Stichting Nivoz logo
Sterkt leraren, schoolleiders en betrokkenen bij de uitvoering van hun pedagogische opdracht

Nivoz platform hetkind

Weg met volwassenheid!

3 april 2018

Leven is ontwikkelen. Het aanwijzen van één enkele grens die het cruciale verschil zou markeren tussen jeugdigheid en volwassenheid is volgens filosoof Jan Bransen een kansloze onderneming. Een dergelijk onderscheid maken is zelfs schadelijk. ‘Mensen moeten niet proberen volwassen te worden, want dan streven ze voor zichzelf een ontheffing – een categorische vrijstelling – na waarvan ze zich als kinderen juist hebben proberen te bevrijden.’ Weg met de volwassenheid dus. Zijn betoog.

Iedereen weet dat de simpele tweedeling tussen volwassenen en kinderen volstrekt niet in overeenstemming is met de complexiteit van het alledaagse leven. Dat we niettemin vast blijven houden aan deze heldere dichotomie heeft minstens drie redenen.

Op de eerste plaats is er een fenomenologische reden. In de beslotenheid van het gezin is de tweedeling een helder relationeel gegeven en een evident onderscheid in status. De ouders zijn de volwassenen. Zij hebben vanaf het allereerste moment de totale verantwoordelijk­heid op zich moeten nemen voor het leven van hun kinderen. Ze moesten wel, want die kinderen begonnen als onschuldige en hulpeloze baby’s. Dat geeft de ouders een enorme voorsprong, een voorsprong die de kinderen nooit meer kunnen inhalen. Nooit.

Op de tweede plaats is er een bureaucratische reden. Onze rechtsstaat reguleert het gedrag van burgers jegens elkaar. Daarbij is het begrip “aansprakelijkheid” fundamenteel. Burgers moeten op hun gedrag aangesproken kunnen worden. Het is echter evident dat we kinderen in de openbare ruimte niet serieus op hun gedrag kunnen aanspreken. De rechtsstaat heeft daar iets op gevonden. We spreken de ouders op het gedrag van hun kinderen aan. Daar hoort een leeftijdsgrens bij, waarvan iedereen zich realiseert dat die betrekkelijk arbitrair is, maar die niettemin de burgers verdeelt in twee groepen: jeugdigen en volwassenen.

En dan is er een derde reden. Mensen hebben de neiging essentialistisch te denken. Susan Gelman deed daar uitgebreid onderzoek naar.[1] Mensen zijn geneigd te denken dat zaken een essentie hebben, ook als die zich misschien niet aan de oppervlakte toont. Deze neiging versterkt op begripsmatig niveau de tweedeling die we thuis en in de wet aantreffen. Er moet wel iets zijn dat het verschil markeert tussen een kind en een volwassene: iets dat maakt dat een kind een kind is en een volwassene een volwassene. Er móet wel zoiets bestaan als jeugdigheid en volwassenheid.

Stuk gebeten
Het essentialisme heeft een zware dobber aan de trage, genuanceerde en geleidelijke ontwikkeling die het kind doormaakt als hij opgroeit. In dat proces zet hij immers vele kleine stappen over talloos veel grenzen. Het is bovendien een proces dat nooit stopt. Leven is ontwikkelen. Het aanwijzen van één enkele grens die het cruciale verschil zou markeren tussen jeugdigheid en volwassenheid lijkt daarom schier onmogelijk. Biologen, sociologen, pedagogen, psychologen, juristen, en tegenwoordig hersenwetenschappers: ze hebben hun tanden er allemaal op stuk gebeten en niets gevonden. Er is ook niets.

Deze pogingen zijn wat mij betreft echter niet alleen hopeloos. Ze zijn ook schadelijk. Ze proberen namelijk een statusverschil te rechtvaardigen dat door het onderscheid zelf gecreëerd wordt. Zodra we dat doorkrijgen, zullen we beseffen dat volwassenheid geen nastrevenswaardig doel is. Mensen moeten helemaal niet volwassen worden! Mensen moeten zich wat mij betreft natuurlijk wel ontwikkelen tot wezens die elkaar op hun gedrag kunnen aanspreken, die redelijk zijn, zowel in hun ambities als in hun opvattingen. Maar ze moeten niet proberen volwassen te worden, want dan streven ze voor zichzelf een ontheffing – een categorische vrijstelling – na waarvan ze zich als kinderen juist hebben proberen te bevrijden.

Laat ik dit kort toelichten. Een kind van twee heeft doorgaans een ontheffing voor gedrag dat met zindelijkheid te maken heeft. Hij mag plassen en poepen waar en wanneer hij maar wil. Hij mag dat, omdat wij aannemen dat hij met betrekking tot dit gedrag nog niet over redelijkheid beschikt. Hij heeft helemaal nog geen redenen voor zijn gedrag. Het ‘gebeurt’ hem. Omdat dit gedrag natuurlijk wel degelijk sociale gevolgen heeft, hebben zijn ouders een bijpassende ontheffing: zij mogen hem - ook als hij dat niet wil - een luier om doen, mogen hem te pas en te onpas optillen om aan zijn luier te snuffelen, enzovoort. Zij hoeven daar helemaal geen reden voor te geven, omdat de achterliggende gedachte is dat zij by default goede redenen voor hun gedrag hebben.

Als het kind eenmaal elf is heeft hij deze ontheffing doorgaans al lang niet meer. Hij mag op zijn (on)zindelijkheidsgedrag aangesproken worden. Daar hoort omgekeerd ook bij dat zijn ouders hun ontheffing kwijt zijn. Zij mogen zich niet zomaar meer bemoeien met de zindelijkheid van hun kind. Het kind draagt er inmiddels zelf zorg voor dat hij redelijk is voor zover het zijn zindelijkheid betreft. Daar hoort bijvoorbeeld ook bij dat het kind zijn eigen ondergoed verschoont, maar wellicht weer niet dat het kind zijn ondergoed ook wast of nieuw ondergoed koopt. Het kind heeft bijvoorbeeld nog een ontheffing voor het aanschaffen van nieuwe onderbroeken, wat een bijpassende ontheffing voor de ouders met zich meebrengt. Zij hoeven het kind geen reden te geven voor de aankopen die zij op dit vlak doen.

Wat op moet vallen is hoe subtiel en gedetailleerd het aantal ontheffingen is dat kinderen en hun ouders wederzijds respecteren en in een voortdurende dynamiek herzien en blijven herzien. Langzaam maar zeker maken ontheffingen plaats voor een uitwisseling van redenen en excuses.

Gebrekkige redelijkheid
Wat vertelt ons dit over de essentie van de volwassenheid? Is dat een kwestie van aangesproken kunnen worden op gedrag? Nee, want de elfjarige spreken wij ook al aan op zijn gedrag? Is het een kwestie van redelijkheid in ambities en opvattingen? Nee, want ook kinderen kunnen in handelingsdomeinen waarvoor zij geen ontheffing meer hebben redelijkheid laten zien. Een elfjarige drinkt geen twee liter cola als hij weet dat hij de komende zeven uur niet naar de wc zal kunnen gaan. Bovendien zijn er volop handelingsdomeinen waarin volwassenen zelf een gebrekkige redelijkheid laten zien. Ik neem aan dat ik geen voorbeeld hoef te geven, maar denk aan de lobby van de NRA, aan de salarisverhoging in de bankensector, aan de gepolariseerde verhoudingen in onderwijsland, aan alle vechtscheidingen, en ga zo maar door. Gebrekkige redelijkheid hoort bij mensen, ook als ze ouder dan achttien zijn. Omdat wij daarvoor geen ontheffing meer hebben, spreken wij elkaar op ons gedrag aan en verwachten een excuus in het geval van onredelijk gedrag. Dat doen wij ook met een kind van elf die in zijn broek plast, omdat hij wél voorafgaand aan een lange schooldag twee liter cola dronk. Misschien heeft dat kind een excuus. Vervelende pestkoppen dwongen hem die cola te drinken, zoals ook volwassenen soms een excuus hebben voor hun gedrag. U misschien, als u meent dat onderwijs bedoeld is om van kinderen volwassenen te maken.

Als mijn betoog u overtuigt, hebt u een excuus nodig. Dat is er. Een lange traditie pedagogen heeft immers betoogd dat “het er in het onderwijs uiteindelijk om dient te gaan kinderen en jongeren te helpen op een volwassen manier in de wereld te willen zijn.”[i]

Het is overigens natuurlijk ook mogelijk dat ik een excuus nodig heb, omdat ik ongewild aspecten van de volwassenheid over het hoofd heb gezien waarvan ik niet wist. Willens en wetens speelt hier een belangrijke rol. Als ik het wel wist of niet wilde weten, dan heb ik geen excuus. Dan verdien ik afkeuring. Zo doen wij dat. Omdat er sprake is van willens en wetens, mag ik op mijn gedrag aangesproken worden. Ik heb geen ontheffingen meer.

Ontheffingen heb ik alleen als ik met kinderen te maken heb. Ontheffingen bestaan alleen in de relatie tussen volwassenen en kinderen. In die relatie gaat mijn volwassenheid er ineens toe doen, een volwassenheid die intrinsiek verbonden is met ontheffingen. Enerzijds de ontheffingen die mijn kinderen hebben om zich zonder opgaaf van redenen te gedragen zoals ze doen; en anderzijds de bijpassende ontheffingen die ik heb om zonder opgaaf van redenen paternalistisch in te grijpen.

Is een volwassene dan een mens die geen ontheffingen meer heeft? Nee, ook dat niet. Want een volwassene is nu juist typisch iemand die gedefinieerd wordt in termen van het statusverschil tussen kinderen en volwassenen, een statusverschil dat precies en alleen maar te maken heeft met het onderscheid tussen excuses en ontheffingen. Zolang dat onderscheid er is zijn er kinderen en volwassenen, ieder met hun eigen ontheffingen.

Als iedereen volwassen zou zijn, dan zouden er geen ontheffingen meer zijn. Maar dan zouden er – essentialistisch beschouwd – ook geen volwassenen meer zijn. Alleen nog mensen, wezens die elkaar op hun gedrag kunnen aanspreken en die redelijk proberen te zijn, zowel in hun ambities als in hun opvattingen. Dat zijn wezens die daarom voortdurend met excuses in de weer zullen zijn. Maar niet met ontheffingen. Niet met categorische vrijstellingen!

Jan Bransen is hoogleraar Filosofie van de gedragswetenschappen aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Daarnaast houdt hij voordrachten onder de noemer van filosofisch theater, waarin hij laveert tussen de rol van schoolmeester, cabaretier en filosoof en zijn publiek op theatrale manier aan het denken zet.

[email protected]

www.janbransen.nl

[i] Aldus Gert Biesta. Zie: https://wij-leren.nl/gert-biesta-wereld-gericht-onderwijs-vorming-tot-volwassenheid.php

[1] Susan Gelman, The Essential Child. Origins of Essentialism in Everyday Thought. Oxford: Oxford University Press, 2003.

Leven is ontwikkelen. Het aanwijzen van één enkele grens die het cruciale verschil zou markeren tussen jeugdigheid en volwassenheid is volgens filosoof Jan Bransen een kansloze onderneming. Een dergelijk onderscheid maken is zelfs schadelijk. ‘Mensen moeten niet proberen volwassen te worden, want dan streven ze voor zichzelf een ontheffing – een categorische vrijstelling – na waarvan ze zich als kinderen juist hebben proberen te bevrijden.’ Weg met de volwassenheid dus. Zijn betoog.

Iedereen weet dat de simpele tweedeling tussen volwassenen en kinderen volstrekt niet in overeenstemming is met de complexiteit van het alledaagse leven. Dat we niettemin vast blijven houden aan deze heldere dichotomie heeft minstens drie redenen.

Op de eerste plaats is er een fenomenologische reden. In de beslotenheid van het gezin is de tweedeling een helder relationeel gegeven en een evident onderscheid in status. De ouders zijn de volwassenen. Zij hebben vanaf het allereerste moment de totale verantwoordelijk­heid op zich moeten nemen voor het leven van hun kinderen. Ze moesten wel, want die kinderen begonnen als onschuldige en hulpeloze baby’s. Dat geeft de ouders een enorme voorsprong, een voorsprong die de kinderen nooit meer kunnen inhalen. Nooit.

Op de tweede plaats is er een bureaucratische reden. Onze rechtsstaat reguleert het gedrag van burgers jegens elkaar. Daarbij is het begrip “aansprakelijkheid” fundamenteel. Burgers moeten op hun gedrag aangesproken kunnen worden. Het is echter evident dat we kinderen in de openbare ruimte niet serieus op hun gedrag kunnen aanspreken. De rechtsstaat heeft daar iets op gevonden. We spreken de ouders op het gedrag van hun kinderen aan. Daar hoort een leeftijdsgrens bij, waarvan iedereen zich realiseert dat die betrekkelijk arbitrair is, maar die niettemin de burgers verdeelt in twee groepen: jeugdigen en volwassenen.

En dan is er een derde reden. Mensen hebben de neiging essentialistisch te denken. Susan Gelman deed daar uitgebreid onderzoek naar.[1] Mensen zijn geneigd te denken dat zaken een essentie hebben, ook als die zich misschien niet aan de oppervlakte toont. Deze neiging versterkt op begripsmatig niveau de tweedeling die we thuis en in de wet aantreffen. Er moet wel iets zijn dat het verschil markeert tussen een kind en een volwassene: iets dat maakt dat een kind een kind is en een volwassene een volwassene. Er móet wel zoiets bestaan als jeugdigheid en volwassenheid.

Stuk gebeten
Het essentialisme heeft een zware dobber aan de trage, genuanceerde en geleidelijke ontwikkeling die het kind doormaakt als hij opgroeit. In dat proces zet hij immers vele kleine stappen over talloos veel grenzen. Het is bovendien een proces dat nooit stopt. Leven is ontwikkelen. Het aanwijzen van één enkele grens die het cruciale verschil zou markeren tussen jeugdigheid en volwassenheid lijkt daarom schier onmogelijk. Biologen, sociologen, pedagogen, psychologen, juristen, en tegenwoordig hersenwetenschappers: ze hebben hun tanden er allemaal op stuk gebeten en niets gevonden. Er is ook niets.

Deze pogingen zijn wat mij betreft echter niet alleen hopeloos. Ze zijn ook schadelijk. Ze proberen namelijk een statusverschil te rechtvaardigen dat door het onderscheid zelf gecreëerd wordt. Zodra we dat doorkrijgen, zullen we beseffen dat volwassenheid geen nastrevenswaardig doel is. Mensen moeten helemaal niet volwassen worden! Mensen moeten zich wat mij betreft natuurlijk wel ontwikkelen tot wezens die elkaar op hun gedrag kunnen aanspreken, die redelijk zijn, zowel in hun ambities als in hun opvattingen. Maar ze moeten niet proberen volwassen te worden, want dan streven ze voor zichzelf een ontheffing – een categorische vrijstelling – na waarvan ze zich als kinderen juist hebben proberen te bevrijden.

Laat ik dit kort toelichten. Een kind van twee heeft doorgaans een ontheffing voor gedrag dat met zindelijkheid te maken heeft. Hij mag plassen en poepen waar en wanneer hij maar wil. Hij mag dat, omdat wij aannemen dat hij met betrekking tot dit gedrag nog niet over redelijkheid beschikt. Hij heeft helemaal nog geen redenen voor zijn gedrag. Het ‘gebeurt’ hem. Omdat dit gedrag natuurlijk wel degelijk sociale gevolgen heeft, hebben zijn ouders een bijpassende ontheffing: zij mogen hem - ook als hij dat niet wil - een luier om doen, mogen hem te pas en te onpas optillen om aan zijn luier te snuffelen, enzovoort. Zij hoeven daar helemaal geen reden voor te geven, omdat de achterliggende gedachte is dat zij by default goede redenen voor hun gedrag hebben.

Als het kind eenmaal elf is heeft hij deze ontheffing doorgaans al lang niet meer. Hij mag op zijn (on)zindelijkheidsgedrag aangesproken worden. Daar hoort omgekeerd ook bij dat zijn ouders hun ontheffing kwijt zijn. Zij mogen zich niet zomaar meer bemoeien met de zindelijkheid van hun kind. Het kind draagt er inmiddels zelf zorg voor dat hij redelijk is voor zover het zijn zindelijkheid betreft. Daar hoort bijvoorbeeld ook bij dat het kind zijn eigen ondergoed verschoont, maar wellicht weer niet dat het kind zijn ondergoed ook wast of nieuw ondergoed koopt. Het kind heeft bijvoorbeeld nog een ontheffing voor het aanschaffen van nieuwe onderbroeken, wat een bijpassende ontheffing voor de ouders met zich meebrengt. Zij hoeven het kind geen reden te geven voor de aankopen die zij op dit vlak doen.

Wat op moet vallen is hoe subtiel en gedetailleerd het aantal ontheffingen is dat kinderen en hun ouders wederzijds respecteren en in een voortdurende dynamiek herzien en blijven herzien. Langzaam maar zeker maken ontheffingen plaats voor een uitwisseling van redenen en excuses.

Gebrekkige redelijkheid
Wat vertelt ons dit over de essentie van de volwassenheid? Is dat een kwestie van aangesproken kunnen worden op gedrag? Nee, want de elfjarige spreken wij ook al aan op zijn gedrag? Is het een kwestie van redelijkheid in ambities en opvattingen? Nee, want ook kinderen kunnen in handelingsdomeinen waarvoor zij geen ontheffing meer hebben redelijkheid laten zien. Een elfjarige drinkt geen twee liter cola als hij weet dat hij de komende zeven uur niet naar de wc zal kunnen gaan. Bovendien zijn er volop handelingsdomeinen waarin volwassenen zelf een gebrekkige redelijkheid laten zien. Ik neem aan dat ik geen voorbeeld hoef te geven, maar denk aan de lobby van de NRA, aan de salarisverhoging in de bankensector, aan de gepolariseerde verhoudingen in onderwijsland, aan alle vechtscheidingen, en ga zo maar door. Gebrekkige redelijkheid hoort bij mensen, ook als ze ouder dan achttien zijn. Omdat wij daarvoor geen ontheffing meer hebben, spreken wij elkaar op ons gedrag aan en verwachten een excuus in het geval van onredelijk gedrag. Dat doen wij ook met een kind van elf die in zijn broek plast, omdat hij wél voorafgaand aan een lange schooldag twee liter cola dronk. Misschien heeft dat kind een excuus. Vervelende pestkoppen dwongen hem die cola te drinken, zoals ook volwassenen soms een excuus hebben voor hun gedrag. U misschien, als u meent dat onderwijs bedoeld is om van kinderen volwassenen te maken.

Als mijn betoog u overtuigt, hebt u een excuus nodig. Dat is er. Een lange traditie pedagogen heeft immers betoogd dat “het er in het onderwijs uiteindelijk om dient te gaan kinderen en jongeren te helpen op een volwassen manier in de wereld te willen zijn.”[i]

Het is overigens natuurlijk ook mogelijk dat ik een excuus nodig heb, omdat ik ongewild aspecten van de volwassenheid over het hoofd heb gezien waarvan ik niet wist. Willens en wetens speelt hier een belangrijke rol. Als ik het wel wist of niet wilde weten, dan heb ik geen excuus. Dan verdien ik afkeuring. Zo doen wij dat. Omdat er sprake is van willens en wetens, mag ik op mijn gedrag aangesproken worden. Ik heb geen ontheffingen meer.

Ontheffingen heb ik alleen als ik met kinderen te maken heb. Ontheffingen bestaan alleen in de relatie tussen volwassenen en kinderen. In die relatie gaat mijn volwassenheid er ineens toe doen, een volwassenheid die intrinsiek verbonden is met ontheffingen. Enerzijds de ontheffingen die mijn kinderen hebben om zich zonder opgaaf van redenen te gedragen zoals ze doen; en anderzijds de bijpassende ontheffingen die ik heb om zonder opgaaf van redenen paternalistisch in te grijpen.

Is een volwassene dan een mens die geen ontheffingen meer heeft? Nee, ook dat niet. Want een volwassene is nu juist typisch iemand die gedefinieerd wordt in termen van het statusverschil tussen kinderen en volwassenen, een statusverschil dat precies en alleen maar te maken heeft met het onderscheid tussen excuses en ontheffingen. Zolang dat onderscheid er is zijn er kinderen en volwassenen, ieder met hun eigen ontheffingen.

Als iedereen volwassen zou zijn, dan zouden er geen ontheffingen meer zijn. Maar dan zouden er – essentialistisch beschouwd – ook geen volwassenen meer zijn. Alleen nog mensen, wezens die elkaar op hun gedrag kunnen aanspreken en die redelijk proberen te zijn, zowel in hun ambities als in hun opvattingen. Dat zijn wezens die daarom voortdurend met excuses in de weer zullen zijn. Maar niet met ontheffingen. Niet met categorische vrijstellingen!

Jan Bransen is hoogleraar Filosofie van de gedragswetenschappen aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Daarnaast houdt hij voordrachten onder de noemer van filosofisch theater, waarin hij laveert tussen de rol van schoolmeester, cabaretier en filosoof en zijn publiek op theatrale manier aan het denken zet.

[email protected]

www.janbransen.nl

[i] Aldus Gert Biesta. Zie: https://wij-leren.nl/gert-biesta-wereld-gericht-onderwijs-vorming-tot-volwassenheid.php

[1] Susan Gelman, The Essential Child. Origins of Essentialism in Everyday Thought. Oxford: Oxford University Press, 2003.

Reacties

0
Login of vul uw e-mailadres in.


Er zijn nog geen reacties
Delen:
Op de hoogte blijven?
Schrijf je in voor de nieuwsbrief