Zittenblijven en sociale segregatie: een blinde vlek in het onderwijsonderzoek?
27 maart 2014
Onderzoek naar de vraag in hoeverre zittenblijven zin heeft is een complexe aangelegenheid, zo blijkt onder andere uit het onderzoek ‘Leerachterstanden van vertraagde leerlingen op normaalvorderende leeftijdgenoten’ door Luyten, Staman en Visscher (2013), gepubliceerd in het themanummer van Pedagogische Studiën over dat onderwerp. Binnen de Nederlandse context onderzochten zij de achterstand van zittenblijvers ten opzichte van normaalgevorderden uit groep 4 wat betreft technisch lezen, spelling en wiskunde-rekenen.
De onderzoekers brachten de achterstand van vertraagde leerlingen op deze drie gebieden in kaart en vergeleken deze scores met die van jongere klasgenoten en die van leeftijdsgenoten die normaal gevorderd waren. Vervolgens werd onderzocht:
'in hoeverre ruwe verschillen in leerprestaties kunnen worden toegeschreven aan schoolloopbaanvertraging. Dit wordt gedaan door de toetsscores in januari-maart 2011 van een groep leerlingen met een verlengde kleuterperiode te vergelijken met die van normaalgevorderde leerlingen die qua achtergrond en leerprestaties in de kleuterperiode nauwelijks afweken van de kleuterbouwverlengers (i.e. de leerlingen met een verlengde kleuterperiode).’ (p. 46)
De onderzoekers keken verder naar de verschillen in geslacht, sociaal-economische achtergrond en geboortedatum; de mate waarin verschillen in leerprestaties toe te schrijven zijn aan de kleuterbouwverlenging; en of kleuterbouwverlengers extra vooruitgang boeken en of deze verschilt van de vooruitgang van normaalgevorderde leerlingen.
De gegevens voor dit onderzoek zijn verkregen uit de leerlingvolgsystemen van 79 scholen, uit voornamelijk Oost-Nederland. Vergelijking van scores is mogelijk omdat de gegevens in deze leerlingvolgsystemen op dezelfde schalen zijn uitgedrukt. Van de leerlingen die in de dataset voor dit onderzoek zijn opgenomen is 13,8% vertraagd, 7,6% versneld, en 78,6% normaalgevorderd.
Resultaten
Het onderzoek bevestigt dat jongens, leerlingen met laagopgeleide ouders en leerlingen die in de maanden juli, augustus en september zijn geboren, statistisch significant vaker blijven zitten. Leerlingen die zijn geboren in de maanden oktober, november en december versnellen statistisch significant meer.
Om het effect van vertraging te kunnen bepalen hebben de onderzoekers leerlingen met elkaar vergeleken die minimale verschillen hadden wat betreft aanvangsniveau en achtergrondkenmerken, deze procedure wordt ook wel ‘matching’ genoemd. Er werden twee groepen van elk 27 leerlingen gevonden die met elkaar vergeleken konden worden. De resultaten zijn van toepassing op leerlingen die minder dan 66% kans hebben op een verlengde kleuterperiode. Voor de leerlingen wiens kans op een verlengde kleuterperiode hoger was dan 66% konden geen leerlingen gevonden worden met dezelfde achtergrond kenmerken die wel normaal gevorderd waren.
De onderzoekers vergeleken dus de scores van deze twee groepen leerlingen op de eerder genoemde drie gebieden. Zij moesten concluderen dat er – na matching – geen significante verschillen konden worden gevonden tussen de leerlingen uit de twee groepen, aldus Luyten, Staman en Visscher:
‘de vertraagde leerlingen behalen – met een jaar vertraging – ongeveer hetzelfde niveau dat vergelijkbare leerlingen zonder verlengde kleuterperiode een jaar eerder hebben behaald’ (p. 53).
Als het echter gaat om de prestaties voor Ordenen zijn deze voor de vertraagde leerlingen met een extra leerjaar – na matching – beter dan die van hun normaalvorderende tegenhangers.
Conclusies en discussie
De onderzoekers concluderen dat doubleren negatief uitwerkt op latere leerprestaties. Voor de leerlingen die niet in de groep opgenomen zijn (de leerlingen met een kans groter dan 66% op zittenblijven) wordt echter niet uitgesloten dat zittenblijven voor hen wel positieve gevolgen kan hebben. Ook word ongeveer 9% na de verlenging alsnog naar speciaal onderwijs verwezen. Verder konden sociaal-emotionele kenmerken als achtergrondkenmerken niet worden meegenomen, terwijl zij vaak wel een rol spelen bij een eventuele beslissing tot zittenblijven. Kortom, de groep leerlingen voor wie de gevonden resultaten gelden betreffen leerlingen met een relatief goede uitgangspositie.
De onderzoekers concluderen verder:
Schoolloopbaanvertraging kan met recht een blinde vlek genoemd worden van zowel Nederlandse onderwijsonderzoekers als beleidsvoerders. Het is een praktijk die zeer frequent wordt toegepast, terwijl de ontwikkeling van leerlingen er zelden bij is gebaat. Bij de overgang van de kleuterperiode naar groep 3, voordat het leesonderwijs begint, stagneert ongeveer 10% van de schoolloopbanen. De aanleiding is meestal een achterstand in cognitieve ontwikkeling, maar het uiteindelijke resultaat is dat jongens en vooral gewichtenleerlingen het vaakst vertraging oplopen. Deze situatie vertoont opvallende overeenkomsten met de selectie bij de overgang naar het voortgezet onderwijs. Ook daar vindt de selectie vooral plaats op basis van leerprestaties, maar leidt ze tot een segregatie langs sociaaleconomische lijnen (Luyten & Bosker, 2004). Daarnaast is er een kleine groep versnelde leerlingen, die een aanzienlijke voorsprong opbouwen op hun leeftijdgenoten. Al met al worden uit elk geboortecohort de best en de slechtst presterende leerlingen verwijderd en in een andere groep geplaatst. Zodoende wordt de spreiding binnen de jaargroepen beperkt, maar tussen jaargroepen juist vergroot. Ook de versnelde loopbanen komen uiteindelijk neer op een (zeer) vroege voorbode voor van de selectie aan het einde van de basisschool. Het zou logischer zijn om in het basisonderwijs de leerlingen binnen geboortecohorten zoveel mogelijk bij elkaar te houden en binnen de jaargroepen zoveel mogelijk onderwijs op maat te bieden. In vergelijking met de meeste andere landen worden Nederlandse leerlingen al op erg jonge leeftijd in afzonderlijke onderwijstypen gesorteerd. (p. 54)
Voor het veelvuldig voorkomen van zittenblijven wordt ook als mogelijke factor van invloed genoemd het ervaren van positieve gevolgen op de korte termijn, terwijl negatieve gevolgen pas op latere termijn zichtbaar worden. Vanuit het oogpunt van scholen en leerkrachten kan zittenblijven opgevat worden als een goede maatregel. Extra inspanningen om te differentiëren worden vermeden en verder worden basisscholen ook niet gestimuleerd om vertraging te beperken. De onderwijsinspectie rekent de scores van zittenblijvers mee als die van normaalgevorderde leerlingen, waardoor achterstanden eigenlijk niet worden opgemerkt.
Literatuur
Luyten, H., & Bosker, R.J. (2004). Hoe meritocratisch zijn schooladviezen? Pedagogische Studiën, 72, 89-103.
Luyten, H., Staman, L., & Visscher, A. (2013). Leerachterstanden van vertraagde leerlingen op normaalvorderende leeftijdgenoten. Pedagogische Studiën, 90(5), 45-57.
Reacties