Stichting Nivoz logo
Sterkt leraren, schoolleiders en betrokkenen bij de uitvoering van hun pedagogische opdracht

Nivoz platform hetkind

Handen

19 maart 2024

Afgelopen schooljaar maakte docent Rogier van Hout de overstap van de Herman Brood Academie naar een ISK in Noord-Brabant. Als schrijver deelt hij diverse tekstvormen via Substack. In dit blog, dat we met toestemming overnemen, brengt hij deze werelden subliem samen en neemt hij ons mee in zijn observaties als docent NT2.

H. speelt met mij 4 op ’n rij. Ik win het eerste potje.
Op zijn oude school speelde hij dit ook, zegt hij.  
“In Syrië”, vraag ik.
“Ja.”
Hij vraagt of ik, mister, even wil wachten. Hij pakt zijn telefoon, zoekt en zoekt, en laat mij een foto zien van een klas vol kinderen gestoken in blauw uniform.
Ik vraag of iedereen in Syrië dit soort kleding draagt naar school.
“Alleen kleine”, zegt H.
Ik laat weten dat ik het begrijp door te zeggen dat het alleen op de basisschool is, met een vraagteken.
“Waren er veel kinderen in jouw klas?”
“Ja, ja. Veel. 30, 40 kinderen.”
Mijn ogen gaan rond en mijn armen gebaren alsof ik de klas wil grijpen en ik zeg dat het niet is zoals hier, dat hier maar 17 leerlingen in de klas zijn. Ik kijk naar D., die achter hem zit en al een verblijfsvergunning heeft.
“En, in Eritrea”, vraag ik aan hem.
“40, 50.”
Ik trek mijn wenkbrauwen op. “Ja?”
“Ja, ja. Hele groot klas.”, zegt D.
Ik vraag of het dan niet heel druk is, of het wel stil is. Ik leg mijn wijsvinger tegen mijn lippen.
“Ja, ja”, zegt D., “de mister…”. Zijn linkerhand legt hij op de tafel en maakt daarbij met zijn rechterhand de beweging van iemand die met een stok slaat.
“Echt? En in Syrië?” Ik kijk naar H.
“Ja, in Syrië zelfde.” Ook hij maakt een slaande beweging.
Ik zeg dat dat in Nederland niet mag. Ik doe of mijn handen in de boeien zitten en D. zegt: “Polies”. Ik knik. Ik weet niet of ik meteen de bak in zou moeten als ik een leerling sloeg, maar hij weet nu in ieder geval dat in dit klaslokaal niemand wordt geslagen.
“Nederland is goed. Freedom.”, zegt D.
Ik knik.
H. kijkt naar zijn hand en houdt ‘m voor mijn ogen. Een litteken, ik zie een litteken en denk dat dat een overblijfsel is van een pak ransel. Hij steekt zijn hand in de lucht alsof het een vliegtuig is en maakt een fluitend geluid; uit zijn hand valt een bom. Vervolgens maakt hij schietbewegingen, zijn hand is als een pistool. De wond op zijn hand laat hij nog een keer zien.
Hij zegt “bom”.
Ik kijk naar zijn handrug en knik. “Stukjes in jouw hand?”
“Ja, ja. Stukjes, mijn hand.”
“Wanneer”, vraag ik.
“2023”.
Dan pakt hij opnieuw zijn telefoon en laat een afbeelding zien van een hand die tussen brokstukken van een gebouw uitsteekt en daarnaast een foto van een jongen.
“Mijn vriend”, zegt hij. “Hij is dood.”
“Jouw vriend”, vraag ik.
“Ja, ja. Syrië.”
Even ben ik zonder woorden. Wat erg of zoiets mompel ik, maar ik weet dat hij dat niet begrijpt. Ik kijk hem aan en zeg “sorry”.
“Hoe heette hij?”
“Zair.”
“Z A I R”, vraag ik.
“Ja, ja.”
“En hoe oud was hij?”
“16. Ik ook, 16.”
Ik knik, ik weet dat hij zo oud is, hij ziet er jonger uit alsof hij net van de lagere school komt.
Ik vraag wanneer dit is gebeurd.
“Na 1 januari. 2024.”
Ik besef dat ik niks aan hem heb gemerkt, de afgelopen weken. Ik zeg “sorry voor jou” en geef een zacht tikje op zijn schouder.
Iemand roept dat het tijd is en ik sta op om te zeggen dat we naar huis kunnen: “Bijna!”
Ik loop naar het whiteboard, pak een stift en zeg dat iedereen een nieuw woord van vandaag op het bord moet schrijven.
De leerlingen pakken hun tas, zetten braaf de stoelen op tafel en komen naar het bord om in deze vertrouwde chaos een woord of een zin op het bord te schrijven.
F. schrijft “Helenata is” en dan iets in Tigrinya. Lachend schudden we elkaar de hand. N. schrijft “De pen is blauw. Is de pen blauw?” en ik complimenteer haar met de moeilijke zin. Ik geef haar geen hand en we buigen kort naar elkaar. M. schrijft “Ik ben trots van jouw.” Hij vraagt of “van” klopt en ik zeg dat het “op” is. Ik corrigeer de “w” van “jouw” niet. Dat komt later. Ik zeg dat ik trots op hem ben; het woord trots hebben we een maand geleden behandeld en daarna niet meer besproken. Ik verbaas me over zijn geheugen en geef hem een hand. Dan komt H. naar het bord en hij schrijft “wie, wat, waar”. Ik zeg “goed” en geef hem een hand en leg mijn andere hand op onze handen.
Meer kan ik niet doen.

Reacties

0
Login of vul uw e-mailadres in.


Er zijn nog geen reacties
Delen:
Op de hoogte blijven?
Schrijf je in voor de nieuwsbrief