Muziekles-stress
5 december 2018
Vorig schooljaar was het zo nu en dan een liedje, maar sinds dit schooljaar pakt Anne van Hees het wat serieuzer aan. Als haar agenda het toelaat zit ze wekelijks op dinsdagmiddag in beide groepen 3/4 met haar gitaar te zingen. In één van die groepen zit haar oudste dochter Sofie (7).
Twintig jaar geleden zat ik met een trillende stem en bibberende handen mijn eerste liedje te spelen in een kleuterklas. Het was tijdens een stage als aankomend juf op een basisschool. Ik was net 17 jaar. ‘Spannend’ dekt niet de lading van die momenten, ‘doodeng’ komt beter in de buurt. Niet zozeer om de twintig paar kleuterogen die me verwachtingsvol aankeken, maar om de ogen van de 36-jarige juf, die me vanaf de zijkant als een havik in de gaten hielden. Die ogen lieten mijn hart als een razende tekeer gaan en deden me het zweet uitbreken.
De blik liet me niet los en het werden er meer: andere mentoren, stagebegeleiders en uiteindelijk voelde ik me ook beoordeeld door de kinderen. Beoordeeld volgens de standaarden van wat een muziekles ‘goed’ maakt. Zing ik zuiver? Leer ik hen iets en wat dan precies op muzikaal vlak? Wat moeten ze eigenlijk allemaal kennen en kunnen?
Vanaf dat Sofie naar school ging wist ik dat ik wegen zou vinden om me te bemoeien met wat er gebeurt op de school van mijn kinderen. Dat het in de vorm van een wekelijkse muziekles op dinsdagmiddag is, is niet onlogisch, aangezien ik al vanaf dat mijn dochters enkele maanden oud waren mijn gitaar er dagelijks bij pak en gewoonweg wat begin te spelen en te zingen.
Altijd zonder stress. Geen moeten, geen beoordeling. Inmiddels kunnen zowel Sofie als mijn jongste Liesje (5) heel aardig toonhouden, weten ze - zonder dat ik het ooit heb uitgelegd - wanneer ze een liedje moeten inzetten, kennen ze het verschil tussen hoge en lage tonen en begrijpen ze hoe het geluid met een gitaar wordt gecreëerd.
Nu ben ik de juf van toen in leeftijd voorbij, maar zeker niet in onderwijservaring. De eerste twee muzieklessen van dit jaar bereidde ik dan ook gedegen voor; in die zin dat ik op papier zette wat ik precies ging doen en hoe ik dat ging doen.
Na die eerste weken werd de voorbereiding iets losser. Niet omdat ik dat een goed idee vond, maar omdat ik er gewoonweg weinig tijd voor had. Aan het einde van de dinsdagochtend dacht ik steeds vaker: Is het alweer zover? En zelfs: Moet ik weer?
Deze dinsdag denk ik, terwijl ik mijn gitaar op een tafel leg, het zal mij benieuwen wat wij het komende half uur gaan doen. Zonder te weten waarom, misschien alleen om mezelf een houding te geven in het ongemakkelijke ‘niet-weten’ waarin ik me begeef, speel ik wat akkoorden terwijl de kinderen hun stoelen in de kring zetten en erop plaats nemen. Ik merk dat het geraas en gekwetter dat lijkt te zijn meegenomen van buiten, al na enkele aanslagen grotendeels verstomt.
Aaaah daar zijn die ogen weer! Ze kijken plots naar mij, sommigen zelfs terwijl ze nog met hun stoel wiebelen.
En ik heb geen idee. ‘Wie heeft er een verzoeknummer?’ opper ik dan maar.
Twintig vingers schieten de lucht in. We zingen een nummertje van ons inmiddels uit zes liedjes bestaande repertoire.
Anderhalve minuut en na de laatste tonen, vraag ik ‘Nog iemand?’ Alle vingers nu.
Na het tweede liedje blijken er in totaal drie minuten te zijn verstreken. ‘Wie dan?’
Degene die ik kies, kiest ‘Uit Artis is een beer ontsnapt.’ En terwijl we dat zingen, ontdek ik een ritme dat zich regelmatig in dit lied herhaalt. Als we klaar zijn, zeg ik één van de teksten van dit ritme hardop en begin met mijn handen mee te klappen. ‘Doe maar mee!’ roep ik nog wat zenuwachtig en loop vervolgens de kring rond om de kinderen aan te moedigen om in het juiste ritme te gaan klappen. Als een opwellende stadionleus zwengelen de woorden en het geklap aan.
Dan houd ik mijn vinger bij mijn mond. Enkele kinderen stoppen met klappen. ‘Ga maar door met je handen,’ zeg ik ‘maar stop met mee te praten.’ Het duurt even voordat het iedereen lukt om de woorden los te laten, maar na een goeie minuut, zie ik de ogen van de meeste kinderen schuin omhoogkijken en weet ik dat de woorden in hun hoofd verder gaan, terwijl hun handen het ritme blijven klappen.
‘Ik weet niet of dit gaat lukken, maar we gaan het proberen. Ik ben heel benieuwd…’ zeg ik vervolgens. En dat ben ik oprecht. Ik heb dit niet eerder met kinderen gedaan en bovenal wist ik vijf minuten geleden niet dat we dit nu zouden doen. Dan vervolg ik: ‘of het ons gaat lukken om dit ritme te blijven klappen én het lied te gaan zingen…’
Ik pak mijn gitaar erbij, neem een moment om te bepalen waar ik in het ritme moet invallen met de akkoorden waarvan ze gewend zijn dat ik die voorafgaand aan het zingen van dit liedje speel. Dan sla ik mijn eerste akkoord aan, knik en zet de tekst in.
Direct hoor ik een aantal kinderen met me meezingen. Ik kijk rond en hoor en zie dat meer van hen het liedje oppikken terwijl ze blijven klappen. Het lukt… verzucht ik in gedachte.
Na mijn laatste aanslag haal ik opgelucht adem Ten dele omdat het gewoonweg leuk was om dit zo te doen en omdat de ‘muziekles’ hiermee met iets betekenisvols en leerzaams werd, maar vooral omdat ik de ogen van de kinderen, ook die van mijn dochter, even niet als oordelend ervoer.
En dan vraag ik hen, gewoon uit goeie zin: ‘nog een keer?’
Anne van Hees is moeder van twee kinderen, coach/trainer bij haar bedrijf de ADHDschool. Ze schrijft op haar website over opvoeden.
Reacties