Boekrecensie: ‘Lampje is uit het goede hout gesneden. Uit heldenhout.’
30 januari 2020
‘Sst… we mogen niet alles verklappen.’ Geert Bors en Berna van der Linden bespreken het bejubelde schrijfdebuut Lampje van Annet Schaap. Een boek met een imperfecte heldin en een glansrol voor storm en zee. ‘Annet Schaap heeft het boek geschreven als een ode aan het je-verliezen-in-een-boek. Dat alleen al geeft veel leesplezier.’ Voor wie nog een rijk boek zoekt voor in de klas - en volgens recensent Berna kan Lampje al (voor)gelezen worden in groep 3-4-5: ‘Ik denk eigenlijk niet zo in leeftijden. Ik heb met mijn groepen altijd over de “leeftijdsgrens” heen gelezen. Spannend is minder eng als je een boek met elkaar beleeft.’
Hoe het verhaal begint
Lampje is het verhaal van een meisje dat opgroeit met haar vader in een vuurtoren, op een landtong vlakbij een stadje. Dat klinkt idyllischer dan het is voor Emilia (Lampjes echte naam): haar moeder is overleden, haar vader drinkt en laat hun leven verslonzen. Hoewel hij om zijn dochter geeft, heeft zijn verdriet hem stuurs en onbehouwen gemaakt. ‘Lampje, een licht ben je niet’, kan hij meewarig tegen zijn dochter zeggen. Omdat vader maar één been heeft, is het Lampjes taak geworden om iedere avond de toren in te klimmen en met een lucifer het vuurtorenlicht te ontsteken.
Als op een stormachtige avond blijkt dat Lampje vergeten is nieuwe lucifers te kopen, gaat het mis. Lampje verdrinkt bijna op haar inkooptocht naar de vaste wal, een schip slaat te pletter op de rotsen en de volgende ochtend staan de autoriteiten op de stoep. Lampje probeert haar vader te beschermen door de verantwoordelijkheid op zich te nemen. En dan – met een waas voor de ogen – slaat de vuurtorenwachter zijn dochter.
Lampje wordt uit huis geplaatst en ondergebracht in ‘het zwarte huis’, een groot landhuis hoog op een klif en omgeven door een verwaarloosde, overwoekerde tuin. Het huis behoort toe aan een admiraal, die vaak op zee is. Ze wordt zonder veel aandacht geïnstrueerd door het personeel, dat zo gesloten als een oester is. En dan bevindt zich in de al net zo gesloten torenkamer van het huis ook nog een ‘monster’, waar ze onder geen beding bij in de buurt mag komen…
Over de schrijfster
Annet Schaap (1965) kreeg een grote vracht prachtrecensies voor haar schrijfdebuut Lampje. Zo’n beetje allemaal eensluidend, met een maximaal aantal sterren en de kwalificatie dat dit een instant klassieker betrof. Het zal vast overweldigend geweest zijn voor de schrijfster, die zich tot nog toe vooral gemanifesteerd had als illustrator, onder andere van de populaire Hoe overleef ik-serie. In Kunststofradio (woensdag 20 december 2017) vertelde ze hoe ze het schrijverschap eigenlijk al decennialang een hogere kunstvorm vindt, maar het niet goed aandurfde. Voorbij haar angst, heeft Annet Schaap – net als Lampje in het boek – een heldhaftige sprong in het diepe gemaakt.
Berna: “Wat een fan-tas-tisch boek. Al moet ik bekennen dat ik er even in moest komen.”
Geert: “Voor mij begon het pas echt toen Lampje in het zwarte huis gestald werd.”
Berna: “Dat had ik ook. Ik denk omdat het verhaal daar voortgestuwd begint te worden door onderhuidse spanning. Er zijn geheimen. Er is een kamer waar Lampje niet mag komen. Het huis is een ongelooflijke rommel en je weet niet goed waarom. Ik vond het verhaal daarvóór ook al wel mooi, maar ik wilde te snel naar het spannende toe. Toen ik het uit had ben ik meteen weer voorin begonnen en haalde er toen veel meer essentie uit. Ik ontdekte toen pas iets belangrijks over Lampjes bijna-verdrinking.”
Geert: “Niet zeggen, hè? We mogen best veel verklappen, maar dat niet.”
Berna: “Uiteraard! Wat ik wel mooi vond in het begin, was hoe haar moeder constant bij Lampje is. Ze is een – soms stimulerende, soms bezorgde – geest, met wie Lampje spreekt. En Lampje personificeert de storm, de poes. Allemaal om te kunnen overleven, denk ik dan.”
De zee en de storm als karakters
Geert: “Ik kan me goed voorstellen dat een meisje dat opgroeit in eenzaamheid en stilte, daar te midden van de natuurkrachten, aan de uiterste rand waar mensen wonen, heel veel gaat voelen en ervaren. Via de blik van Lampje worden de storm en de zee echt levende karakters. De natuur is meer dan een decor in dit boek. Het speelt mee, het bepaalt. Lampje voelt hoe de wind aan haar mandje met lucifers rukt, hoe de zee over het smalle stukje land naar de vuurtoren stroomt. De stemmen van de storm en de zee, die Lampje hoort, nemen op die momenten een plagende, sarrende toon aan. Ze zijn soms bondgenoten, maar – zoals de natuur is – ze laten zich uiteindelijk ook niet temmen.”
Berna: “Dat is het, ja. Er gebeurt van alles boven haar hoofd – of het nou de natuur is of menselijke interacties – waar Lampje geen grip op heeft. Het maakt het nóg spannender voor kinderen: je wilt niet in dat avontuurlijke, oncontroleerbare ‘niets’ terecht komen en toch ook weer wel, want dáár gebeurt het. Het heeft iets Alice in Wonderland-achtigs, zoals Lampje die vervreemdende wereld in wandelt.”
Geert: “Ja, dat is wel een interessante associatie, want dat is óók een boek dat kinderen én volwassenen als lezer heeft. Ik heb me een tijd afgevraagd of Lampje een kinderboek is. We hebben het gekocht in de zomervakantie, omdat er overal vijfsterrenrecensies verschenen. Onze oudste (toen 8), die bijna obsessief bezig was met een leesbingo van school, las van alles, maar in Lampje kwam hij niet voorbij de eerste delen. Ik heb me afgevraagd waar dat aan lag. Misschien omdat Lampje een tamelijk lastig te grijpen karakter is. Ze is wereldwijs in de zin dat ze al veel heeft meegemaakt, maar ze is – anders dan de meeste kinderen – amper twee weken naar school geweest, waardoor ze ook een soort onbevangen ‘Mother Nature’s child’ is.”
Berna: “Klopt. Ze neemt veel voor lief. Alles overkomt haar en veel ervan omarmt ze, als haar lot. Zelfs over haar vader wil ze niet oordelen. Aan de ene kant is het heel vervreemdend voor kinderen, aan de andere kant ook heel herkenbaar, denk ik. Wat me wel een drempel lijkt is het taalgebruik. Dat is vrij ouderwets, met allerlei begrippen die kinderen niet kennen: waarom heb je lucifers en een dot katoen nodig om een lamp aan te steken? Waarom heeft ze een mandje en geen handige rugzak? Dat soort begrippen zijn voor kinderen van nu vreemd.”
Geert: “Je bedoelt dat het niet meteen in hun referentiekader past. Want de taal an sich is toch soepel genoeg?”
Berna: “Inderdaad. In vreemde fantasieën kun je kinderen heel ver mee voeren, maar als je referenties gebruikt die je alledaags brengt, maar die niet begrepen worden, verlies je de aandacht misschien toch. Als voorlezende stamgroepleider of ouder kun je dat begeleiden. Je wilt snel bij dat zwarte huis zijn, want daar raakt alles onderhevig aan een dwingende spanning. Rotte vis wordt er naar zolder gebracht. Geheimzinnig: wie wil er nou rotte vis?”
Wereldschokkende gedrochten
Geert: “Schrijfster Annet Schaap heeft het boek geschreven als een ode aan het je-verliezen-in-een-boek, zoals ze dat als kind had. Dat herken ik en er resoneren voor mij ook heel veel andere romans en personages mee in dit verhaal. Van Hans Christiaan Andersen tot Charles Dickens. Dat alleen al geeft veel leesplezier.”
Berna: “Het is enorm sprookjesachtig. Ik beeld me dat meteen in: zo’n roestig toegangshek tot die verwaarloosde tuin, met dat oude donkere huis erin.”
Geert: “Ja, ik ook. Wat in mijn inbeelding een vreemde ervaring voor me was: buiten het verbeelde, verschijnt er niks. Er is die vuurtoren op dat schiereiland. Er is de zee. Er is dat stadje, het zwarte huis. Maar daarbuiten verschijnt er geen wereld. Dat komt ook, omdat het verhaal als het ware buiten tijd en ruimte staat: het hoofd van de politie is een ‘sheriff’. Er zijn: een admiraal, piraten, een kermis. En wat je zei: een vuurtorenlicht dat je aansteekt met lucifer en lont. Je weet niet precies waar je bent, behalve binnen de kaften van een gaaf verhaal.”
Berna: “Inderdaad, er is veel onbeschreven ruimte. En goed dat je die kermis noemt, waar de belangrijkste attractie een reizende tentoonstelling van ‘wereldschokkende gedrochten’ is. Net als wanneer je zo’n attractie naar binnen gaat, zit er een kracht van verbeelding, van nieuwsgierigheid, van magie in het boek. Je wordt verleid naar binnen te komen. En zet je die eerste stap, dan word je meegezogen, het boek in. Toen ik eenmaal in het boek was, móest het in één ochtend uit. Dan dringt het verhaal zich aan je op en móet het zich ontspinnen. Ik denk dat dat een van de redenen is waarom het boek zo geprezen wordt.”
Lezen in de groep
Geert: “Werd jij ook nieuwsgierig door die jubelrecensies?”
Berna: “Ik kreeg het van het Kinderboekenmuseum. Omdat ik iets aardigs had gezegd op Facebook. Ik was er heel blij mee, want het stond al op mijn verlanglijst. Is jouw zoon het later toch gaan lezen?”
Geert: “Nog niet. Wel in Astrid Lindgren, Tonke Dragt, Michael Ende. Hij zit vooral diep in de Harry Potter-reeks en de humor in Tosca Mentens Dummie de Mummie-boeken spreekt hem ook nog steeds erg aan. Onze dochter (6) was afgelopen zomer weg van Jochem Myjers De Gorgels.”
Berna: “Ja! De Gorgels heeft ook iets van die magische, mysterieuze spanning. Dat is een boek dat ik heb voorgelezen in de onderbouw. Dan heb je kinderen die al toe zijn aan de essentie van het verhaal en anderen die alleen meedeinen op de mooie woorden en het ritme. En dat is ook goed. Maar in Lampje is het wonderlijke bijna absurdistisch. Een wereld van vrouwen met baarden, gevleugelde gedrochten en zeemeerminnen. Ik denk dat ‘burlesk’ het goede woord is.”
Geert: “Inderdaad. En hoe zou jij het aanpakken met Lampje? Ook voorlezen?”
Berna: “Ja, in de middenbouw, in 3-4-5. Ik zou beginnen met voorlezen en dan pas zelf laten lezen. Omdat je met intonaties het verhaal beeldender kan maken. Ik denk eigenlijk niet zo in leeftijden. Ik heb met mijn stamgroepen altijd over de ‘leeftijdsgrens’ heen gelezen. Als je voorleest, kunnen jonge kinderen Het oneindige verhaal ook behappen. Spannend is minder eng als je een boek met elkaar beleeft.”
Geert: “Jouw onderwijshart houdt meer van uitdagen en introduceren tot wonderwerelden dan de hedendaagse neiging tere kinderzieltjes tegen alles te beschermen, hoor ik.”
Berna: “Ha! Ik groeide op in een huis waar niet heel veel boeken waren, maar ik las Alleen op de wereld toen ik zes was – een oud gebonden boek met gravures. Hoewel eigenlijk ook te moeilijk, werd dat toen mijn ‘bijbel’. En sprookjes werden ook gelezen in de oorspronkelijke versies: in Blauwbaard verschenen alle vermoorde maagden. Daar verblikten wij niet bij.”
Hartzeer en heldenhout
Geert: “Je noemde het karakter Lampje ook herkenbaar voor kinderen. Waarin schuilt die herkenbaarheid volgens jou?”
Berna: “Ze zit met dingen waar kinderen óók mee kunnen zitten. Haar eenzaamheid, haar angsten en onzekerheden spiegelen wat in kinderen leeft. Niet goed uit je woorden kunnen komen, om aan grote mensen over te brengen wat je voelt en bedoelt. En andersom: die juf die helemaal langs Lampje heen spreekt. Kinderen maken moeilijke situaties mee en komen in contexten, die ze niet kunnen overzien. Dat is het kind-zijn van Lampje.”
Geert: “Serious stuff, Berna.”
Berna: “Jawel, maar er is vooral ook het leuke, het wonderlijke, het avontuur. Enerzijds heeft Lampje herkenbare sores, anderzijds is zij ook de personificatie van de dromen die kinderen hebben. Zij is dapper, breekt vastgeroeste patronen door, bevrijdt mensen uit hun mentale gevangenschap met haar onbevangenheid én doortastendheid.”
Geert: “Lampje is uit het goede hout gesneden, zegt iemand haar. Uit heldenhout. De gedroomde deugden, die je beschrijft, resoneren natuurlijk net zozeer bij ‘grote lezers’.”
Berna: “Zo knap als je dat lukt als schrijver.”
Geert: “Dit boek gaat ook over de ‘menselijke natuur’ en waar mens-zijn overgaat in iets anders. Ik denk dat ik nog wel mag verklappen dat Lampjes ‘tegenspeler’ en belangrijkste bijfiguur een jongen met een vissenstaart is. Dat weet de lezer al op bladzijde 100 van de ruim 300 pagina’s. Het is werkelijk hartverscheurend hoe hij, voor de gunst van zijn vader, telkens maar weer loopoefening gaat doen, terwijl hij dat nooit zal kunnen. Hem wordt gevraagd iets te zijn, wat hem van nature niet gegeven is.”
Berna: “O, zo naar. Iets moeten doen wat je niet in je hebt. Iemand die iets van je vraagt dat je nooit waar kan maken. En dat onder het mom van liefde en erkenning. Met zijn onmacht, maar toch drang om het te willen. Je wilt bewondering oogsten van je vader en moeder. Hun erkenning verlang je meer dan die van ieder ander.”
Geert: “Gelukkig komt het op een andere manier voor hem goed, hè? Als jij dit nou zou gaan voorlezen in de middenbouw, wat zou je daar dan nog omheen doen?”
Berna: “Het boek zou goed passen in een thema over zee en natuur. De zee geeft en neemt, eb en vloed. Je kunt je manifesteren in de wereld en de wereld manifesteert zich ook in jou. Behalve dat ik bij ieder nieuw hoofdstuk de kinderen zou uitnodigen het voorgaande samen te vatten, kun je ook denken aan werkvormen als: ‘Als jij nu Lampje was, hoe zou jij het dan oplossen’. Je kunt het boek verbinden aan het balanceren tussen angst en leuke spanning, zoals je dat met de allerkleinsten doet als je Wij gaan op berenjacht leest. Je kunt ook denken aan het zelf bouwen van het stadje en de kermis en je dan afvragen: welke persoon in het boek zou ik willen zijn? Om die figuur dan te gaan verbeelden in een tekening of op een andere creatieve manier.”
Geen suikerzoete wereld
Geert: “Dat vind ik een interessante vorm, vooral omdat alle figuren in dit boek iets rafelig-imperfects hebben. En daarmee krijgen ze ook iets levensechts en natuurlijks. Op het schoolplein hoor ik vaak kinderen afspreken wie Harry Potter of Hermelien Griffel mag zijn. En bij de allerkleinsten is er Frozen: ‘Ik was Elsa en dan was jij Anna’. Ook die karakters hebben hobbels te nemen en angsten te overwinnen, maar hun startpositie is anders: ze zijn al uitzonderlijk door de bijzondere krachten die ze hebben en die ze alleen nog moeten leren kanaliseren. Lampje is een veel minder vanzelfsprekende, eenduidige heldin.”
Berna: “Ja, kinderen krijgen vaak roze droomwerelden voorgeschoteld. En dat terwijl het tegelijk geaccepteerd is dat er in elke groep kinderen met autisme of ADHD of dyslexie zitten.”
Geert: “Je zou de opvallend hoge mate waarin we diagnosticeren en afwijkingen willen vaststellen óók kunnen zien als iets dat niet in tegenspraak is met die hang naar een efficiënte, vlekkeloze wereld, maar juist een manifestatie ervan.”
Berna: “Da’s waar. We worden bijna maatschappijkritisch filosofisch. Ik denk dat je aan het boek ook filosofielessen kunt knopen. Over deugden, over keuzes maken. Wat kun je er niet mee? Het is gewoon een krachtig boek.”
Annet Schaap (2017). Lampje, Amsterdam/Antwerpen: Querido’s Kinderboeken Uitgeverij
Deze boekbespreking verscheen in het themanummer ‘Natuur’ van Jenaplanmagazine Mensenkinderen (maart 2018). Door de wol geverfd als onderbouwjuf in het Jenaplanonderwijs, is Berna van der Linden er redacteur; Geert Bors is als freelancer naast redacteur bij het NIVOZ ook hoofdredacteur van Mensenkinderen.
Reacties