Gedachten bij de nieuwe universitaire pabo
18 december 2017
Is hét probleem van het huidige primair onderwijs dat het ontbreekt aan wetenschappelijke inzichten in de praktijk van de klas? Welnee, stelt Hartger Wassink, redacteur van het NIVOZ-forum. Het grote probleem is iets heel anders, namelijk het vinden van een balans in het voortdurende beroep dat op leerkrachten wordt gedaan, op cognitief, persoonlijk-normatief, emotioneel en ook fysiek vlak. En of het voor de kinderen beter is, daarover heeft niemand het.
Het argument dat telkens terugkeert als woordvoerders van de Radboud Universiteit uitleggen waarom ze het toch nodig vonden een universitaire pabo (voluit Pedagogische Wetenschappen van Primair Onderwijs) op te richten, ondanks de jarenlange goedlopende samenwerking met de HAN in de Academische Pabo (ALPO), is dat deze nieuwe, opgeleide leraren ervoor zullen zorgen dat ‘wetenschappelijke inzichten worden vertaald in de praktijk van de klas.’
Dat vind ik om verschillende redenen niet zo’n goed argument. In de eerste plaats is dat het probleem niet. Het is niet dat de klassenpraktijk nu verstoken blijft van wetenschappelijke inzichten. Die worden namelijk op reguliere pabo’s óók toegepast, en anders wel op de ALPO. En dan nog, het belangrijkste probleem waar leerkrachten mee kampen, is niet hun gebrek aan wetenschappelijke inzichten, maar het vinden van een balans in het voortdurende beroep dat op ze wordt gedaan, op cognitief, persoonlijk-normatief, emotioneel en ook fysiek vlak.
Begrijp me goed, ik ben ervoor dat alle leraren een masteropleiding hebben gevolgd. En meer academische routes zouden meer studenten kunnen verleiden om tot leraar opgeleid te worden. Maar waar het om gaat, als we leraren ook willen behouden voor het onderwijs, is collegiale steun en samenwerking. En in de tweede plaats minder nadruk op ‘performativiteit’, dat wil zeggen: alle activiteiten binnen het onderwijs plaatsen binnen het perspectief van scoren en effectiviteit.
Dat zijn óók wetenschappelijke inzichten, waar de RU hier voor kiest om die te negeren. Er worden nu leraren opgeleid die de boodschap meekrijgen: jullie zijn beter, want jullie komen de wetenschap brengen. Daarmee is het gesprek in de lerarenkamer bij voorbaat vergiftigd. Zo importeren we de sterke nadruk op selectie, die een nadelig kenmerk van het Nederlandse onderwijs is, in de lerarenopleiding, en versterken we het hoog/laag-denken. Precies een vorm van ‘performativiteit’ die niet helpt bij het behouden van leraren voor het beroep.
Goed leraarschap gaat niet alleen over wetenschappelijke kennis (in nauwe zin), maar ook praktijkkennis, over het vinden van de balans tussen instrumentele en normatieve professionaliteit, over het primair opvatten van onderwijs en lesgeven als handelingspraktijk. Daarom is voortdurende en intensieve uitwisseling nodig tussen denken en doen, voelen en redeneren, onderzoeken en uitproberen, en vooral jezelf in vraag durven stellen als leraar (en, afgeleid daarvan: als schoolleider, onderzoeker …).
Dat is waar ik me zorgen over maak. Deze stap versterkt de versnippering in de opleidingen en daarmee de tegenstellingen binnen de beroepsgroep. Het verhoogt misschien het imago van deze nieuwe opleiding, maar verlaagt het imago van het vak van leraar in zijn geheel. Het lerarenberoep heeft meer gezamenlijkheid nodig, niet nog meer verdeeldheid.
En of het voor de kinderen beter is, daarover heeft niemand het. Waar is die wetenschappelijke onderbouwing eigenlijk? Of gaan we hier misschien – je durft het haast niet te zeggen – experimenteren met kinderen?
Dit stuk werd eerder gepubliceerd op Blogcollectief Onderzoek Onderwijs
Reacties