Stichting Nivoz logo
Sterkt leraren, schoolleiders en betrokkenen bij de uitvoering van hun pedagogische opdracht

Nivoz platform hetkind

Boekbespreking en podcast 'Stilte in de klas' van Pieter Verstraete

22 november 2023

Pieter Verstraete - hoogleraar historische pedagogiek aan de KU Leuven - schreef ‘Stilte in de klas: een geschiedenis van de pedagogische omgang met stilte op school‘ en lector Carlos van Kan las het boek. Verstraete heeft zich ten doel gesteld een ‘echt historisch-pedagogisch boek’ te schrijven waarin hij de geschiedenis van de stilte behandelt en deze van pedagogische betekenissen voorziet. Hij vindt dat stilte niet een eenduidig instrumenteel fenomeen is, maar een eigen betekenis en (historische) complexiteit kent. Dat rechtvaardigt in zijn ogen dat de stilte zelf in onderzoek en onderwijspraktijken onderwerp van analyse, discussie en reflectie is.

Dit artikel is eerder gepubliceerd in Pedagogische Studiën, het wetenschappelijk peer-reviewed open access journal van de Nederlandse Vereniging voor Onderwijsresearch (VOR) en het Vlaams Forum voor Onderwijsonderonderzoek (VFO).


Stilte loopt als een rode draad door de geschiedenis van de school. In de voorbije eeuwen hebben talloze leerkrachten kinderen aangespoord om stil te zijn en verschenen er vele publicaties waarin pedagogische auteurs reflecteerden over de waarde van stilte voor het onderwijs.

Alvorens ik mijn beschouwing loslaat vind ik dat dit boek bij voorbaat lof verdient, omdat het boek voor iedereen via Leuven University Press vrij toegankelijk is. Naar mijn mening gaat onderwijspedagogiek over het bevragen van onderwijspraktijken vanuit een pedagogische perspectief (Van Kan, 2021). Dat wil zeggen het doordenken van onderwijspraktijken vanuit de vragen:

(1) welke belangen spelen er in deze situatie voor deze leerlingen?
(2) hoe zwaar wegen deze belangen in het licht van geëxpliciteerde pedagogische idealen?
(3) welk handelen geeft op de beste manier uitdrukking aan die pedagogische idealen?

Ook stilte kan als een onderwijspraktijk beschouwd worden. Het boek van Verstraete laat zien dat er door de tijd heen telkens andere pedagogische belangen worden verbonden aan stilte in de klas en dat daarbij ook veranderende pedagogische waarden en idealen in het geding zijn. Tevens illustreert hij in zijn boek dat die waarden en idealen telkens op een andere manier worden vertaald in het onderwijzend handelen.

Inleiding

Verstraete conceptualiseert het begrip stilte vanuit een historisch-filosofische benadering. In deze benaderingen worden (…) stilte en geluid gezien als fenomenen die pas betekenis krijgen in en door menselijke interacties (..) (p.20). Hij geeft aan dat stilte en geluid fenomenen zijn die betekenis krijgen in bepaalde culturen en dat die betekenissen van tijd tot kunnen verschillen. Als voorbeeld noemt hij de manier waarop kerklokken in vroeger tijden het ritme van het maatschappelijke leven bepaalden, en anno nu het luiden van de kerkklokken onverschilligheid of zelf ergernis kan opwekken. Ook benadrukt Verstraete dat stilte en geluid een politieke dimensie hebben in de zin dat ze macht uitoefenen op het menselijk gedrag. Onder andere met behulp van het werk van Gallagher (2011) laat Verstraete zien dat het aftellen van de leerkracht naar een werkbare stilte een voorbeeld is van hoe de leraar macht uitoefent over het gedrag van de leerlingen.

Met behulp van het werk van Gallagher (2011) laat Verstraete zien dat het aftellen van de leerkracht naar een werkbare stilte een voorbeeld is van hoe de leraar macht uitoefent over het gedrag van de leerlingen.''

Uit bovenstaande voorbeelden wordt duidelijk dat over de betekenis van ‘stilte’ niet gesproken kan worden zonder de tegenhanger ‘geluid’ te benoemen. De hoofdstukken in het boek laten zich steeds door de antinomie van stilte en geluid kenmerken. Antinomie betekent letterlijk tegenwet, en in de pedagogiek is het bijzondere dat de polen van deze tegenwet niet opgeheven kunnen worden (Meijer, 1999); het onderwijs kan niet zonder stilte, evengoed als het onderwijs niet zonder geluid kan.

In het eerste hoofdstuk voert Verstraete de persoon van Jean Baptiste de la Salle op. Een Franse priester die aan het einde van de zeventiende eeuw scholen oprichtte voor jongens uit een arm milieu. De stiltepraktijk van De la Salle richt zich op het belang voor leerlingen om zich in rust op hun schoolwerk te kunnen concentreren en zich te bekwamen in ordelijk en geciviliseerd gedrag, passend bij de opkomst van een verlichte samenleving. Dit belang was een reactie op het hoofdelijk onderwijs dat in de zeventiende eeuw gangbaar was. Hierbij zaten kinderen van verschillende leeftijden door elkaar heen en de taak van de leraar was om de leerlingen een paar keer per dag bij zich te roepen om ze te overhoren of om hun opdrachten na te kijken.

Middels een schilderij van Adriaen Brouwer illustreert Verstraete hoe luidruchtig de school destijds was, alleen al het geluid van schreeuwende kinderen die lijfstraffen moesten verduren bij ongehoorzaamheid ging door merg en been. Door stilte een centrale plaats te geven werkte de school mee aan het ideaal van een ordentelijke samenleving waarin religieuze gevoelens konden floreren. Verstraete maakt inzichtelijk dat De la Salle praktische ideeën had over de inrichting van de school; leerlingen dienden opgesplitst te worden in verschillende groepen waarbij elke groep uit leerlingen bestond die min of meer eenzelfde ontwikkelingsniveau hadden wat betreft lezen, schrijven en rekenen. De regel in de school was dat leerlingen ten alle tijden stil moesten zijn, tenzij de leraar hen toestemming gaf om te spreken.

Door stilte een centrale plaats te geven werkte de school mee aan het ideaal van een ordentelijke samenleving waarin religieuze gevoelens konden floreren.''

In het daaropvolgende hoofdstuk laat Verstraete op aansprekende wijze zien hoe stilte door de tijd heen van betekenis kan veranderen aan de hand van het werk van Maria Montessori. Zij vindt het niet in het belang van leerlingen dat de school erop gericht is om kinderen rustig en stil te houden, omdat hiermee de natuurlijke ontwikkeling van het kind geweld wordt aangedaan. Verstraete geeft aan dat ‘stil zijn’ niet langer een doel op zich is, maar ‘een middel dat aangewend diende te worden om het belangrijke doel van de zelfopvoeding, namelijk actief en zelfstandig handelen, te bereiken.’ (p.72-73).

Verstraete laat overtuigend zien dat Montessori stiltepraktijken voor kinderen niet wil verlaten, maar deze dienstbaar wil laten zijn aan een ander doel. Een centraal ideaal in het werk van Montessori is dat kinderen zich tot personen ontwikkelen die betrokken zijn op de wereld om hen heen. Juist het zich stil leren gedragen door kinderen zou hen ontvankelijk maken voor het openen van nieuwe werelden, bijvoorbeeld doordat ze zich gewaarworden van het geluid van het tikken van een klok of het vallen van bladeren. Dit ideaal vertaalde Montessori naar het praktisch handelen middels stilteoefeningen.

Verstraete neemt de lezer mee in verschillende uitwerkingen van dergelijke stilteoefeningen, zoals een fluisterspel waarbij kinderen zich oefenen in het meester worden over de bewegingen van hun lichaam en aandachtig worden voor de wereld om hen heen. Waar in de eerste twee inhoudelijke hoofdstukken de intenties met stilte in de school van twee historische figuren centraal stonden, behandelt Verstraete in het derde hoofdstuk stilte als een kernmerk (of zelfs oorzaak) van verlegenheid. Het hoofdstuk is van een andere aard, omdat stilte niet als middel en ook niet als doel naar voren komt. Het stille kind wordt in het in de loop van de geschiedenis steeds meer als een op te lossen probleem gezien. Verstraete toont op basis van rijk bronnenmateriaal aan dat met de opkomst van de reformpedagogiek aan het einde van de negentiende eeuw het promoten van activiteiten door kinderen van groot belang wordt gevonden.

Het stille kind wordt in het in de loop van de geschiedenis steeds meer als een op te lossen probleem gezien. Verstraete toont aan dat met de opkomst van de reformpedagogiek het promoten van activiteiten door kinderen van groot belang wordt gevonden.''

Verstraete haalt een zekere Gouin aan die in een publicatie van het vernieuwingsgezinde tijdschrift ‘La Nouvelle Education’ schrijft dat de stringente stiltepraktijken in de Franse scholen er debet aan zijn dat er veel kwaliteiten en competenties van mensen werden verspild, ‘omdat de dominante schoolcultuur een goede kweekbodem was voor verlegen karakters.’ (p.94). Verstraete laat met behulp van publicaties uit verschillende pedagogische tijdschriften zien dat onderwijs idealiter eraan moet bijdragen dat mensen zich raad weten in het sociaal maatschappelijk verkeer en zich niet terugtrekken uit de wereld (met alle negatieve gevolgen van dien). Volgens Gouin was de methode om verlegenheid tegen te gaan, leerlingen in groepen te laten samenwerken waardoor ze zich op het sociale vlak zouden bekwamen. Hoewel verlegenheid in dit hoofdstuk overwegend als problematisch naar voren komt, laat Verstraete zien dat er meerstemmige verhalen bestaan over de geschiedenis van verlegenheid binnen de westerse landen. Deze meerstemmigheid toont zich in bronnen die blijk geven van goede en kwade, en normale en abnormale verlegenheid vanaf het einde van de negentiende eeuw.

Het vierde hoofdstuk laat zien hoe stilte ook instrumenteel ingezet kan worden. Nadat Verstraete de lezer heeft meegenomen in de geschiedenis van het hardop lezen, laat hij zien hoe stilte van belang wordt in het verbeteren van het leesonderwijs. Middels een publicatie van Edmund Burk Huey uit 1908 laat Verstraete zien dat ‘de sleutel tot het geheim van het lezen (…) lag in het wetenschappelijk in kaart brengen van de mentale processen van het kind.’ (p.128).

De aandacht in psychologisch onderzoek naar de mentale processen van kinderen tijdens het lezen leidde tot de bevinding dat ‘stil lezen’ sneller gaat dan ‘hardop lezen’ en bovendien leidt tot een beter tekstbegrip. Verstraete verbindt het belang dat aan efficiënt leesonderwijs wordt gehecht aan het functioneren van de moderne mens die steeds meer te maken krijgt met allerlei gedrukte teksten waar hij of zij zich op een snelle manier door heen moest banen. Inzichten uit een veelheid van studies naar stil lezen in het onderwijs vertaalden zich naar nieuwe stil lees-praktijken.

Verstraete maakt middels het werk van Van Veen uit 1929 duidelijk dat het leesonderwijs niet meer moet bestaan uit het hardop klassikaal lezen, maar uit het in stilte lezen van tekstfragmenten die nadien schriftelijk bevraagd worden om na te gaan of de tekst goed begrepen is. Hardop leespraktijken in scholen komen steeds minder voor en Verstraete laat aan de hand van een Koninklijk Besluit uit 1938 zien dat het stil lezen een machtige toetsende en selecterende functie krijgt toebedeeld.

Verstraete heeft een rijk en goed leesbaar boek geschreven. Hij heeft gebruik gemaakt van een indrukwekkende hoeveelheid aan wetenschappelijke literatuur, professionele publicaties, egodocumenten, kunstwerken en filmmateriaal. Als lezer ben ik nieuwsgierig naar de wijze waarop hij deze bronnen gebruikt heeft om tot zijn boek te komen. Welk archiefmateriaal uit welke landen was nog niet eerder ontgonnen (en waarom)? Welke selectiecriteria heeft Verstraete toegepast om tot een relevante selectie van bronnen te komen? En middels welke methode heeft hij de teksten geïnterpreteerd? Deze vragen blijven goeddeels onbeantwoord en zouden in een volgende druk wat mij betreft meer aandacht mogen krijgen.

Wat Verstraete mijns inziens knap heeft gedaan is de meerstemmigheid van de geschiedenis van stilte in de klas te illustreren.''

Wat Verstraete mijns inziens knap heeft gedaan is de meerstemmigheid van de geschiedenis van stilte in de klas te illustreren. In het bijzonder krijgt het ‘pedagogische’ aandacht doordat in elk hoofdstuk verschillende belangen van het kind, verschillende onderwijsidealen, en verschillende praktische uitwerkingen van die idealen in de omgang met het kind behandeld worden. Telkens tegen de achtergrond van een bepaalde sociaal maatschappelijke en politieke setting.

Het hoofdstuk over het stille kind vond ik iets uit de pas lopen, omdat de intentie van de praktijken die daarin beschreven staan nu juist gericht zijn op het opheffen van de stilte, terwijl in de andere hoofdstukken het fenomeen stilte als doel en of als middel wordt opgevoerd. Tegelijkertijd laat het hoofdstuk over het stille kind wel heel goed zien hoe verlegenheid en stilte verschillend gewaardeerd worden in verschillende cultuurhistorische periodes.

En juist dat is volgens mij wat Verstraete met dit boek aan ons wil meegeven, het is zijn bedoeling dat we de waarde van stilte in de klas blijven bevragen. Zowel in de inleiding als in de epiloog licht Verstraete een tipje van sluier op over hoe hij zelf (onderzoek naar) de hedendaagse (in zijn ogen voornamelijk instrumentele) betekenis van stilte in de klas waardeert.

Een nadere uiteenzetting van Vertraete’s perspectief op stilte praktijken in het onderwijs is te beluisteren in de podcast Buiten de krijtlijnen (Vanhoeck, 2022), waar Verstraete te gast is, of te lezen in de discussiebijdrage van Verstraete (2019) in Pedagogische Studiën over stilte als onderwerp van discussie binnen opvoedkundige en onderwijskundige contexten. In deze bijdragen pleit Verstraete ervoor om stilte in het onderwijs niet te beperken tot een ‘onkritisch’ middel om bepaalde opvoedkundige dan wel onderwijskundige doelen te bereiken. Denk aan het inzetten van een stille leeromgeving die leidt tot een hogere productiviteit van leerlingen, bijvoorbeeld gemeten in het aantal gelezen woorden per minuut. Verstraete vindt dat ‘stilte’ niet een eenduidig instrumenteel fenomeen is, maar een eigen betekenis en (historische) complexiteit kent. Dat rechtvaardigt in zijn ogen dat de stilte zelf in onderzoek en onderwijspraktijken onderwerp van analyse, discussie en reflectie is.

Een grondig en historisch begrip van stilte kan leiden tot het blootleggen van bepaalde maatschappelijke machtsverhoudingen of niet-geëxpliciteerde veronderstellingen.''

Hij illustreert, bijvoorbeeld aan de hand van het werk van de Zuid-Amerikaanse bevrijdingspedagoog Paulo Freire en Amerikaanse onderzoeker Mary Reda, dat een grondig en historisch begrip van stilte kan leiden tot het blootleggen van bepaalde maatschappelijke machtsverhoudingen (denk aan het verstillen van de stem van bepaalde groepen mensen als uitkomst van systematische onderdrukking) of niet-geëxpliciteerde veronderstellingen (zoals het idee dat stille studenten noodzakelijkerwijs slechtere studenten zijn dan verbaal ingestelde studenten).

Mijn antwoord op de vraag of het Verstraete gelukt is een echt historisch-pedagogisch boek te schrijven is een volmondig ja.

Carlos van Kan is lector pedagogische professionaliteit van leraren bij hogeschool Rotterdam en senior onderzoeker bij de hogeschool van Arnhem en Nijmegen.

Literatuur

  • Meijer, W. A. J. (1999). Stromingen in de pedagogiek. Baarn: Intro.
  • Vanhoeck, R. (2022, oktober). Pieter Verstraete over stilte in het onderwijs (Nr. 124). In Buiten de krijtlijnen. Geraadpleegd op 24 maart 2023, van https://podcastluisteren.nl/ep/Buiten-de-krijtlijnen-124-or-Pieter-Verstraete-over-stilte-in-het-onderwijs)
  • Van Kan, C.A. (2021). De waarde(n) van onderwijs: Het primaat binnen de pedagogische professionaliteit van leraren. Hogeschool Rotterdam.
  • Verstraete, P. (2019). Een ongewoon geluid: stilte als onderwerp van discussie binnen opvoedkundige en onderwijskundige contexten?!. Pedagogische Studiën, 96 (4), 278-286.

E-mail: [email protected]

Stilte in de klas. Een geschiedenis van de pedagogische omgang met stilte op school. Universitaire Pers Leuven, 2022, 200 pagina’s ISBN 978-94-6270-347-6 - P. Verstraete

 

Reacties

0
Login of vul uw e-mailadres in.


Er zijn nog geen reacties
Delen:
Op de hoogte blijven?
Schrijf je in voor de nieuwsbrief