Volwassenheid als adventskalender: een poging tot inzicht en overzicht
1 mei 2018
Volwassenheid, het jaarthema van NIVOZ in 2017/2018. Na vier van de vijf Onderwijsavonden bezocht te hebben blijft het voor pedagoog Jasja van de Brink nog steeds een wat ongrijpbaar begrip. Ze duikt de literatuur in en vindt een fascinerend boek van ontwikkelingspsycholoog Robert Kegan: 'In over our heads', waarin ordes van bewustzijn worden onderscheiden die een handreiking bieden als het gaat om het grip krijgen op het concept volwassenheid.
Ik weet van mezelf wanneer ik vind dat ik volwassen reageer en wanneer kinderachtig. Iemand snijdt me af in het verkeer, wat een onvervalste ‘roadrage’ in mij oproept: kinderachtig! Niet afreageren, maar geïnteresseerd blijven luisteren naar iemand die wat ik zeg niet wil of kan begrijpen en mij daarmee onbewust pijn doet: volwassen gedrag.
En ja, dat raakt aan wat er gezegd is door bijvoorbeeld Désanne van Brederode over het integreren van je kind aspecten in je volwassen zelf. Van Joep Dohmen over het belang van persoonsvorming en van Hans Boutellier over je persoonlijke moreel kompas. Maar ik merk dat ik na de laatste Onderwijsavond - waarin Jan Derksen een overigens virtuoos betoog hield over Freud, libido en agressie, oftewel hechting en narcisme - toch een beetje geïrriteerd ben.
Na enige introspectie waar deze irritatie vandaan komt, merk ik dat ik behoefte heb aan een groter plaatje. Ik heb nu het gevoel dat, zoals Désanne van Brederode dat zo mooi verwoordde, we allemaal vakjes openen op een "volwassenheids-adventskalender", maar dat we voorbij gaan aan de grotere afbeelding op de adventskalender zelf: datgene wat de onderdelen bij elkaar houdt, de verhalen verbindt. Ik vraag me af of er een overkoepelend idee is over wat het daadwerkelijk inhoudt om volwassen te zijn. Gewoon, concrete stadia zoals in de ontwikkelingspsychologie tot aan de adolescentie is vastgelegd, maar dan voor volwassenen. Als ik volwassen gedrag voor mezelf kan definiëren, moet dat op grote schaal toch ook meetbaar zijn? Ik besluit op zoek te gaan.
En inderdaad, ik vind iets. Als we het hebben over morele ontwikkeling en het groeien richting volwassen gedrag, zijn daar in de ontwikkelingspsychologie stadia voor gedefinieerd. Tot de jaren zestig van de vorige eeuw was het idee dat je je vanaf je geboorte ontwikkelde tot de adolescentie, dat dit niveau van ontwikkeling stabiel bleef tot je 60e, waarna je aftakelde tot de dood erop volgde. Over een leven lang leren werd er weinig gezegd, datgene wat er in de adolescentie bereikt werd was het hoogst haalbare. Wel werd er over deze hoogste niveaus van toen bekende ontwikkeling ietwat vaagjes vastgesteld dat niet iedereen die niveaus bereikte. Dat roept bij mij vraagtekens op, wat maakt dat ik verder zoek bij andere vakgebieden.
Op deze manier kom ik onder andere uit bij ontwikkelingspsycholoog Robert Kegan (Professor in Adult Learning and Professional Development bij Harvard Graduate School of Education), voor mij een eerste aanzet tot antwoord op mijn vraag. Hij publiceerde zijn boek ‘The Evolving Self, Problem and Process in Human Development’ in 1982. Een lastig leesbaar boek, waarover hij in zijn daarop volgende boek ‘In over our Heads, The Mental Demands of Modern Life’ schrijft dat één van de ontvangen reacties hierop was dat het een onleesbaar boek was en dat niemand het begreep, zelfs de leraar niet. ‘I got so mad reading your book that I wanted to come to Boston and break your teeth’.
Vervolgens stelt Kegan dat hij erg op zijn tanden gesteld is, en dat zijn oprechte doelstelling is dit boek een stuk leesbaarder te maken.
Een nobel voornemen, waarin hij gedeeltelijk slaagt. Het blijft relatief taaie materie, maar mijns inziens van cruciaal belang als richtsnoer voor het vormgeven van toekomstbestendig onderwijs. We leven immers niet in een - zoals Hans Boutellier Jan Rotmans citeerde - 'Tijdperk van verandering, maar in een verandering van tijdperk'. Dus ik zal hieronder een poging doen de theorie van Kegan helder uiteen te zetten. Ook ik ben op mijn tanden gesteld.
Kegan beschrijft volwassenheid in vijf stadia of ‘orden van bewustzijn’:
1. Deze stadia definieert hij als volgt: het impulsieve niveau: de fase waarin baby’s of jonge kinderen zich bevinden. Er is in dit stadium een directe relatie tussen prikkel en reactie. Het kind heeft honger en begint te huilen. Het ziet haar moeder en begint te lachen. Kegan symboliseert het bewustzijn in deze fase als een stip. Volledig op zichzelf en de eigen behoeften gericht. De enige norm in de wereld van het kind is het zelf met zijn of haar behoeften. Het heeft nog geen afstand tot deze gevoelens. Het kind heeft geen honger, het kind ís honger, ook midden in de nacht. Dat de ouders dan net lekker liggen te slapen, is geen overweging die in het kind op komt. Dat kunnen we ook niet van een baby verwachten.
Er zijn weinig volwassenen die op dit niveau functioneren. Alleen enkele mensen met een heel laag IQ die lichamelijk wel, maar geestelijk niet verder groeien. Zij kunnen geen zelfstandig deel uit maken van onze maatschappij.
2. In het volgende stadium, het instrumentele niveau, breidt het bewustzijn van de ene stip zich uit naar een andere stip. Er ontstaat zodoende een lijn, een relatie. Kenmerkend voor deze fase is dat straffen en belonen een directe invloed heeft op het handelen. Kenmerkend zijn zwart/wit- en oorzaak/gevolg-denken. Hier speelt vaak ook nog een vorm van magisch denken mee. De ander wordt voornamelijk gezien als een middel om aan de eigen behoeften te voldoen. Als ik honger heb, is de ander daar om mij eten te geven. Geeft de ander jou eten, is dat een goed persoon. Voldoet de ander niet aan jouw behoeften, is dat een slecht persoon. Tit for Tat als het ware.
Voor kinderen is dit wellicht vanuit hun ontwikkelingsperspectief en de mate waarin zij sturing kunnen geven aan hun leven nog een logische redenatie. Ik was echter wel lichtelijk verbijsterd toen ik er achter kwam dat 6% van de volwassen populatie volgens Kegan nog op dit niveau functioneert. Ik had volwassenen hoger ingeschat. Ietwat naïef wellicht. En daarnaast ben ik dan ook wel benieuwd hoe dat dan komt. Maar goed, verder met de fasen.
3. Het volgende niveau is het interpersoonlijke niveau. Er is sprake van abstract en hypothetisch denken, waarbij peers een grote rol spelen. Je relaties bouwen zich uit tot de groep, jouw groep. En dit betekent automatisch tegen de andere groep(en). Kegan symboliseert deze fase als een groot plat vierkant vlak. Er is bewegingsruimte, maar de mensen met wie je je verbonden voelt, bevinden zich op hetzelfde niveau. Je bent in staat te denken over het denken, maar dit wordt vrijwel automatisch aangestuurd door de informatie zoals je deze in je jeugd meegekregen hebt. Je ouders waren katholiek, dus jij ook. ‘Zo hebben we het altijd al gedaan.’ Dit niveau wordt daarom ook wel traditioneel genoemd. Deze fase is eigenlijk de laatste fase zoals deze aan het einde van de puberteit en in de adolescentie doorlopen zou moeten worden. Volgens Kegan is dit echter het modale niveau voor volwassenen, ongeveer 58% van de volwassen populatie functioneert op dit niveau. Blijkbaar stagneert in deze fase de ontwikkeling van veel volwassenen. Wat indirect betekent dat deze fase van ontwikkeling op dit moment als standaardnorm geldt.
Logisch ook eigenlijk wel, het is een relatief veilige positie, waarin wat jij denkt vrijwel altijd klopt binnen de omgeving waarin jij je beweegt en je je bij twijfel alleen maar tot een groepsgenoot hoeft te richten om je gelijk bevestigd te zien: ‘Zie je, hij vindt het ook!’ Dit geldt voor pubers die ouders stom vinden, voor leden van bepaalde studentenverenigingen, maar ook voor wetenschappers die niet bereid zijn over de grenzen van hun eigen vakgebied heen te kijken. En, niet te vergeten: Witte blanke mannen die denken dat hun norm dan wellicht niet de enige maar wel de beste is (‘Ik ga voor kwaliteit… ‘)
Je bent op het traditionele niveau - nog - niet in staat dit niveau te overstijgen, dat is nu juist het kenmerk van dit niveau. Je bent dus ook niet in staat de beperkingen van jouw niveau te herkennen en te ontdekken dat anderen zich wel op deze niveaus bewegen. Zoals psychologe Jane Loevinger dat zo mooi stelt: ‘Granting that one's persons coherence is another persons gibberish’
4. Het kritisch en autonoom denken komt op het vierde niveau in zwang: het niveau van zelfsturing. Op dit niveau is men in staat zich in de opvattingen van anderen te verplaatsen. De notie ontstaat dat kennis subjectief is en dat waarden en normen niet absoluut zijn. 35% van de populatie bevindt zich volgens Kegan in dit stadium. Kegan symboliseert dit als een kubus. Je kunt je op diverse niveaus bewegen, bent in staat tussen die niveaus te schakelen. De overstap van stadium 3 naar 4 is een lastige. Het vraagt van je je los te maken van je groep en dit denken te overstijgen. Dat is een onveilige positie, waarin je soms het gevoel kunt hebben nergens bij te horen en jouw eigen normen het enige morele kompas vormen. Een kompas dat je volgt, omdat je ergens het gevoel hebt dat je niet anders kan, maar wat niet vaak begrepen wordt door de andere mensen om je heen.
Ik denk dat dit het niveau is dat Brené Brown in haar laatste boek ‘Verlangen naar verbinding, er echt bij horen en de moed om alleen te staan’ aangeeft. Er is moed voor nodig om deze positie in te nemen, want je zult geregeld alleen staan. Is dit nog te eng, dan ga je terug naar de veiligheid van niveau 3. Durf je - ondanks alles - te blijven staan, dan fungeer je op niveau 4. Het niveau wat bijvoorbeeld nodig is om een radicale onderwijsvernieuwing door te voeren. Dit niveau wordt ook wel modernistisch genoemd.
5. Het laatste stadium dat Kegan aangeeft is het transformerende of postmoderne niveau. Men is in staat visionair te denken en het denken van andere mensen te sturen. Dat vind ik een beetje eng, want: demagogisch klinken. Ik denk echter dat hij hiermee inspirerende denkers als de hiervoor genoemde Brené Brown bedoelt, maar ook mensen als Otto Scharmer, Ken Wilber en Moeder Theresa. Mensen die ‘out of the box’ durven te denken en doen, die de status quo ter discussie stellen. Want waar in het vorige stadium de kubus de denk- en zijnsruimte weergaf, is er in dit stadium geen vorm te definiëren. Enkel leegte. Alles en niets. En daarmee on(be)grijpbaar.
Volgens Kegan bevindt 1% van de volwassen populatie zich op dit niveau. Hij noemt dit stadium postmodern. Een term die hem tegelijkertijd verontrust, want als deze staat van ‘Zijn’ nodig is om in de postmoderne tijd te overleven, hebben we nog werk te doen. En dan heeft hij het niet over het aanleren van de 21th century skills.
‘Such an analysis will lead us naturally to a set of perplexing implications and questions: If a given threshold of consciousness must be reached in order to comprehend the implicit demands of postmodernisms, what does it mean that, although we are told we are living in a “postmodern age” the best imperial evidence shows that very few of us have actually reached this threshold and even then never before midlife?’[1]
Hij vraagt zich af wat dit van ‘leraren’ van dit bewustzijnsniveau vraagt. We hebben het immers maar over 1% van de totale populatie, en dit bewustzijnsniveau wordt, als het al behaald wordt, sowieso niet voor de middelbare leeftijd bereikt. En hoe moeten de ‘studenten’ van dit volwassenheids-curriculum de vereisten van dit postmoderne stadium begrijpen vanuit een traditioneel of modernistisch bewustzijnsniveau? Dat kun je evenmin van ze vragen als van een baby om de voedingstijden op een voor de ouders acceptabel tijdstip te willen.
Kegan stelt een stap-voor-stap aanpak voor: Laten deze ‘leraren’ zich eerst maar eens toeleggen op de overgang van het traditionele naar het modernistische stadium. Daar is op dit moment de meeste winst te behalen en bovendien zijn deze stadia inmiddels beter onderzocht en omschreven. De kenmerken van het vijfde stadium zijn immers nog diffuus, aangezien de onderzoekspopulatie hiervan zo klein is.
Voor mij begint het grotere plaatje van de volwassenheids-adventskalender helderder te worden. Ik kan informatie en vraagstukken die tot nu toe voorbij zijn gekomen - bij de Onderwijsavonden, maar ook in mijn dagelijks leven en werken - beter plaatsen en begrijpen. Tegelijkertijd merk ik dat het voor mij aan zoveel dingen raakt, dat ik er nog niet klaar mee ben. Kortom: wordt vervolgd…
Nog twee belangrijke opmerkingen van Kegan wil ik niet ongezegd laten: De verschillende bewustzijnsniveaus zijn niet heel strak afgebakend, en kunnen door elkaar heen lopen. Het kan zo zijn dat je als ouder of partner een hoger niveau van ontwikkeling bereikt hebt dan op je werk. En ook dat kan dagelijks fluctueren. En wellicht de belangrijkste: mensen denken vrijwel altijd dat ze op een hoger niveau functioneren dan dat ze daadwerkelijk doen.
Jasja van den Brink is pedagoog, onderwijstrainer en –coach en moeder van drie kinderen in de basisschoolleeftijd. Meer op de website van Raafels.
[1] Robert Kegan, In over our Heads; the Mental Demands of Modern Life. Harvard University Press, 1994.
Reacties