Stichting Nivoz logo
Sterkt leraren, schoolleiders en betrokkenen bij de uitvoering van hun pedagogische opdracht

Nivoz platform hetkind

‘Volgens mij’, zei de juf, ‘begrijp jij het al best goed'

18 oktober 2019

Maartje Janssens loopt ter oriëntatie op de zij-instroom pabo de komende tijd een dag per week mee op basisschool IKC De Wieken in Nijmegen. IKC De Wieken is een Daltonschool en integraal kindcentrum dat ouder- en wijkbetrokkenheid hoog in het vaandel heeft. In deze column deelt zij haar ervaringen. 'Nu weet ik het ook niet meer. Ik vermoed dat hier iets heel anders speelt dan het niet begrijpen van de directe rede, of in elk geval: dat dat niet het enige is. Ik krijg de indruk dat hij al bij voorbaat besloten heeft dat hij het niet snapt. Dat hij het daardoor vervolgens niet snapt, snap ik ook wel.'

Voor groep 8 staat deze ochtend taal op het programma, en om precies te zijn: de directe rede. Net als bij de contaminaties van vorige week moet ik even nadenken: Wat zou dat zijn? Oh ja, die aanhalingstekens bij citaten. De juf geeft een korte instructie en vertelt de kinderen dat als ze het daarna nog lastig vinden, ze voor extra uitleg aan tafel mogen komen. Tussen neus en lippen door vraagt ze of ik die uitleg dan wil geven. ‘Help!’, is mijn eerste reactie. (Grappig trouwens hoe ik nu na die taalles extra op de aanhalingstekens let - fingers crossed dat ze goed staan - terwijl ik normaal gesproken maar wat doe). ‘Ik begrijp het zelf nog amper’ en ‘ik weet helemaal niet hoe ik zoiets didactisch verantwoord moet uitleggen, straks leer ik het ze helemaal verkeerd aan’, gaat er door me heen.

Ik let goed op bij de instructie van de juf en terwijl zij nog een dictee geeft blader ik als een gek het werkboek door in de hoop er grip op te krijgen. Dan is de instructie afgelopen, en een zestal kinderen dat het (net als ik) nog niet goed begrijpt komt naar de uitlegtafel gelopen.

Ik aarzel even hoe te beginnen. ‘Oké, kunnen jullie mij vertellen wat jullie nog lastig vinden?’ ‘Waar je die aanhalingstekens moet zetten.’ Oh ja, natuurlijk, daar ging de hele oefening over. Ik herhaal kort de instructie en we gaan maar gewoon oefenen aan de hand van zinnen in het werkboek. Samen lopen we ze door en komen we er al ploeterend enigszins uit. De meeste kinderen hebben het op een gegeven moment aardig onder de knie, maar één jongen zegt dat hij er helemaal niks van begrijpt. Deze jongen was me vorige week ook al opgevallen. Hij is erg aanwezig in de klas, vraagt veel aandacht en daagt uit. Van de juf begreep ik toen al dat hij een complexe thuissituatie heeft; het gedrag in de klas komt (natuurlijk) niet uit de lucht vallen.

Terwijl de andere kinderen rustig zelfstandig doorwerken richt ik me tot hem alleen. Ik vind het best spannend want ik merkte vorige week al dat het moeilijk is om goed contact met hem te krijgen. Ik vraag nog eens of hij me kan vertellen welk stukje hij er precies niet van begrijpt. ‘Alles’, zegt hij. Met een vastberaden blik kijkt hij me aan. ‘Alles…’, peins ik hardop. Ik vraag me af hoe ik hiermee om moet gaan en begrijp ineens veel beter de titel van Max van Manen’s boek: Weten wat te doen wanneer je niet weet wat te doen. Of nou ja, dat tweede stuk ‘wanneer je niet weet wat te doen’ is in elk geval duidelijk voelbaar. Nu dat ‘weten wat te doen’ nog. Omdat ik ook wel heb begrepen dat Van Manen geen ‘how to’s’ geeft verwacht ik niet dat me nog een antwoord invalt en ga ik maar gewoon aan de slag.

‘Oké, laten we samen nog eens wat zinnen bekijken.’ Ik herhaal in één zin de uitleg en loop aan de hand daarvan met hem de zinnen langs, die afwisselend goed en minder goed gaan. ‘Begrijp je het al wat beter?’, vraag ik hoopvol. ‘Nee, ik doe maar wat, ik heb echt geen idee, ik snap er nog steeds niks van.’ Hij gooit duidelijk zijn kont tegen de krib. Hij had ook wat aan te merken op de zinnen uit het werkboek. Ik weet niet precies meer wat, maar het kwam erop neer dat hij me uitdaagde zelf zinnen te bedenken waarmee we konden oefenen. Oef, improvisatievermogen… Ik realiseer me hoe scherp en creatief je als leraar moet zijn. Dan kom ik met een zin die refereert aan iets wat de juf aan het begin van de ochtend zei. ‘Als het hard regent’, zei de juf, ‘gaan we niet naar gym.’ Ik krijg de indruk dat hij al iets meer open staat. Hij plaatst de aanhalingstekens op de goede plek. Blij zeg ik dat hij dat goed gedaan heeft. ‘Maar ik snap er nog steeds niks van’, zegt hij.

Nu weet ik het ook niet meer. Ik vermoed dat hier iets heel anders speelt dan het niet begrijpen van de directe rede, of in elk geval: dat dat niet het enige is. Ik krijg de indruk dat hij al bij voorbaat besloten heeft dat hij het niet snapt. Dat hij het daardoor vervolgens niet snapt, snap ik ook wel. Dan schrijf ik een nieuwe zin op: ‘Volgens mij’, zei de juf, ‘begrijp jij het al best goed.’ Ik zie een glimlach. Klein, heel even maar, maar ik zag dat er iets in hem gebeurde. Hij plaatst de aanhalingstekens op de goede plek. Ik zeg dat hij het goed gedaan heeft en stel voor dat hij nu zelfstandig verder oefent. Hoewel de onderbreking van zijn ‘ik snap het niet’-modus maar kort was, en hij bij het zelfstandig werken nog de nodige hobbels heeft, heb ik het gevoel dat we toch iets bereikt hebben samen. Was het ‘weten wat te doen’? Dat weet ik niet.

Maartje Janssens is filosoof en als wetenschappelijk medewerker verbonden aan stichting NIVOZ.

Reacties

0
Login of vul uw e-mailadres in.


Er zijn nog geen reacties
Delen:
Op de hoogte blijven?
Schrijf je in voor de nieuwsbrief