk herkenbaar. Het feit dat het subject in deze manier van spreken centraal staat, benadrukt dat persoonsvorming niet te vereenzelvigen is met gedragsvorming. Het feit dat het zelf vanuit verschillende perspectieven te benaderen is, benadrukt dat persoonsvorming niet eenvoudig in een vakgebied of kerndoel is onder te brengen en op allerlei momenten tijdens een onderwijsdag aan de orde is. Deze conclusies vormen de basis voor een praktisch onderzoek onder studenten dat Inholland vanaf februari 2021 uitvoert.
Inleiding
Het lectoraat De Pedagogische Opdracht onderzoekt aan de pabo’s van Inholland de betekenis van persoonsvorming in het basisonderwijs. Het onderzoek is erop gericht te ontdekken wat persoonsvorming inhoudt, om vervolgens studenten aan de pabo beter voor te kunnen bereiden op hun toekomstige rol op dit gebied. Hoewel het voor leerkrachten een vanzelfsprekend onderdeel is van het basisonderwijs (Elshout & Enthoven, 2020), is persoonsvorming een zeer gecompliceerd en veelomvattend begrip waarmee veel verschillende filosofische, psychologische en sociologische theorieën gemoeid zijn. Het is niet voor niets dat een leerkracht persoonsvorming recentelijk beschreef als ‘moeras’ (Jansen & Volman, 2020). Dit maakt de plaats van persoonsvorming in het curriculum van het basisonderwijs en de pabo, en daarmee de manier waarop studenten worden voorbereid, lastig te bepalen. Dit bleek recentelijk in de discussie rondom curriculum.nu (zie bijvoorbeeld Biesta, 2020), waar de vraag naar voren kwam of persoonsvorming een ‘vakgebied’ zou moeten zijn, met eigen doelen en wellicht eigen lessen (zie bijvoorbeeld Bruin-Raven et al., 2016), of juist niet. In dit artikel willen we een voorstel doen voor een manier van praten over persoonsvorming die recht doet aan de complexiteit en die tegelijk bruikbaar is in de praktijk van het basisonderwijs. Daartoe moet deze manier van spreken zowel theoretisch robuust als praktisch herkenbaar zijn. In een vervolgartikel (Elshout & Enthoven, in voorbereiding) stellen we de vraag centraal wat deze theoretisch robuuste en praktisch relevante manier van spreken over persoonsvorming betekent voor de vorming van zowel leerlingen als leerkrachten in het huidige basisonderwijs.
Theoretisch robuust
In de theoretische discussie zijn de verschillende kanten van persoonsvorming op allerlei manieren benoemd en in kaart gebracht. Biesta (2012), die de term ‘persoonsvorming’ in de Nederlandse discussie al vroeg op de kaart heeft gezet als vertaling van het Engelse subjectification, spreekt tegenwoordig over twee paradigma’s van persoonsvorming, namelijk ‘vorming-van-personen’ (socialisatie) en ‘vorming-tot-persoon-willenzijn’ (subjectificatie) (Biesta, 2018a). Jansen en Volman (2020) maken onderscheid tussen een filosofisch-pedagogisch perspectief en een psychologisch perspectief op persoonsvorming. Sanderse (2018) biedt een historische schets waarin hij Bildung, karaktervorming en subjectificatie onderscheidt. Visser (2016) geeft vier historische perspectieven en drie actuele perspectieven (personalisering, pedagogisering en psychologisering) om het onderwerp te ordenen. Deze publicaties laten zien dat onder de noemer ‘persoonsvorming’ veel verschillende ideeën schuilgaan, die op diverse manieren geordend kunnen worden. Een theoretisch robuuste definitie zou in elk geval de gebieden moeten beslaan die in de theoretische discussie rondom persoonsvorming op verschillende manieren worden benoemd. Het gaat dan om terminologie als socialisatie, subjectificatie, karaktervorming, Bildung en het filosofische en psychologische perspectief.
Praktisch herkenbaar
Een in de praktijk herkenbare beschrijving van persoonsvorming zou taal moeten gebruiken die ook in het basisonderwijs regelmatig gebruikt wordt. Maar veel elementen uit de theoretische discussie lijken aan leerkrachten in de dagelijkse praktijk voorbij te gaan (Elshout & Enthoven, 2020). De complexiteit van het onderwerp zou daar een oorzaak van kunnen zijn. Zo bleek uit een eerder onderzoek dat leerkrachten bij ‘vorming’ heel verschillende ideeën hebben. Leerkrachten hebben uiteenlopende opvattingen over de momenten waarop ze vormend handelen en de plaats in het curriculum die vorming zou moeten innemen (Elshout & Enthoven, 2020). Jansen en Volman (2020) komen op basis van een reeks interviews tot vergelijkbare conclusies als het gaat om de rol van persoonsvorming in lerarenopleidingen. Zij geven aan dat docenten verschillende ideeën hebben over wat persoonsvorming is, en pleiten voor een “gemeenschappelijke visie en rolopvatting” en een “concrete gemeenschappelijke pedagogische taal” (p. 58). Met het huidige artikel willen we een bijdrage leveren aan deze gemeenschappelijke taal. Ons voorstel is daarbij om eerst een stap terug te doen, en te proberen een antwoord te formuleren op een bedrieglijk eenvoudige vraag: wat wordt er eigenlijk gevormd bij persoonsvorming? Het antwoord is natuurlijk: ‘de persoon’. Maar de manier waarop je de vraag beantwoordt wat een persoon is, is cruciaal voor de manier waarop je vervolgens de vorming van die persoon voor je ziet.
Het zelf als startpunt
Er is door de eeuwen heen een behoorlijke verscheidenheid aan theorieën opgesteld als antwoord op de vraag wat een persoon eigenlijk is (Seigel, 2005). Ook in de hedendaagse discussie zijn grote verschillen in visie te onderscheiden (Bos, 2013; Gallagher, 2013), die meestal besproken worden onder de noemer van ‘het zelf’.1 Voor de een valt het zelf samen met ons brein (Swaab, 2010), of ons lichaam (Cassam, 2013). Volgens de ander is het een apart ‘denkend ding’ dat los staat van het lichaam. De een benadrukt de rol van driften en verlangens als de diepste kern van wie we zijn, terwijl een ander juist de rede benadrukt die deze verlangens (meestal) bedwingt en stuurt. Daarnaast is er discussie over de rol van de verhalen die we over onszelf vertellen en de rollen die we in verschillende sociale situaties op ons nemen (Goldie, 2012; Ricoeur, 1992). Zijn het slechts maskers die over onze diepste kern heen liggen? Of bestaat ons zelf juist uit die verhalen? Bestaat ‘het zelf’ überhaupt wel (Metzinger, 2013)? En als het bestaat, is het dan één ding, of is de vraag wie we zijn beter te beantwoorden door een verzameling van verschillende ‘zelven’ (Haidt, 2006) of verschillende onderdelen te benoemen? De vraag wat een persoon of zelf is, is dus, op z’n zachtst gezegd, complex. Op het eerste gezicht lijkt de filosofische discussie rond het zelf daarom misschien niet de beste invalshoek om helderheid op het gebied van persoonsvorming te scheppen.
Lees verder in de PDF
Dit artikel verscheen eerder in Tijdschrift voor Lerarenopleiders 42(3) 2021
Peter Elshout en Mascha Enthoven, Hogeschool Inholland
Reacties