De vraag bij ‘Biesta in de praktijk’: kan de terminologie verhelderend werken voor leraren bij het werk maken van persoonsvorming?’
21 juni 2021
Siebren Miedema las het boek Wereldgericht onderwijzen – Biesta in de praktijk. ‘Het gaat over persoonsvorming, maar ook over de vraag of de terminologie van Biesta – zijn drieslagen – daarbij verhelderend kan werken voor leerkrachten en docenten.'
Dit boek gaat allereerst over persoonsvorming in de praktijken van primair onderwijs, voortgezet onderwijs en de lerarenopleidingen. Het gaat ook over de vraag of het heuristisch gebruik van de door Gert Biesta ingebrachte terminologie daarbij verhelderend kan werken voor de betrokken leerkrachten en docenten.
Biesta gebruikt een conceptuele trits van doeldomeinen, te weten: kwalificatie, socialisatie, en subjectificatie. Die laatste notie wordt gebruikt voor persoonsvorming als doel. In 2020 (Educational Theory, 70 (1), p. 102) heeft Biesta aangegeven dat die drie doeldomeinen zich ten opzichte van elkaar het best laten denken in concentrische cirkels. Dan kan subjectificatie op twee manieren ten opzichte van de twee andere doeldomeinen gepositioneerd worden: als binnenste cirkel of als buitenste cirkel. In het eerste geval is het de kern, en in het tweede geval omvat het de twee andere domeinen.
Subjectificatie is niet leerlinggericht, niet leerstofgericht, maar wereldgericht, zo heet het. Die formulering doet me denken aan John Deweys visie zoals die verwoord wordt in diens door Gert en mij vertaalde Ervaring en opvoeding, een Dewey-klassieker uit 1938. Hierin wordt een 100% kind-gecentreerde-, een 100% leerstof- of traditie-gecentreerde-, en een 100% leerkracht-gecentreerde benadering gekritiseerd. Het gaat volgens Dewey in opvoeding en onderwijs om de coördinatie van al deze aspecten met als spits de persoonsvorming van de individuele leerlingen en studenten. In die visie herken ik met name subjectificatie als kern van de overige doeldomeinen.
Het gaat, in de formulering van Biesta, vanuit een pedagogische opdracht voor het onderwijs om de vorming van leerlingen en studenten tot ‘persoon willen zijn’, om het wekken van hun verlangen om als subject van hun eigen leven te bestaan. Om de vrijheid in het eigen handelen te benutten, maar daarbij wel rekening te houden met anderen en het andere; kortom, om de groei in volwassenheid.
In het vormgeven aan de pedagogische en didactische opdracht kunnen volgens Biesta door leerkrachten en docenten drie handelingsperspectieven gepraktiseerd worden. Hij duidt die trits aan met de noties: onderbreking, vertraging en ondersteuning.
In de praktijk van het onderwijs, in het handelen van leerkrachten en docenten, komen die doeldomeinen expliciet of impliciet aan bod en bedienen ze zich bewust of onbewust van die handelingsperspectieven. In dit boek reflecteren leerkrachten en docenten op hun eigen praktijken en maken daarbij gebruik van de twee conceptuele tritsen van doeldomeinen en handelingsperspectieven.
Twee po-scholen
In het hoofdstuk over het primair onderwijs komen twee scholen in beeld. Een OGO-school voor ontwikkelingsgericht onderwijs en een vrijeschool. OGO betreft een ook zo aangeduide onderwijspedagogische visie die ontwikkeld is door Bert van Oers waarbij theorie, onderzoek en praktijk nauw op elkaar betrokken zijn. De honderden scholen zijn met elkaar verbonden in de Academie voor Ontwikkelingsgericht Onderwijs met een eigen tijdschrift Zone, en een eigen begeleidingsdienst De Activiteit. OGO is gebaseerd op de inzichten van de Cultuurhistorische School in het voetspoor van Lev Vygotsky en anderen. De Vrije Scholen, gebaseerd op de antroposofische visies van Rudolf Steiner en diens volgelingen, zijn een al lang bestaande traditionele schoolvernieuwingsbeweging in Nederland. Gerts eigen kinderen hebben ook op Vrije Scholen gezeten in Nederland en Engeland. Het is dan ook niet verwonderlijk als de leerkrachten van deze school schrijven: “Als vrijeschool herkennen wij ons in de manier waarop Biesta over onderwijs schrijft. Biesta lijkt dan ook veel van wat hij ‘zoekt’ in het vrijeschoolonderwijs te herkennen”.
De leerkrachten van beiden scholen kunnen, zo blijkt, betrekkelijk moeiteloos met de twee conceptuele tritsen uit de voeten. Dat hoeft niet te verbazen, want de pedagogieken die aan beide vormen van onderwijs ten grondslag liggen zijn zeer belijnd en worden ook gedeeld door de leerkrachtenteams. Om Langeveld te parafraseren: er is bij beide spraken van een theoretisch-pedagogisch, en in het geval van de OGO-school zelfs een onderwijspedagogisch, gepreformeerd veld.
Hier had ik het interessant gevonden om van de leerkrachten te vernemen wat voor hen de toegevoegde waarde is van het heuristisch gebruik van de twee tritsen in relatie tot hun praktijkstichtend werk. Uiteraard vraag ik me ook af of basisscholen die niet uitgaan van zulke expliciet geformuleerde pedagogieken of geen duidelijk geformuleerde visie op onderwijs hebben, uit de voeten kunnen met dit conceptueel instrumentarium. Zou het zo kunnen zijn dat in elk geval een bepaalde mate van - als team - gereflecteerd ‘pedagogisch besef’ voorwaardelijk is?
Twee vo-scholen
In het hoofdstuk over het voortgezet onderwijs komen twee Randstedelijke scholen in beeld. De leraren zijn wel met de begrippen van Biesta aan de slag gegaan, maar vinden het nog geen sinecure om die in praktijk te brengen. Waar de eerder genoemde basisscholen zelf al vanuit een goed doordachte pedagogisch-didactische conceptie werken, is dat voor het merendeel van de scholen voor voortgezet onderwijs niet het geval. Het blijkt dat ze met de handelingsperspectieven wel goed kunnen reflecteren op de onderwijspraktijken die ze stichten. Die perspectieven vervullen dus een bruikbare heuristische rol, maar die leiden uiteraard niet automatisch tot scherpe, pedagogisch-didactische doelformuleringen. Hier is nog een belangrijke rol weggelegd voor de universitaire lerarenopleidingen om lio’s te stimuleren de weg van het subjectiverend onderwijzen te gaan. Uiteraard vergt dat ook een nadere pedagogisering van die opleidingen zelf.
De drie lerarenopleidingen (een in Zwolle/Almere, en twee in Rotterdam) zijn alle bekend met en vaak ook al geïnspireerd door de ideeën van Biesta. In tegenstelling tot de universitaire lerarenopleidingen gaan zij dus al de weg. Ze willen alle drie hun studenten subjectiverend opleiden en willen ook hun studenten stimuleren om zelf subjectiverend te leren onderwijzen. Het hoofdstuk biedt daar mooie voorbeelden van. Ze zijn doordrongen van hun pedagogische opdracht, maar ervaren ook dat deze benadering inzet, volharding, tijd en reflectieruimte vraagt.
De beslissende toetsteen
Voor mij gaat dit boek over persoonsvorming in de praktijk van het onderwijs en, zoals ik hier boven al aangaf, als kern van de drie doeldomeinen. In 2014 (Journal for the Study of Religion, 27 (1), p. 92) heb ik er op gewezen dat vanuit een transformatief-pedagogische theorie kwalificatie en socialisatie altijd bekeken moeten worden in het licht van hun pedagogisch adequate bijdrage aan die persoonsvorming. Dat doeldomein dient altijd de beslissende toetssteen te zijn. Maar ik ben, zoals uit mijn werk kan blijken, dan ook gevormd door een mix van geesteswetenschappelijke (Kohnstamm, Langeveld, Imelman), emancipatorisch-kritische (Klafki, Mollenhauer, Lempert), pragmatistische (Dewey, James, Mead), en onderwijspedagogische (Vygotsky, Van Oers, Wardekker) pedagogieken. Persoonsvorming krijgt in al die benaderingen een prominente plek.
Daarbij komt, dat het in deze wetenschappelijke pedagogieken nooit louter om een technische rol gaat, maar dat die rol omvat wordt door de te spelen culturele rol. Dat betreft dus het doel van deze wetenschappen, mede in relatie tot het kerndoel van opvoeding en onderwijs. Pedagogische wetenschappen komen dan als normatieve handelingswetenschappen in beeld die verbonden zijn met en gericht zijn op pedagogische praktijken waarin altijd sprake is van interventies op basis van pedagogisch gerechtvaardigde en ook maatschappelijk te rechtvaardigen visies op gestelde doelen voor opvoeding, vorming en onderwijs (zie hier over mijn column “Waartoe zijn de pedagogische wetenschappen op aarde?”, Pedagogiek, 2020, 40(3), pp. 259-260).
De oproep in dit boek om werk te maken in de verschillende sectoren van het onderwijs van die persoonsvorming of subjectificatie, en daarbij - naast andere relevante benaderingen zoals bijvoorbeeld het genoemde OGO - desgewenst ook gebruik te maken van de onderwijspedagogische visie en het conceptuele instrumentarium van Gert Biesta, kan ik alleen maar van harte ondersteunen.
Siebren Miedema is emeritus hoogleraar Algemene Pedagogiek aan de VU in Amsterdam.
Reacties