Langetermijneffecten van zittenblijven en afstromen op opleidingsniveau, participatie in levenslang leren en de beroepscarrière
30 mei 2014
Onderzoek naar de langetermijneffecten van zittenblijven of afstromen in Nederland en Vlaanderen is schaars. Heidi Knipprath rapporteerde in een themanummer over zittenblijven van Pedagogische Studiën over een longitudinale studie in Vlaanderen, waarin ze de effecten van zittenblijven of afstromen bekeek voor wat betreft opleidingsniveau, participatie in levenslang leren en de verdere beroepscarrière. Knipprath concludeert:
dat jongeren die minstens een keer zijn blijven zitten in het basis- of secundair onderwijs of afgestroomd zijn, een lager opleidingsniveau behalen dan normaalvorderenden. Zittenblijven en afstromen oefenen via dit opleidingsniveau een onrechtstreeks effect uit op de aanvang van de arbeidsloopbaan en participatie aan levenslang leren. Zittenblijven en afstromen hebben ook een rechtstreeks effect op arbeidsuitkomsten op 29-jarige leeftijd. Zowel zittenblijven en afstromen hebben dus een blijvende impact op het leven na school. (p. 74)
In deze bijdrage geven we een samenvatting van dit onderzoeksartikel.
Langetermijn onderzoek naar de effecten van zittenblijven of afstromen op psychosociaal vlak en het leven na school ontbreekt vaak door het niet beschikbaar zijn van longitudinale data. Er zijn wel in de VS onderzoeken op dit gebied uitgevoerd: Ou en Reynolds (2010) stelden bij allochtone gezinnen met een laag inkomen vast, dat zittenblijven leidt tot ongekwalificeerde uitstroom en lagere participatiekansen in postsecundair onderwijs tot de leeftijd van 24 jaar, maar niet tot meer aanvragen voor uitkeringen. Wat betreft de beroepsloopbaan toonde Jimerson (1999) aan dat zittenblijvers uit risicogezinnen op 20-jarige leeftijd een lager uurloon hebben dan laag-presterende kinderen die normaal vorderden. Eide en Showalter (2001) vonden dat mannelijke tweedejaarsstudenten uit het hoger secundair onderwijs tien tot twaalf jaar later minder verdienen als zij minstens een keer zijn blijven zitten.
In Vlaanderen is men sinds enkele jaren gestart met het verzamelen van longitudinale data. Op basis daarvan is in de studie van Knipprath die hier besproken wordt, gekeken naar de effecten op opleidingsniveau, participatie in levenslang leren en de verdere beroepscarrière. Het maatschappelijk belang hiervan is dat zittenblijven met name op de langere termijn negatieve effecten kan hebben. Hierbij valt te denken aan de kans op vervreemding bij zittenblijven; leerlingen komen in een klas terecht met jongere leerlingen en dit verschil kan op deze leeftijden als erg groot worden ervaren. Ook zijn er aanwijzingen dat zittenblijven vaker tot schoolverandering leidt en daardoor instabiliteit in de schoolloopbaan tot gevolg heeft. Dit heeft vervolgens een minder gunstig effect op de kansen om verder te studeren.
Zittenblijven kan voorts ook stigmatiserend werken bij het zoeken van werk. In een Nederlands/Italiaanse studie (DiStasio & Van de Werfhorst, 2012) op basis van de reacties van werkgevers op fictieve cv’s waaruit een schoolloopbaanachterstand bleek van twee jaar, werd een direct negatief effect opgemerkt tot het wel of niet aangenomen worden. Voor de Italiaanse context werd dit verklaard vanuit het feit dat werkgevers daar belang hechten aan de ‘opleidbaarheid’ van de sollicitant, met andere woorden de mate waarin de werknemer verder kan leren. Tot slot kan opgemerkt worden dat leerweerstanden en negatieve leerervaringen bij laaggeschoolden participatie bij levenslang leren kunnen belemmeren (De Rick, Van Valckenborgh en Baert, 2004; zie in dit verband ook het proefschrift van Van den Bulk, 2011 over eigenwaarde van leerlingen in het voortgezet onderwijs) of leidt tot ‘schoolmoeheid’ (European Commission, 2010).
Onderzoeksvragen
Knipprath stelde in haar artikel de volgende vijf onderzoeksvragen. Wat is het profiel van zittenblijvers en afstromers in het po en vo? En: hebben zittenblijven en afstromen een effect op respectievelijk:
• het hoogst behaalde diploma;
• de startpositie op de arbeidsmarkt;
• participatie in levenslang leren;
• en de arbeidsmarktpositie op 29-jarige leeftijd.
Methode
Er werd gebruik gemaakt van een representatieve steekproef van 1624 respondenten uit het cohort ‘geboren in 1976’, omdat zij op 23-, 26- en 29-jarige leeftijd werden ondervraagd.
Knipprath gebruikt de volgende variabelen in haar studie:
• de schoolloopbaan: zittenblijven of afstromen (met onderscheid tussen po en vo);
• levenslang leren (vorming of training na de eerste keer dat de schoolloopbaan is onderbroken);
• arbeidsmarktpositie, tijdens start van de arbeidsloopbaan en op 29-jarige leeftijd (hierbij werd gekeken naar de tijd waarin men werk vond, binnen twee maanden of langer;
• het bijbehorende arbeidscontract (vast of anders);
• inhoudelijke overeenstemming tussen opleiding en baan;
• het maandelijks nettoloon.
Tot slot werd er gekeken naar overige variabelen als achtergrondkenmerken en diploma. De relatie tussen deze variabelen werden in één model geanalyseerd, door gebruik te maken van een padmodel-analyse binnen het statistische softwarepakket Mplus.
Resultaten
Profiel zittenblijvers en afstromers
Dat niet iedereen evenveel kans heeft op zittenblijven of afstromen, was ook al uit eerder onderzoek bekend. In dit onderzoek werd gevonden dat er tussen jongens en meisjes geen significant verschil is in de kans om te blijven zitten in primair onderwijs (po) of om af te stromen in het voortgezet onderwijs (vo). Wel hebben jongens hebben 2.2 keer meer kans om te blijven zitten in het vo.
Zittenblijven wordt verder significant beïnvloed door socio-economische en etnische achtergrond. Voor afstromen geldt dit dan weer alleen voor de socio-economische achtergrond. Kinderen van allochtone afkomst maken 2.3 keer meer kans op zittenblijven in het po en 1.5 keer meer in het vo.
Over het algemeen geldt: hoe hoger de socio-economische achtergrond, hoe kleiner de kans op zittenblijven of afstromen.
Tot slot bleek zittenblijven in het po geen significante voorspeller te zijn voor zittenblijven in het vo, maar leidde zittenblijven in het po echter wel tot 1.9 meer kans op afstromen in het vo.
Effect op hoogst behaalde diploma
Meisjes maken in het algemeen 1.7 keer meer kans dan jongens om een hoger opleidingsniveau te behalen. Een hoge sociale afkomst blijkt volgens dit onderzoek ook te leiden tot een hogere kans, terwijl wat betreft etnische afkomst geen verschillen konden worden opgemerkt. Na het controleren voor deze achtergrondkenmerken heeft zittenblijven in zowel po als vo een significant negatief effect op het behaalde diploma. Zittenblijvers maken 0.2 tot 0.3 keer minder kans op een hoger opleidingsniveau. Afstromen verhoogt tevens significant de kans om laagopgeleid uit te stromen.
Effect op start van de arbeidsloopbaan
Ook op de start van de loopbaan hebben zittenblijven en afstromen duidelijke effecten. Zittenblijvers en afstromers maken volgens het onderzoek:
• minder kans om hoogopgeleid de arbeidsmarkt te betreden;
• zij hebben onrechtstreeks minder kans op inhoudelijk overeenstemmend werk;
• en zij verdienen, gecorrigeerd voor andere factoren, zoals opleidingsniveau, minder in hun eerste baan.
Effect op participatie in levenslang leren
In welke mate beïnvloeden zittenblijven en afstromen de participatie in levenslang leren? Knipprath rapporteert hierover het volgende:
Een succesvolle start van de arbeidsloopbaan, gemeten aan de hand van het loon van de eerste job, blijkt een positief effect te hebben op participatie aan opleidingen in het kader van de job, terwijl een minder succesvolle start van de arbeidsloopbaan, gemeten aan de zoektijd voor de eerste job, eerder een negatief effect op participatie aan opleidingen buiten het kader van de job. (p. 82)
Verder is er gecontroleerd voor de start van de arbeidsloopbaan, het opleidingsniveau en achtergrondkenmerken. Dan blijkt er slechts een significant effect zijn: ‘jongvolwassenen die in het basisonderwijs achterstand hebben opgelopen, maken twee keer meer kans om te participeren aan een VDAB-opleiding’ (p. 82). VBAD-opleidingen zijn in Nederland te vergelijken met scholing die via het UWV aangeboden worden. Knipprath stelt:
terwijl laagopgeleiden, zittenblijvers en werkzoekenden sneller geneigd zijn om een VDAB-opleiding te volgen of terug te keren naar het (volwassenen)onderwijs om een kwalificatie te halen en om waarschijnlijk zodoende hun kansen op de arbeidsmarkt te verbeteren, krijgen hoogopgeleiden en succesvolle starters meer kansen om een formele opleiding in het kader van de job te volgen. (p. 82)
Effect op de arbeidspositie op 29-jarige leeftijd
Over de arbeidspositie op 29-jarige leeftijd rapporteert Knipprath het volgende:
Hoewel er geen significante directe effecten van zittenblijven werden gevonden bij aanvang van de arbeidsloopbaan, heeft het verloop van de schoolloopbaan een significant direct effect op de arbeidsmarktpositie op 29-jarige leeftijd. Daarnaast hebben zittenblijven en afstromen ook onrechtstreeks een effect via het opleidingsniveau. Terwijl zittenblijven in het basisonderwijs leidt tot minder kansen op een job die inhoudelijk overeenstemt met de opleiding op 29-jarige leeftijd, leidt zittenblijven in het secundair onderwijs tot minder kansen op een vast contract en een job met een relatief hoog loon. Ook afstromen heeft een significant effect: een negatief effect op horizontale match (intrede functie die inhoudelijk aansluit op de gevolgde opleidingsrichting, GV) en een positief effect op het hebben van een vast contract. Hoewel afstromers bij hun eerste job meer kans maken op een inhoudelijke overeenstemming tussen werkpakket en opleiding, maken zij op een later moment in hun beroepsloopbaan 0,8 keer minder kans op een job die nog steeds inhoudelijk overeenstemt. Dit zou erop kunnen wijzen dat de kloof tussen opleiding en werkpakket voor hen groter wordt naarmate men vordert in de beroepsloopbaan. (p.84)
Conclusie en discussie
Uit de voor dit onderzoek gebruikte steekproef op basis van de longitudinale data bleek dat 8% van de leerlingen achterstand opliep in het po, 30% minstens een keer bleef zitten in het vo en 31% afstroomde naar een lager niveau. Dit onderzoek bevestigt resultaten uit eerder onderzoek, te weten dat geslacht, socio-economische en etnische afkomst de kans op zittenblijven en/of afstromen vergroten en dat zowel zittenblijven als afstromen een negatieve impact hebben op het behaalde opleidingsniveau. Verder leidt zittenblijven in het po niet tot een grotere kans op zittenblijven in het vo, maar wel tot een grotere kans tot afstromen in het vo.
Min of meer vanzelfsprekend lijkt het effect te zijn van zittenblijven en/of afstromen op het opleidingsniveau: leerlingen die zijn blijven zitten of zijn afgestroomd, hebben doorgaans een lager opleidingsniveau. Verder zijn er weinig directe effecten gevonden in dit onderzoek, wel een aantal indirecte. Als er bijvoorbeeld gekeken wordt naar opleidingsniveau zijn er wel bepaalde verschillen zijn op te merken, maar het is maar de vraag of dit met het opleidingsniveau te maken heeft of dat het een effect zou zijn van het zittenblijven of het afstromen. Zo werd er gevonden dat mensen met een lager opleidingsniveau eerder een baan vinden die inhoudelijk aansluit bij hun opleiding en dat deze banen gepaard gaan met een grotere kans op een vast contract. De mate waarin iemand hoger opgeleid is gaat bijna evenredig gepaard met de mate waarin iemand breder gevormd is en meerdere functies kan uitoefenen oftewel veelzijdiger is en meer kansen heeft op de arbeidsmarkt. Een persoon met een lagere opleiding in een technische richting zal naar alle waarschijnlijkheid niet in bijvoorbeeld de zorg gaan werken.
De mate waarin er indirecte effecten gevonden werden in deze studie geeft een indicatie over de interpretatie van de bevindingen. Zittenblijven en/of afstromen betekent in de praktijk naar alle waarschijnlijkheid iets anders voor leerlingen in verschillende contexten, waarbij het waarschijnlijk is dat deze effecten groter zullen zijn naarmate het opleidingsniveau lager wordt. Het ‘hoger opgeleid zijn’ gaat waarschijnlijk gepaard met een grotere flexibiliteit op de arbeidsmarkt in termen van beschikbare banen en functies. Deze flexibiliteit neemt in zekere zin af bij een lager opleidingsniveau.
Opmerkelijk is dat zittenblijvers en afstromers even snel een eerste baan vinden als doorstromers en normaalvorderenden. Knipprath concludeert tot slot:
Over het algemeen lijkt zittenblijven meer dan afstromen een negatieve impact te hebben. (…) Niettemin hebben zowel afstromen als zittenblijven een negatief effect op het opleidingsniveau en via het opleidingsniveau ook een blijvende impact op de arbeidsloopbaan en participatie aan levenslang leren. De volgende stelling van Ou en Reynolds (2010) blijft dan ook zeer relevant. Zittenblijven mag volgens voorstanders dan wel effectief zijn om leerachterstand weg te werken, maar wanneer zittenblijven uiteindelijk gepaard gaat, rechtstreeks of onrechtstreeks, met een lager opleidingsniveau en minder kansen op de arbeidsmarkt, dan wordt het toch erg moeilijk om nog te pleiten voor zittenblijven. (p. 85)
Literatuur
De Rick, K., Van Valckenborgh, K., & Baert, H. (2004). Naar een positiever leerklimaat. Leuven: HIVA.
DiStasio, V., & Van de Werfhorst, H. (2012). Employers’ hiring behaviour in youth labour markets: queuing for a job in Italy, the Netherlands and the United Kingdom. Paper voorgesteld op de 20ste workshop Transitions in Youth, Nijmegen.
Eide, R.E., & Showalter M.H. (2001). The effect of grade retention on educational and labor market outcomes. Economics of Education Review, 20, pp. 563-576.
European Commission (2010). Organisation of the education system in the Flemish Community of Belgium. 2009/2010.
Jimerson, S.R. (1999). On the failure of failure: Examining the association between early grade retention and education and employment outcomes during late adolescence. Journal of School Psychology, 37(3), pp. 243-272.
Knipprath, H. (2013). Langetermijneffecten van zittenblijven en afstromen op opleidingsniveau, participatie in levenslang leren en de beroepscarrière. Pedagogische Studiën, 90(5), pp. 74-88.
Ou, S.R., & Reynolds, A.J. (2010). Grade retention, postsecondary education, and public aid receipt. Educational Evaluation and Policy Analysis, 32(1), pp. 118-139.
Van den Bulk, L. (2011). Later kan ik altijd nog worden wat ik wil: Statusbeleving, eigenwaarde en toekomstbeeld van leerlingen in het voortgezet onderwijs, met de nadruk op de relatieve positie van vmbo-leerlingen. Antwerpen/Apeldoorn: Garant
Reacties