Van wie is de school?
6 maart 2020
‘Wat nou als we alles waar we van uitgaan loslaten?' Het klinkt als een vraag van een filosoferende leraar, maar het is een leerling van Mike Louwman die 'm stelt. ‘Ik zou in ieder geval nooit zoiets als school bedenken, dat weet ik wel’, is een reactie van een medeleerling. Wat betekent school voor de leerlingen?
‘Wat nou als we alles waar we van uitgaan loslaten?’ De leerling die de vraag stelt – om half negen ’s ochtends, de ogen half geopend – blijft staan bij de deur, wachtend op mijn antwoord. ‘Hoe bedoel je?’ vraag ik. Ik probeer intussen te bedenken wat ze bedoelt. ‘Nou gewoon, hoe zou het zijn om opnieuw te beginnen? Zoals dat kan bij De Sims bijvoorbeeld.’ Ze heeft een extra stap gezet en staat nu in het lokaal, waardoor klasgenoten haar kunnen passeren. Een aantal van hen mengt zich kort, in het voorbijgaan, in ons gesprek. ‘Ik zou in ieder geval nooit zoiets als school bedenken, dat weet ik wel’, zegt een jongen. ‘Of juist wel’, reageert een andere leerling. ‘Juist wel school bedenken, maar vervolgens zuiniger zijn op school, wat het moet zijn voor ons in plaats van voor jullie.’ Ik vraag hem of wij ook bij ons mogen. ‘Als jullie je gedragen’, antwoordt hij resoluut.
De discussie gaat verder in het lokaal. Sommige leerlingen leunen staand tegen hun tafel. Ik vraag wie er graag naar school gaat. Een stuk of vijf leerlingen steken aarzelend hun hand op. Nog eens vijf leerlingen volgen hun voorbeeld. ‘Wie niet?’ Nu gaan er meer handen de lucht in, met meer overtuiging bovendien. Ik vraag één van hen uit te leggen hoe dat komt. ‘Nou ja, ik weet niet, school is toch school’, antwoordt ze. ‘Je moet ernaar toe en je doet vervolgens dingen waar je niet echt blij van wordt.’ Ik vraag haar om voorbeelden te geven. Als ik de vraag gesteld heb, is ze al bezig: ‘Om half negen beginnen, uren achter elkaar zitten, witte lokalen, luisteren, wiskunde, geen plek in de aula, huiswerk, toetsen, …’ ‘Dat bedoel ik’, onderbreekt de jongen uit de wandelgangen haar. ‘School is van jullie en wij moeten maar braaf doen wat jullie bedacht hebben.’
‘Wat nou als we alles waar we van uitgaan loslaten?’ vraag ik, met permissie van de oorspronkelijke vragensteller. ‘Hoe bedoel je?’ klinkt het uit de klas. ‘Nou, wat nou als we op nul zouden beginnen, wij met zijn allen, de samenleving. Hoe zou school er dan uitzien? Zou er überhaupt iets bestaan als een school?’ Er valt een korte stilte in de klas. De vraag gaat als een bries door het lokaal, iedereen denkt erover na. ‘Nee.’ De eerste leerling die antwoord geeft is stellig. ‘Nee, ik zou geen school willen. We hebben veel meer aan vrije tijd. In onze vrije tijd leren we vanzelf wel wat we nodig hebben of interessant vinden.’ Ik vraag hem of hij toevallig weet wat het woord ‘school’ oorspronkelijk betekent. ‘Poeh, nee, misschien gevangenis ofzo.’ Er wordt gelachen. ‘School betekent vrije tijd’, zeg ik. Ik zeg het met veel gewicht. Dat was nu ook weer niet de bedoeling.
‘Hoezo dat nou weer?’ vraagt hij. ‘Dat slaat echt helemaal nergens op.’ Ik probeer te reageren, maar een leerling, een meisje dat vooraan zit, is me voor. ‘Misschien toch wel, want je zei net nog dat we in onze vrije tijd vanzelf iets leren.’ Weer probeer ik te reageren, maar ik kom er nog niet tussen. Het meisje dat de discussie aanzwengelde zegt: ‘Zou het echt allemaal vanzelf gaan? Wat nou als je iets wil weten maar er is niemand om het je te leren?’ Nu grijp ik mijn kans: ‘Dat zijn volgens mij twee verschillende dingen: iets weten en iets leren.’ Ik krijg bijval van een jongen achterin de klas. ‘Inderdaad, iets leren kun je zelf wel, maar als je iets wil weten, heb je toch docenten nodig.’ Veel leerlingen hebben hier iets op te zeggen of te vragen. Ik wijs één leerling aan. ‘Wat wilde je zeggen?’ ‘Nou, dat docenten ook een andere functie hebben. Ze zijn geen wandelende encyclopedieën. Dat zou ook onzin zijn, want we kunnen op internet alles vinden.’
‘Wat zijn docenten dan wel?’ vraag ik. Leerlingen hoeven niet lang na te denken. ‘Gespreksleiders!’ ‘Mentoren!’ ‘Voorbeelden!’ ‘Mensen die ons vertellen hoe het moet.’ ‘Hoe wat moet?’ vraag ik. ‘Ja, gewoon, hoe je moet leven, denk ik.’ Een andere leerling vult aan. ‘Docenten doen voor hoe je iets moet doen.’ Haar buurvrouw nuanceert: ‘Hoe je iets kán doen.’ ‘Wishful thinking’, fluistert een jongen bij de deur. ‘Maar zo zou het wel moeten, toch’, zeg ik. ‘Of in ieder geval kunnen.’ ‘Moeten!’ klinkt het uit de klas. ‘Kijk,’ zegt de jongen van de gevangenis, ‘docenten denken het altijd beter te weten. Het zijn net onze ouders. Terwijl, ze weten maar van een klein onderdeel iets. Dat geeft hen nog niet het recht om ons overal de les over te lezen’ ‘Precies’, zegt zijn buurman. ‘Ze hoeven zich niet overal mee te bemoeien. Dat doen wij andersom toch ook niet.’
‘Terug naar nul’, opper ik. ‘Alles kan. En dan?’ Wat ik vervolgens hoor schrijf ik op. Het gaat alle kanten op, maar als ik een kwartier later de uitkomsten voorlees, is de conclusie even kort als gezamenlijk: ‘School is van de leerlingen. Leerlingen willen vooruit. Docenten helpen hen vooruit.’
‘Kijk,’ zegt een leerling die nog niet van zich had laten horen, ‘we hebben net iets gedaan wat niet op de planning stond, maar ik weet zeker dat het zinvol was.’ ‘Hoe weet je dat?’ vraag ik. ‘Omdat het van ons was’, zegt ze.
Mike Louwman is docent Nederlands, momenteel op RSG Pantarijn in Wageningen. De columns over zijn eerste jaren voor de klas zijn gebundeld onder de titel 'Als docent'. In het najaar van 2018 is 'Als docent 2' uitgekomen.
Reacties