Stichting Nivoz logo
Sterkt leraren, schoolleiders en betrokkenen bij de uitvoering van hun pedagogische opdracht

Nivoz platform hetkind

Filosoof Aldo Houterman over het lichaam in tijden van afstandsonderwijs: ‘Het is óók democratiserend om twintig gezichten in één scherm te zien, waaronder het jouwe als docent’

13 juli 2020

"Noem het geen social distancing, maar physical distancing. Sociaal zijn we dichter bij elkaar dan ooit”, stelde iemand op Facebook in de vroege dagen van de Nederlandse ‘intelligente lockdown’. Maar voelde het bij ons afstandsonderwijs niet ook alsof er sociaal iets ontbrak, als wij niet bij elkaar in de groep konden zijn? Filosoof Aldo Houterman onderzoekt de rol van het lichaam in ons kennen, weten, ervaren: “Een onderliggende aanname van een les via Zoom is dat je leert met je hoofd.” Redacteur Geert Bors interviewde hem.

Onderwijs in lockdown. We zaten in Teams, Meet of Zoom. We zagen onszelf en onze kinderen zitten in de thuisomgeving. We ervoeren een ander samenzijn en leerden onszelf op nieuwe manieren kennen. Vermoeiend was het soms ook. En er was gemis aan het met elkaar in de groep en op het plein zijn. Aan elkaar echt in de ogen kijken. Aan iemand kunnen peilen met een wenkbrauwbeweging, een snelle glimlach, een hand op de schouder. Een goed moment om eens te praten met ethiekdocent Aldo Houterman – van opleiding een filosoof van cognitie en kunstmatige intelligentie, maar steeds meer filosoof van het lichaam en van lichamelijk ‘weten’ geworden. Tegen de dominante trend van Dick Swaabs Wij zijn ons brein in, schreef hij het boek Wij zijn ons lichaam (2019). De leidende vraag: wie zijn wij, met onze klas, in tijden van online-onderwijs?

Ik las je tweets over het bezorgen van je boek per racefiets in een straal van dertig kilometer om je woonplaats, en over het spel ‘handvoetbal’, dat je dochter van 4 bedacht had, waarbij ze telkens de regels in haar voordeel aanpaste. Hoe is de lockdownperiode voor jou geweest?
“Apart, bijzonder. Af en toe leek het een experiment voor de toekomst: om gezondheidsredenen blijken we snel te kunnen schakelen en ons gedrag te kunnen aanpassen. Wanneer we eerder nadachten over de veranderingen die nodig zijn om tot een menselijker economie te komen, of tot een leefbaar klimaat, meenden we dat ons gedrag daarvoor veel te vast lag in moeilijk te veranderen patronen. Het is toch positief te kunnen constateren dat het à la minute te veranderen is. Dat we een groot plastisch vermogen hebben. Techniekfilosoof Peter Paul Verbeek zei pas in een interview dat het lijkt of veel zaken nu vloeibaarder zijn, en dat dit misschien het moment is om dingen te veranderen, voordat ze straks weer gaan stollen.”

'Wanneer we eerder nadachten over de veranderingen die nodig zijn om tot een menselijker economie te komen, of tot een leefbaar klimaat, meenden we dat ons gedrag daarvoor veel te vast lag in moeilijk te veranderen patronen. Het is toch positief te kunnen constateren dat het à la minute te veranderen is.' - Aldo Houterman

Mooi beeld, vloeibaarheid en stolling. Misschien is het zo dat we zo snel kunnen schakelen, omdat we bij een zich verspreidend virus – met dagelijkse statistieken van ic-opnames en sterfgevallen – een direct gevaar voor ons lichaam voelen, terwijl die ecologische rampspoed nog altijd wat verder weg lijkt.
“Gevaar is belangrijk voor het lichaam: het lichaam is een ‘apparaat’ om gevaar mee te herkennen. Iemand die niest, doet je nu terugdeinzen. Dat een vriend die ik gisteren trof zei dat hij last had van hooikoorts, vond ik toch niet prettig. De opwarming van de aarde, plastic soep, het uitsterven van soorten – dat ervaren we misschien eerder als een ‘risico’ dan een ‘gevaar’. Daar kan onderwijs natuurlijk een rol spelen: op welke patronen reageren we? Hoe luister je naar dergelijke intuïties?”

Ik kan het mondiale wel denken, maar mijn fysieke lijf zit nog steeds hier op een Zutphense zolder te videobellen.
“Precies. Het lichaam heeft een plek in de ruimte, het oriënteert zich op een concrete ruimte. Lichamelijkheid is de ruimte bewonen, schrijft de Franse fenomenoloog Maurice Merleau-Ponty. Maar ook op dat punt valt veel te ontdekken: in deze tijd leer je anders denken over ruimte. Ik zie jou zitten en jij mij – we zijn in meerdere ruimtes tegelijk en hebben dit gesprek. De vraag is: waar vindt dit gesprek dan precies plaats? Is de centrale ruimte van het klaslokaal nu aan het veranderen?”

Hoe was de ervaring met jouw kleuterdochter en afstandsonderwijs?
“Het was boeiend om haar beter te leren kennen als iemand die de wereld leert te begrijpen en die jij iets daarvan mee kan geven – voorbij de dingen die we toch al deden, als haar leren fietsen. Wat me het meeste bij zal blijven, is de goede band die we samen hebben opgebouwd. Voor haar was het ook leuk, om misschien wat meer aandacht te krijgen dan kan in een klas met dertig kinderen.”

Hoe zag afstandskleuteronderwijs eruit? Lukte het om daar spel en het sociale leren, dat zo essentieel is voor kleuters, in aan te brengen?
“Nu je zegt, er waren best veel traditioneel schoolse opdrachten. Terwijl samen spelen zeker zo belangrijk is voor kleuters, net als leren omgaan met de ‘lastige jongetjes’ of kinderen die je niet zo liggen. Maar ook met het afstandsonderwijs zie je dat veel leeractiviteiten lichamelijk zijn, denk alleen al aan lezen met je wijsvinger of tellen met je vingers. Zelfs sterk cognitieve activiteiten steunen op een lichaam.”

Je postte een foto na het geven van een college aan je studenten. Hoe weeg jij jouw filosofie van het lichaam mee in het welslagen van zo’n college, als er geen gedeelde fysieke ruimte is waar jij en je studenten elkaar ontmoeten? 
“Wat ik denk is dat we in zoomonderwijs makkelijk vergeten dat we een lichaam hebben. Zeker kinderen hebben de neiging te gaan trappelen, tikken, leunen. Je hele lichaam doet mee in het leren. Het is ook vermoeiend: je moet je disciplineren, stil blijven zitten en in de camera kijken. Er zijn volgens mij meer racefietsen verkocht in de afgelopen tijd en je ziet steeds mensen in het park bezig met oefeningen: na die uren achter het scherm, wil je bewegen.”

Er zijn ook onderwijsmensen die zeggen dat het voelde als ‘terug bij af zijn’: Teams-onderwijs als weinig meer dan kennisproductie. De alwetende leraar vertelt, de leerling neemt op en reproduceert. Herken je dat?
“Het klopt wel dat een onderliggende aanname van een Zoomcollege is dat je leert met je hoofd. Ook in de manier waarop kennis er aangeboden wordt: vaak kijk je naar een scherm, een powerpoint, een schema, zoals we eerder naar het bord keken. Het is een boek, maar dan geprojecteerd. Het idee is dan dat kennis uit één centrum komt, dat de leraar moet vertalen naar de leerling.”

‘Het is óók democratiserend om twintig gezichten in één scherm te zien, waaronder het jouwe als docent’ - Aldo Houterman

Maar jij ziet ook mogelijkheden.
“Ja, ik wil het ook graag zien als een experiment – een manier om na te denken over wat onderwijs nou is. Wat verstaan we onder leren, welke omgeving is er geschikt voor? Het is óók democratiserend om twintig gezichten in één scherm te zien, waaronder het jouwe als docent. Ik voel me dan ergens toch minder ‘de docent voor de klas, met de waarheid in pacht’. Ik laat studenten break-outsessies doen, waarin ik dan langskom. Studenten vinden het gemakkelijker om zelf dingen uit te gaan zoeken, doordat de orde van de klas niet verstoord raakt, als je er even een andere site, een andere bron bij pakt en verder denkt. Je ziet elkaars huiskamer, wat een gevoel van gelijkwaardigheid voedt. Een moeizaam opgestoken vinger in een fysiek klaslokaal wordt nu vervangen door een vraag per chat. Ik krijg ook veel meer mails achteraf dan normaal. Dat alles kleurt de experimentele ruimte, voorbij alle tekortkomingen, ook met voordelen in.”

In Trouw werd een stuk uit je boek aangehaald, waarin je sprak over hoe een voetbalstijl tekenend kan zijn voor de maatschappij van een land. De Nederlandse stijl van het ‘totaalvoetbal’, waarin het team als ‘één lichaam gezamenlijk aanvalt of verdedigt’ is dan een weerslag van ‘een horizontaal organisatiemodel dat improvisaties van individuen stimuleert zolang ze het collectieve belang dienen.’ Zou je zoiets ook kunnen zeggen over een Nederlandse stijl van onderwijzen?
“Hm, inderdaad. In het wielrennen zie je dat beeld nog sterker: een peloton als een lichaam. Je ziet een lichaam dat bestaat uit allerlei kleine lichamen: de renners, zonder dat het een noodzakelijke vaste vorm hoeft te hebben. De vorm bestaat in het gezamenlijk bewegen. Het peloton laat ons anders kijken naar organisaties, betoog ik in mijn boek. Niet meer het beeld van een organisatie als een machine, maar iets dat zich voegt naar wat er in de omgeving aan de hand is – een harde rukwind of een coronacrisis bijvoorbeeld. Ook in een wielerpeloton is de hiërarchische structuur niet duidelijk: het is een heel intelligente organisatie, zonder dat het topdown gestuurd is. Dat zie je in het totaalvoetbal ook, met het zelforganiserend vermogen van het team waarin iedere speler zowel aanvaller als verdediger is.”

Opeens zie ik dat peloton als een spreeuwendans. Zo’n bewegende groep is misschien ook een fijne manier om je klas te bekijken: de klas als een gemeenschap, waarin ieder kind zijn eigen inbreng heeft.
“Wat ik ook uit de sport haal: lichamen bewegen vanuit zichzelf. Die hoeven niet in beweging te worden gezet. Een kind leert ook vanuit zichzelf al. Die drive hoef je niet te activeren, behalve dan dat het misschien op dat moment net anders leert dan je zou willen. De Franse filosoof Michel Serres denkt in stromen en golfbewegingen en stelt dat we altijd al in beweging zijn. Dat klinkt poëtisch of metaforisch op het eerste gehoor, maar als je nadenkt over het lichaam, dan is dat beeld kloppend en behulpzaam: we hebben stemmingen en die gaan ook weer over. Het fluctueert. Als mens, zijn we gemaakt uit hetzelfde materiaal als de planeet, en zijn evolutionair verbonden aan andere organismes, dus we dragen dat allemaal in ons mee. Dat is een tegenbeeld tegen ‘het lichaam als machine’, die bestaat uit te vervangen onderdelen.”

Een klas ook. Er is geen ‘onderdeel vervangen’, als er een nieuw kind in de groep komt. Dat doet juist de hele levende, sociale structuur een stukje verschuiven.
“Zeker. Een andere stemming treedt binnen. Serres, aan wie ik mijn boek opdraag, heeft kritiek op het beeld dat de wereld bestaat uit solide objecten. Nee, zegt Serres: lichamen zijn vanzelf al in beweging, in hun energiehuishouding, in hun adaptief vermogen. Ze bewegen met de stroom mee of wijken juist af in hun koers. Zo is dat in een groep kinderen ook: alle individuele kinderen hoeven niet hetzelfde te zijn, dezelfde visie te hebben, maar toch gaat het ten diepste om dat samen bewegen.”

‘Alle kinderen hoeven niet hetzelfde te zijn, dezelfde visie te hebben, maar toch gaat het ten diepste om dat samen bewegen’ - Aldo Houterman

Je haalt Serres aan, als hij spreekt over hoogspringers dat ze zichzelf ‘boven hun ziel’ uitgooien en dat honkballers ‘hun ziel zoeken door naar de bal te luisteren’: “Onze ziel is niet te vinden op een onveranderlijke plaats, maar op onvoorziene plaatsen: in het lichaam zelf of in de nabije omgeving.” Hoe is dat voor een ervaren leraar? Waar bevindt zich diens ‘ziel’ in een sociale ruimte waar meer ‘lichamen’ en ‘zielen’ bij elkaar zijn?
“Dat is een vraag waar ik veel mee bezig ben. Afhankelijk van welke klassieke bron je raadpleegt, was het traditionele idee dat ‘de ziel’ gesitueerd zou zijn in de pijnappelklier of in het hart. Iets dat we meedragen in ons lichaam, of dat in een hemel zou zijn. Bij Serres, maar ook bij Merleau-Ponty is het idee dat het lichaam zich altijd ergens op oriënteert. Op de ruimte, in Merleau-Pontys geval. Ik denk dat hij zou zeggen dat als je luistert naar een leerling, je ‘ziel’, je aandacht, niet in je hoofd is, maar bij dat kind. Mijn hersenen zijn daar dan niet letterlijk, maar mijn lichaam is daar gericht. We kunnen ons verplaatsen in de ander, omdat we een lichaam hebben. In een dialoog in de klas, wordt het onderwerp van gesprek eigenlijk die ‘ziel’. Daar probeer je je, met je gedachten, je concentratie, je aandacht, toe te verhouden. Daar is dan de ‘ziel’ van het gesprek en van de groep.” 

Zegt jouw ‘main man’ Serres hetzelfde?
“Bij hem is nog heel belangrijk dat je je ook verhoudt tot de toekomst. Dat wat je nu zegt of denkt, ook een anticiperen is op wat je mogelijk gaat doen. Leren, onderwijzen, is daarmee ook niet gericht op reproduceren, maar het is ook normatief, ethisch geladen, omdat je denkt en spreekt met een intentie van wat goed is voor de toekomst. Dat is belangrijk om expliciet te maken: dat er in wetenschap en in onderwijs ook altijd vooronderstellingen zitten over wat het goede is om naartoe te werken.”

Interview: Geert Bors, voor het themanummer 'Een nieuw nu' van jenaplanmagazine Mensenkinderen (juni 2020)
Portretfoto Aldo Houterman: Ruud Pos
Aldo's boek 'Wij zijn ons lichaam' is uitgegeven bij Ambo/Anthos

Reacties

0
Login of vul uw e-mailadres in.


Er zijn nog geen reacties
Delen:
Op de hoogte blijven?
Schrijf je in voor de nieuwsbrief