Fromm’s lessen in liefde en Biesta’s subjectivering
12 mei 2014
Als we de hedendaagse media – popmuziek, tijdschriften, films en televisieseries – mogen geloven, draait veel, zo niet alles in het leven om liefde en de weg van het vinden daarvan. Het valt mij daarbij op dat er vaak een simplistisch beeld wordt geschetst waarbij het óf op een ‘picture perfect’ lijkt óf er wordt een sterk gedramatiseerd beeld gegeven. In de dagelijkse ervaring van dezelfde maatschappij waarin we deze media vinden lijkt het tegelijkertijd alsof liefde voor elkaar steeds minder mogelijk en richtinggevend is voor de wijze waarop we met elkaar samenleven.
In relatie tot school zien we dit bijvoorbeeld terug in het pestgedrag onder leerlingen – in velerlei vormen en met alle gevolgen van dien. Maar ook in werksituaties laat de samenwerking met collega’s soms te wensen over en zou die bijvoorbeeld niet zo snel als ‘warm’ en ‘vriendelijk’ getypeerd worden. ‘Lessen in liefde’ zijn binnen het onderwijs echter nog geen gemeengoed; het blijft een controversieel onderwerp dat (bewust of onbewust) niet of zelden aan de orde komt, en tegelijkertijd veel leerlingen (maar ook leraren) bezig houdt.
In deze bijdrage behandel ik daarom Fromm’s werk over de liefde en de noodzaak voor het onderwijs om zich daar op te oriënteren. Naast dat liefde op zichzelf al ruimschoots de moeite is en daarom aandacht verdient binnen onderwijs, betrek ik dit ook op pesten, vanuit een persoonlijke achtergrond. Niet alleen ben ik zelf gepest, ook heb ik mij schuldig gemaakt aan pestgedrag (een combinatie die overigens niet ongebruikelijk is). Bezien vanuit de context van het werk van Fromm staat voor mij vast dat een gebrek aan (zelf- en naasten)liefde hier de primaire context voor schiep.
Tot slot is de liefde naar mijn idee een invalshoek waarmee één van de drie door Biesta geopperde domeindoelen van het onderwijs – subjectivering – concreet handen en voeten gegeven kan worden (Biesta, 2012, 2014; zie ook dit artikel). Ik hoor namelijk veel enthousiaste geluiden binnen het onderwijs over de aanvullende aandacht voor subjectivering. Tot op heden ben ik echter weinig bronnen tegengekomen die subjectivering zo concreet, helder, eerlijk en systematisch uitgewerkt hebben als Fromm dat deed met betrekking tot de liefde. Mijn stelling voor deze bijdrage is dat, zou Fromm nog geleefd hebben, hij liefde als kernbegrip opgevat zou hebben als het over subjectivering gaat – als je liefde kunt reduceren tot een begrip.
Erich Fromm (socioloog, sociaal filosoof en psychoanalyticus) schreef The Art of Loving al in 1956, maar de inhoud is nog steeds actueel en relevant. De “menselijke situatie” vormt de rode draad in zijn gehele werk en The Art of Loving wordt door sommigen gezien als conclusie van zijn levenswerk. En in zekere zin is dat het geval. The Art of Loving is goed op zichzelf te lezen, maar het betoog wordt duidelijker (en logischer) als je bekend bent met het werk dat hieraan vooraf ging. In deze bijdrage ga ik voornamelijk in op de theoretische kant van Fromm’s verhaal, waarbij ik hopelijk een weergave kan geven van de rijkdom en ook urgentie van zijn werk. Voor de praktische kant verwijs ik graag naar het oorspronkelijke werk, omdat je daar echt de theorie en nuance van Fromm’s verhaal als basis voor nodig hebt.
Liefde binnen de maatschappelijke context
De mens is binnen de huidige maatschappij zelfstandiger en individualistischer dan ooit te voren; zij is in materialistisch opzicht en op steeds vroegere leeftijd rijker dan ooit te voren maar tegelijkertijd ook eenzamer en voelt zich niet evenredig aan deze ‘rijkdom’ fijner, prettiger of gelukkiger. Er is eerder sprake van een omgekeerde situatie en dat is op zijn minst opmerkelijk (zie voor een actuele schets hiervan bijvoorbeeld Verhaeghe, 2013). De emotionele verbindingen met anderen buiten de directe familie of vriendenkring zijn veelal oppervlakkig en grillig wat niet bijdraagt aan een gevoel van welbevinden. Fromm zei over deze paradoxale situatie:
People capable of love, under the present system, are necessarily the exceptions; love is by necessity a marginal phenomenon in present-day Western society. Not so much because many occupations would not permit of a loving attitude, but because the spirit of a production-centered, commodity-greedy society is such that only the non-conformist can defend himself succesfully against it.’ (p. 122)
Eerlijkheidshalve is bovenstaande schets uiteraard niet universeel representatief en geldend; er zijn ook op dit gebied tegenstrijdige geluiden. Enerzijds concludeert UNICEF (2013) namelijk uit onderzoek dat Nederlandse kinderen tot de gelukkigste van de wereld behoren – nog even los van de vraag of en hoe je dat überhaupt valide en betrouwbaar zou kunnen vaststellen – maar tegelijkertijd geeft staatssecretaris Dekker opdracht tot een onderzoek naar het meest effectieve pestprogramma. Een dergelijk onderzoek zou toch overbodig moeten zijn in een maatschappij vol liefdevolle en gelukkige mensen? Tegen deze achtergrond houdt Fromm een pleidooi over en voor de liefde.
Liefde en liefhebben als levensfundament
Liefde wordt door Fromm als de meest fundamentele menselijke kwestie opgevat; liefde doordringt het leven in al haar aspecten. Een kritische analyse van de liefde binnen de hedendaagse maatschappelijke context is volgens hem dan ook absoluut noodzakelijk: ‘To analyze the nature of love is to discover its general absence today and to criticize the social conditions which are responsible for its absence’ (p. 123).
Fromm wijst er echter in zijn voorwoord op dat zijn boek niet op te vatten is als handleiding met strikt te volgen regels die leiden tot het beheersen van de kunst van de liefde. “Succes in de liefde” komt volgens hem eerder overeen met het beheersen van een kunst, dan dat het ‘een sentiment is waar iedereen zich in kan storten, ongeacht de mate van bereikte volwassenheid’ (p. xvii, vertaling GV). De ware kunst van het liefhebben heeft betrekking op de gehele persoon en vraagt om een productieve instelling; liefde blijft niet beperkt tot die ene liefdesrelatie, maar betreft eerder een oriëntatie op de gehele sociale omgeving. Oprechte bescheidenheid, moed, vertrouwen en discipline vergezellen liefde daarom als een schaduw en zijn hieraan tegelijkertijd voorwaardelijk. Aangezien deze kwaliteiten volgens Fromm eerder een zeldzaamheid zijn, stelt hij ook vraagtekens bij het aantal personen dat werkelijk tot liefhebben in staat is. Hoewel hij hiervan in zekere mate overtuigd is, daagt hij de lezer desalniettemin uit om de handschoen van het liefhebben op te pakken: ‘Yet, the difficulty of the task must not be a reason to abstain from trying to know the difficulties as well as the conditions for its achievement’ (p. xvii). Hoewel de toon gezet is – Fromm vat de zaak overduidelijk niet licht op – het vertrouwen is er zondermeer en hij neemt ons als lezers en ‘studenten’ ook serieus.
Liefde als kunst?
Zoals gesteld vat Fromm liefhebben op als het beheersen van een kunst.
Een veelvuldig voorkomende misvatting die hij hieruit afleidt is dat liefhebben geen kwestie is van ‘geliefd worden’, maar vraagt om een actieve inspanning; liefde is eerder een werkwoord of een activiteit, in plaats van ‘iets wat je overkomt’ of ‘waar je slechts de juiste condities voor hoeft te scheppen’. Het gaat dus niet om de juiste uiterlijke kenmerken, producten of merken die je gebruikt of de juiste omgangsmanieren. Men verwart hier, aldus Fromm, populariteit en het hebben van sexappeal met liefde. Hij wijst in dit verband ook op de invloed van de media, die volgens hem dit vertekend beeld propageren.
Beide onderwerpen – (1) zaken die als liefde opgevat worden, maar dit bij nadere bestudering niet blijken te zijn en (2) de invloed van de media – lenen zich bijvoorbeeld uitstekend om te verkennen met leerlingen (in alle leeftijden) op uiteenlopende en creatieve wijzen.
Hieruit volgt ook dat liefde niet opgevat kan worden als ‘object’ – iets wat je al dan niet kunt bezitten – maar eerder als activiteit die continue inspanning en alertheid vraagt. In een maatschappij waarin mensen zichzelf en anderen in toenemende mate beschouwen en behandelen als objecten (lees: volgens een instrumentele en mechanistische oriëntatie, in tegenstelling tot mensen opvatten als “doelen in zichzelf”), neemt volgens Fromm de mogelijkheid voor waarlijk liefhebben dramatisch af. Liefhebben wordt zodoende slechts een kwestie van het vinden van het juiste object, in plaats van dat de nadruk ligt op het ontwikkelen van vaardigheden en gevoeligheden, en met andere woorden meer overeenkomt met een houding of oriëntatie.
Een andere analogie die Fromm geeft is die van een economische uitwisseling: men beoordeelt elkaar op een bepaalde waarde op basis waarvan een afweging wordt gemaakt of er sprake kan zijn van een relatie die vervolgens meer weg heeft van een samenwerkingsverband dan een liefdesrelatie. Liefde verwordt zo tot een oppervlakkig fenomeen in plaats van dat het verbonden is met de diepste kern van wat het betekent mens te zijn: ‘The marketing character is willing to give, but only in exchange for receiving; giving without receiving for him is being cheated’ (p. 21).
Als we liefhebben dus als een kunst en kunde kunnen opvatten veronderstelt dit voorts drie aspecten: (1) kennis van zaken – de theorie; (2) het beheersen van een praktische of actieve component – de kunde; en (3) de ervaring van een zekere urgentie – motivatie en/of motieven.
Liefde: het antwoord op het probleem van het menselijk bestaan
Een theorie van de liefde moet volgens Fromm geworteld zijn in een theorie van wat het betekent mens te zijn. De mens verschilt volgens hem van dieren dankzij een bewust-zijn – we zijn ons bewust van ons zijn en ons bewustzijn – tegenover slechts instincten bij dieren. Dit bewustzijn maakt ons na onderzoek bewust dat we als individu in een wereld geworpen zijn die onbepaald, onzeker en open is:
This awareness of himself as a separate entity, the awareness of his own short life span, of the fact that without his will he is born and against his will he dies, that he will die before those whom he loves, or they before him, the awareness of his aloneness and separatness, of his helplessness before the forces of nature and of society, all this makes his separate, disunited existence an unbearable prison. (p. 8)
Het gevolg hiervan is een diepe (existentiële) angst; in feite volgens Fromm de bron van alle angsten. In de loop van de tijd zijn er verschillende ‘antwoorden’ geformuleerd op deze ervaring; dierverering, offeranden, ascetisme, vluchten in overvloeden, het gebruik van verschillende drugs, et cetera.
Vandaag de dag identificeert Fromm met name het conformeren aan de massa als wijze om voorbij te gaan aan de existentiële angst en ondraaglijke eenzaamheid. Hij heeft het in dit verband over een kuddementaliteit. Hij bespreekt de wijze waarop dit werkt, waarop het zichzelf in standhoudt en dat velen zich hier niet eens bewust van zijn. Aanleiding is volgens Fromm te vinden in de wijze waarop de maatschappij onder economische en meritocratische invloeden ons dagelijks leven dusdanig beheerst en voorschrijft wat ‘normaal’ is. Fromm bespreekt deze vervreemding met name in hoofdstuk drie, getiteld: ‘Love and It’s Disintegration in Contemporary Western Society’ (p. 77 e.v.). Voor deze bespreking gaat het te ver om hierop nader in te gaan.
Van de verschillende ‘verbindingen’ die de mens kan aangaan acht hij geen enkel hiervan toereikend om de fundamentele angst het hoofd te bieden; slechts liefde is hiertoe in staat:
The unity achieved in productive work is not interpersonal; the unity achieved in orgiastic fusion is transitory; the unity achieved by conformity is only pseudo-unity. Hence they are only partial answers to the problem of existence. The full answer lies in the achievement of interpersonal union, of fusion with another person, in love.’ (p. 17)
Volwassen-Liefde en Onvolwassen-Liefde
Een zekere onbekendheid met ware liefde naast een onwil of onkunde in het onderzoeken van de menselijke situatie en de liefde creëert vervolgens de condities voor het bestaan van fenomenen die ten onrechte worden opgevat als liefde. Fromm duidt deze vormen als ‘onvolwassen liefde’.
Voorbeelden hiervan zijn relaties waarin sprake is van verschillende vormen en gradaties van overheersing en onderwerping. Binnen psychoanalytische termen gaat het hier over processen die geduid worden als sadistisch en masochistisch. Hoewel dit zwaar op de hand klinkt en ‘ver van mijn bed’, betreffen het processen die op zeer subtiele wijzen in relaties kunnen voorkomen – zowel op emotioneel, psychisch als fysiek vlak (zie ook Fromm 1941/1952 voor een gedetailleerde analyse hiervan). Deze subtiele processen blijven bijvoorbeeld niet alleen beperkt tot het gedrag van volwassenen: ook in de relaties en de omgang van kinderen en jongeren zijn dergelijke processen op te merken (al dan niet in rudimentaire vorm). De kern van dergelijke relaties is volgens Fromm ‘fusion without integrity’ en daar tegenover staat Volwassen-Liefde: ‘mature love is union under the condition of preserving one’s integrity, one’s individuality’ (p. 19).
Het actieve karakter van Volwassen-Liefde veronderstelt naast de mogelijkheid om te kunnen geven – door Fromm uitvoerig behandeld – nog vier elementaire aspecten: zorg(zaamheid), verantwoordelijkheid, respect en kennis. Opvallend is dat respect in dit verband opgevat wordt als ‘the ability to see a person as he is, to be aware of his unique individuality’ (p. 26). Dit is niet te verwarren met ‘respect’ dat neigt naar onverschilligheid (en het verschil tussen beiden kan subtiel zijn); het gaat er in plaats daarvan om de ander daadwerkelijk te zien zoals hij of zij is, wat meer veronderstelt dan je op het eerste moment zou verwachten. Na een bespreking van deze afzonderlijke aspecten concludeert Fromm dan ook:
Care, responsibility, respect and knowledge are mutually interdependent. They are a syndrom of attitudes which are to be found in the mature person; that is, in the person who develops his own powers productively, who only wants to have that which he has worked for, who has given up narcissistic dreams of omniscience and omnipotence, who has acquired humility based on the inner strenght which only genuine productive activity can give. (p. 30)
Verdere analyse van de liefde
Fromm werkt vervolgens zijn theoretische behandeling van de liefde verder uit. Zo gaat hij in op de polariteit van mannelijke en vrouwelijke principes in de uiting en beleving van liefde – wat volgens hem eerder energetisch is dan strikt gescheiden en beperkt blijvend tot fysieke aspecten. Met andere woorden: iedere man en vrouw bestaat uit een unieke combinatie van mannelijke en vrouwelijke principes.
Vervolgens behandelt hij de liefde tussen ouders en hun kind(eren): de verschillen tussen moederlijke (onvoorwaardelijke) en vaderlijke (voorwaardelijke) liefde en de effecten daarvan op de ontwikkeling van kinderen. Bij een volwassen ontwikkeling zijn volgens hem deze twee verschillende ‘liefdes’ geïntegreerd in het bewustzijn waardoor het kind van beide de ‘volwassen’ aspecten kan inzetten; een “volwassen geweten” als het ware.
Hierna volgt een analyse van de bijzonderheden van verschillende “objecten van liefde”:
Love is not primarily a relationship to a specific person; it is an attitude, an orientation of character which determines the relatedness of a person to the world as a whole, not toward one “object” of love. (. . . .) If I truly love one person I love all persons, I love the world, I love life.’ (p. 43)
De verschillende verschijningsvormen of objecten van liefde zijn aldus Fromm: ‘broederlijke liefde’ of liefde voor de medemens; moederlijke liefde; erotische liefde; zelfliefde – niet te verwarren met narcisisme of egoïsme – en liefde voor God.
Gebrek aan liefde en pesten
Hoewel alle verschijningsvormen interessant zijn, noem ik hier in het bijzonder de broederlijke liefde: ‘The most fundamental kind of love, which underlies all types of love, is brotherly love. By this I mean the sense of responsibility, care, respect, knowledge of any other human being, the wish to further his life’ (p. 43-44). Een mens (of binnen het onderwijs, een kind) dat tot dergelijke liefde in staat is kan namelijk in mijn beleving noch pesten noch gepest worden. Daar zit voor mij dan ook de crux met betrekking tot pestgedrag en de discussies daarover: in plaats van pestgedrag op te vatten als symptoom van het onvermogen tot of onbekendheid met naastenliefde wordt het opgevat als een op zichzelf staand fenomeen waar je een meer of minder effectief ‘pestprogramma’ voor kunt ontwikkelen.
Staatssecretaris Dekker zou er verstandiger aan doen het geld van zijn onderzoek naar het meest effectieve pestprogramma te besteden aan een exemplaar van dit boek voor alle leraren (in-opleiding). Zo kunnen zij aan de hand daarvan werken aan hun eigen ontwikkeling richting Volwassen-Liefde. Zodat zij ook een zo liefdevol mogelijk klimaat kunnen faciliteren in hun klassen. Naastenliefde is namelijk gebaseerd:
(…) on the experience that we all are one. The differences in talent, intelligence, knowledge are negligible in comparison with the identity of the human core common to all men. In order to experience this identity it is necessary to penetrate from the periphery to the core. If I perceive in another person mainly the surface, I perceive mainly the differences, that which separates us. If I penetrate to the core, I perceive our identity, the fact of our brotherhood. This relatedness from center to center – instead of that from periphery to periphery – is “central relatedness”. (p. 44)
Het is hierin dat de ogenschijnlijk paradoxale relatie tussen zelfliefde en naastenliefde duidelijk wordt – het één kan niet bestaan zonder het ander – waaruit ook volgt dat socialisatie en subjectivering (Biesta, 2012, 2014) niet tegenstrijdig zijn aan elkaar maar juist inherent met elkaar zijn verbonden. Aan de hand van Fromm’s werk kunnen beide doeldomeinen concreet vormgegeven worden in de onderwijspraktijk.
Liefhebben: de praktijk
Na een kritische analyse van de theorie van de liefde gaat Fromm alsnog in op het ontwikkelen van de praktische aspecten. Hoewel dit voor iedereen een unieke ervaring is, die iedereen vooral zelf moet aangaan, zijn er namelijk wel een aantal voorwaarden of condities die in ogenschouw genomen kunnen worden. Fromm identificeert deze als volgt: het beschikken over voldoende (zelf)discipline; de mogelijkheid tot concentratie of focus; beschikken over voldoende geduld; het voelen van een mate van urgentie; en het vermogen tot diep vertrouwen.
Liefde doordringt alle aspecten van het leven, dus ook de gehele persoon:
One’s own person becomes an instrument in the practice of the art, and must be kept fit, according to the specific functions it has to fulfill. With regard to the art of loving, this means that anyone who aspires to become a master in this art must begin by practicing discipline, concentration and patience throughout every phase of his life. (p. 102)
Uiteraard worden de verschillende condities of voorwaarden afzonderlijk uitgewerkt en verkend.
Fromm in het onderwijs
Uit het voorgaande mag opgemaakt worden dat liefde dusdanig fundamenteel is aan het leven dat het onmogelijk niet in het onderwijs en de opvoeding behandeld kan worden. De vraag is misschien alleen hoe?
Om te beginnen kan Fromm een bron zijn voor ouders ter inspiratie voor het liefdevol omgaan met hun kind(eren) en hen te begeleiden richting volwassenheid. Ouders en school zijn in het meest ideale geval partners in de opvoeding. Het is in ieder geval gewenst dat er overeenkomsten zijn in de wijze waarop er met kinderen en jongeren wordt omgegaan. Fromm biedt hiervoor in mijn optiek duidelijke en heldere richtlijnen.
Leraren (al dan niet in opleiding) kunnen aan de hand van het boek zich in de eerste plaats oriënteren op de liefde (kennis) en werken aan de ontwikkeling daarvan (praktische component) om zo te kunnen werken aan het vormen van een volwassen persoonlijkheid als basis voor een liefdevolle atmosfeer in de klas. Ook kunnen zij lesmateriaal ontwikkelen of liefde als onderwerp opnemen in het curriculum – vanaf havo 5 of in tweetalig onderwijs zou het boek bijvoorbeeld in het Engels gelezen kunnen worden. En aan de hand van de inzichten van Fromm kunnen conflicten en bijvoorbeeld pesten op een andere wijze benaderd en geadresseerd worden.
Volwassenen in het algemeen kunnen tot slot door zelf actief liefdevol in het leven te staan voorbeelden zijn voor alle kinderen waar zij mee werken; het betreft hier de invloed van wat sommigen het ‘verborgen curriculum’ noemen, of datgene wat onbewust en impliciet wordt overgedragen.
Hoewel Volwassen-Liefde de nodige inspanning zal vragen, zal dit – zodra het is gerealiseerd – al je relaties en werk doordringen en beïnvloeden; een grotere dienst en plezier kun je jezelf, je leerlingen en de rest van je omgeving niet doen.
Zoals wat mij betreft voor iedere bron geldt moet Fromm’s werk niet benaderd worden als ‘de waarheid’. In plaats daarvan is het wel een werk waardoor je je kunt laten informeren, inspireren en aan de hand waarvan je door kritische (zelf)reflectie kunt kijken wat ervan resoneert en wat bruikbaar is in de eigen situatie en onderwijscontext. Kritische zelfreflectie en moed zijn hiervoor wel voorwaarden, maar als we Fromm mogen geloven is dit het dubbel en dwars waard. Net als dat de test van de pudding zit in het proeven ervan, is je omgeving de spiegel en reflectie van je vooruitgang op het pad naar liefde.
Over de auteur
Erich Fromm (1900-1980) werd geboren in Duitsland, maar vluchtte aan het begin van de Tweede Wereldoorlog naar Amerika. Hij werkte daar als sociologie professor aan verschillende universiteiten. Fromm is sociaal filosoof, sociaal psycholoog en is getraind als psychoanalyticus. Hij is als humanist diep begaan met de menselijke situatie; de rode draad in zijn werk. Internationale bekendheid kreeg hij met het schrijven van Escape from Freedom (1941). Andere titels die daarna van hem verschenen zijn onder andere Man for Himself (1947), The Sane Society (1955), en Zen Buddhism and Psychoanalysis (1960). Later in zijn leven was hij fel tegenstander van atoomwapens in het bijzonder en oorlog in het algemeen.
Literatuur
- Biesta, G.J.J. (2012). Good education in an age of measurement. Boulder: Paradigm.
- Biesta, G.J.J. (2014). The beautiful risk of education. Boulder: Paradigm.
- Fromm, E. (1941). Escape from Freedom. [De angst voor vrijheid, 1952]. New York: Rinehart & Co.
- UNICEF Office of Research (2013). Child Well-being in Rich Countries: A comparative overview. Innocenti Report Card 11, Florence.
- Verhaeghe, P. (2013). Identiteit. Antwerpen: De Bezige Bij.
Reacties